Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Hardop denken over het kinder- en jeugdboek' (1961)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.23 MB)

XML (0.03 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

artikel
100 artikelen/jeugdliteratuur


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Hardop denken over het kinder- en jeugdboek'

(1961)–J.G. Bomhoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 6]
[p. 6]

Prof. Dr. J.G. Bomhoff

Hardop denken over het kinder- en jeugdboek

Het begin van een congres is altijd het moeilijkst. Het denken moet op gang gebracht worden. Wat is dan beter, dan dat een congresganger begint met hardop te denken? Hij moet natuurlijk een zekere kennis van het onderwerp hebben. Maar laat hij er niet alles van weten en vooral er niet alles van zeggen! Daar is bij dit slecht bestudeeerde onderwerp overigens geen gevaar voor. Hij stelt vragen aan de orde: hij doet een gewaagde uitspraak misschien, omdat hij geen all-round deskundige is, maakt hij in zijn argeloosheid een opmerking, waar de vakman nooit bij stil heeft gestaan en zijn nut mee kan doen. Laat hij niet te schematisch en te gedetailleerd spreken! In casu, hij hoeft zich niet te verdiepen in het technisch onderscheid tussen kleuter-, kinder- en jeugdboeken, tussen jongens- en meisjesboeken. Als het goed is maakt hij opmerkingen die met verschillende nadruk voor alle genres gelden, maar tegelijkertijd verwacht van hem geen definitieve uitspraken, noch leg hem de plicht op der volledigheid. Laat hem maar hardop denken - als uw aller gangmaker - en beluister hem kritisch, d.i. toetsend aan uw eigen ervaring, maar welwillend, als U de indruk hebt dat hij zijn best doet. In deze geest, dames en heren, zou ik U willen toespreken en zou ik U willen verzoeken mij met uw denken te begeleiden. We denken dus over het jeugdboek, dat ik voorlopig aldus omschrijf: het boek dat aangepast is aan het bevattingsvermogen van onvolwassenen, dat het kind in zijn kinderlijkheid aanspreekt, maar het ook bij de hand neemt en inleidt tot de wereld der volwassenen - de èchte wereld, zoals wij ten onrechte menen te moeten zeggen - inleidt tot de wereld die zich in de geschiedenis ontwikkelt en die zal zijn zoals de kinderen van vandaag haar gaan modelleren. Wij mogen geen ogenblik ons schotten denken tussen de wereld der kinderen en de wereld der volwassenen, het is de ene, het

[pagina 7]
[p. 7]

het is onze wereld; geen scherpe onderscheiding ook tussen hun boeken en onze boeken.

De boekenwereld is een terrein met vlottende grenzen; aan de ingang staan de boeken die een volwassene wel kàn lezen, maar die hem door hun ver doorgevoerde eenvoud niets meer zeggen; aan het eind staan boeken, die voor een kind al te moeilijk zijn en hem niets kunnen zeggen, maar laten we niet de belangrijke en uitgebreide interzône vergeten, waar kinderen en volwassenen gezamenlijk verkeren. In de trein ziet men grote kerels verdiept in jeugdstrips met schietende bandieten en kreten in wolkjes en hoeveel vrouwen zijn er niet voor immer verslaafd aan sweet-seventeen-literatuur? De grens tussen de verhaaltjes van Libelle en Margriet enerzijds en de bakvis-geschiedenissen, geïllustreerd door Hans Borrebach anderzijds, is vloeiend.

 

Wat wij jeugdboeken noemen, vormt eigenlijk een betrekkelijk jong verschijnsel binnen het domein der literatuur. Ontspanningslectuur voor kinderen kwam in West-Europa het eerst voor omtrent het midden der 18e eeuw. Voor die tijd bestonden er wel boeken voor kinderen, maar dat waren meestal eerder studieboeken: handleidingen tot een godsdienstig leven, boeken voor goede manieren en allerlei schoolboeken. Dit soort werken circuleerde in manuscript vóór de uitvinding der boekdrukkunst en behoorde tot de eerste gedrukte boeken. Voor hun genoegen konden de kinderen beschikken over de Fabels van Aesopus en in het algemeen over elk boek voor volwassenen, dat binnen hun bereik kwam: de ridderverhalen, de Gesta Romanorum, reisverhalen, bestiaria en al dit soort geschriften, bestemd voor het eenvoudig volk. Zij waren de leesvreugde voor het jeugdig kind. In Protestantse landen speciaal ging men al spoedig de Bijbel en de verhalen der geloofsmartelaren als de meest geschikte lectuur voor kinderen beschouwen en met de opkomst van de goedkope volksboeken (in Engeland de chapbooks) breidde zich ook het jeugdreportoire uit. Ze waren niet bestemd voor kinderen, maar werden

[pagina 8]
[p. 8]

door hen met gretigheid gelezen. Tot de eerste, expres voor kinderen bestemde boeken, rekent men de ‘Orbis sensualium pictus’ van Comenius (1654) en de ‘Télémaque’ van Fénélon (1680). Maar de ernstige opzet van deze didactische geschriften maakt, dat wij ze nauwelijks tot de jeugdlectuur rekenen. Dan verschijnt in Frankrijk ‘Contes de ma mère l'Oye (1697) van Charles Perrault, waarin voor het eerst de orale traditie van het verhaal voor kinderen schriftelijk gefixeerd afzonderlijk door de boekindustrie bejegend wordt. Bewerkingen van de ‘1001 nacht’, navolgingen van het werk van Perrault, adaptaties van de ‘Christenreis’ van Bunyan, van Defoe's ‘Robinson Crusoë’, van Swift's ‘Gullivers Travels’ verschijnen op de markt. Het is hier de plaats niet om de geschiedenis van het jeugdboek te vertellen, maar op enkele merkwaardige feiten uit deze betrekkelijk recente geschiedenis moet toch wel gewezen worden: deze literatuur heeft geen eigen thema; ze bestaat uit adaptaties van boeken voor volwassenen of schriftelijke weergave van eeuwenoude orale tradities; ze is van de aanvang af internationaal in die zin, dat ze berust op uitwisseling van land tot land; ze is veelal anoniem en zonder pretenties; ze wordt weldra sterk beïnvloed door de nieuwere pedagogische inzichten: o.a. van Locke en Rousseau; uit de schoolboeken ontleent ze de gewoonte om de kinderen met moraliserende versjes aan te sporen - zeg liever: op te hitsen. Uit de orale traditie duiken echter weldra ook de kinderrijmpjes en kinderliedjes op. Wanneer dan de romantiek de artistieke waarde van volkslied en volkssprookje ontdekt, ontplooit zich pas - maar we zijn dan in de eerste helft van de 19e eeuw - wat wij tegenwoordig de jeugdliteratuur noemen. Ruim gezien kan men dus, de betrekkelijk geringe tijd van ontwikkeling in ogenschouw genomen, beweren, dat waarschijnlijk het kinderboek nog geschreven moet worden; dat pedagogische opzet enerzijds en het winstmotief van boekdrukkers en uitgevers anderzijds die er van het begin af brood in gezien hebben, de gave ontplooiïng van het kinderboek hebben belemmerd; dat ook het grote aantal van anonieme schrijvers in de richting wijst van geen of

[pagina 9]
[p. 9]

geringe artistieke pretenties, terwijl toch de oor sprong uit de literatuur, oraal of schriftelijk, onmiskenbaar is, maar helaas veelal in de vorm van afvalproduct.

Terwijl men dus geredelijk toe kan geven, dat het jeugdboek onder de literatuur ressorteert, volgt verder uit het voorgaande, dat we hier niet met een eenvoudige betrekking van ‘behoren tot’ te maken hebben. Dit wordt nog duidelijker, als we ons te binnen brengen, dat taalkunst, omdat ze zich bedient van een conventioneel symbolenstelsel, dat ten overvloede van intellectueel karakter is, de moeilijkst toegankelijke aller kunsten is.

Taalkunst is een kunst, die meer dan de andere een beroep doet op kennis en begrip en die daarom voor het verstaan heel wat opvoeding, onderwijs, aandachtscholing en studie vereist.

Men kan dit ook anders zeggen: omdat het tot de onafwijsbare opgave van de opvoeding behoort, de esthetische ontvankelijkheid op te wekken en te bevorderen, meent men te licht, dat die ook al spoedig aanwezig is. De toegewijde opvoeder maakt zich hier graag illusies, die elke ervaren psycholoog hem kan ontnemen en dit geldt op overtreffende wijze voor de literatuur. ‘Het lezen van boeken met literaire waarde kan men pas in de puberteit verwachten en blijft ook daar nog menigmaal uit’. (Prof. Dr. M.J. Langeveld - Inleiding tot de studie der pedagogische psychologie - 1950 blz. 185) Dat wil niet zeggen, dat de jeugdige die boeken niet eerder mag lezen, omdat hij ze niet volledig recht kan doen. Integendeel! Tot smaak komt men slechts door keurend kiezen. Daar gaat veel inleidend en voorbereidend toe-eigenen aan vooraf. Waar ik echter tegenop kom, is het aanleggen van literaire maatstaven als eerste vereiste aan een goed kinderboek, wanneer ervaring en psychologie beide uitwijzen, dat het kind aan literair waarderen niet toe is. Bij de vorige uitreiking van de prijs voor het kinderboek 1959 werd dat weer eens uitvoerig betoogd door Mr. Schölvinck, die de eis stelde, dat het kinderboek ‘artistiek zou zijn naar vorm en in-

[pagina 10]
[p. 10]

houd’.

Hetzelfde werd uitvoerig betoogd in een interessant referaat van Dr. Beets. Van hem citeer ik met instemming: ‘kinderliteratuur is literatuur’, maar ik wijs zijn inductie af: ‘aan kinderboeken zal men vooral literaire maatstaven willen aanleggen’. Dat is mij - het blijkt uit het voorafgaande - te simplistisch. Men begrijpe mij goed: ik ding op de literaire waarde van sommige kinderboeken - Dr. Beets refereerde b.v. aan ‘Le petit prince’ van Antoine de Saint Exupéry - niets af, maar ik beweer, dat deze literaire waarde aan het kinderlijk apperceptievermogen ontsnapt om de boven aangehaalde redenen en ook nog hierom: kinderen en naieve lezers ontkomen er niet aan zich sterk en innig te identificeren met de hoofdpersoon van het verhaal, zó sterk en innig, dat ze de innerlijke distantie missen, nodig voor de esthetische perceptie. Anders gezegd: het jeugdboek ontlokt bij de jonge lezer gevoelsbewogenheid en overgave. Als zodanig is het een geducht concurrent van sport en film en televisie. en nu kunnen wij ouderen wel zeggen: ‘Alleen op de wereld’ is een uitstekend kinderboek, Jantje heeft er bij gehuild’ en dan geef ik toe, dat Jantje's tranen de waarde van het boek bewijzen, maar ze doen twijfelen bij de vraag of Jantje aan de kunstwaarde toe is. Kunst beoogt immers geen emotie maar visie.

Ik hoor al het verzet der velen, die zich in naam der schoonheid tegen deze stelling verzetten. Ik verneem ook het protest dergenen, die uit pure kinderliefde aan de schatjes alleen maar het beste en het edelste willen voorzetten. De edelste room der cultuur is voor de tere kinderziel nog niet genoeg. Ik zou hun allen dit willen voorhouden: als we het onvolkomen boek, of dit nu volwassen literatuur of kinderliteratuur is, kitsch noemen, dan zullen we moeten beginnen met nuchter vast te stellen, dat minstens vier vijfde van de jeugdboeken, die in een ordentelijk geselecteerde jeugdbibliotheek opgesteld zijn, min of meer kitscherig zijn en voor een volwassen lezer niet voldoen aan elementaire, esthetische eisen. De geschiedenis van

[pagina 11]
[p. 11]

het jeugdboek leert ons, dat dit altijd zo geweest is. Men geve er zich goed rekenschap van, dat, toen men ‘Robinson Crusoë’ of ‘Gullivers Travels’ voor kindergebruik geschikt maakte, men deze boeken artistiek verminkt heeft. Ik ben bereid mijn bewondering uit te spreken voor ons onsterfelijk ‘Ot en Sien’ maar zie gewoonweg geen kans Dr. Beets' criterium: ‘aan kinderboeken zal men vooral literaire maatstaven willen aanleggen’, er op toe te passen. Ik geloof, dat men wel doorzichtig kan maken, vanwaar de tegenspraak komt. De term kitsch zelf is immers dubbelzinnig. Ze wordt bij voorkeur gehanteerd door kunstgevoeligen, die er zich over ergeren, dat producten zich als kunst voordoen, die nu eenmaal geen kunst zijn.

Het is een verzamelnaam voor allerlei dat, terecht of ten onrechte, de weerzin wekt der artistiek gevoeligen en - vergeten we het niet! - der snobs. en nu schuilt de dubbelzinnigheid hierin, dat de negatieve aanduiding kitsch twee soms heel verschillende categorieën van objecten aanduidt, n.l. die der voorwerpen welke geen kunst zijn, maar dat ook niet pretenderen en die der voorwerpen, die voor kunst expresselijk willen doorgaan. Zo gezien is kitsch niet uitsluitend een esthetische categorie, maar een kwestie van waar of onwaar. Men vraagt om esthetisch verantwoorde kinderboeken en men bedoelt waarachtige kinderboeken.

De esthetische opvatting van de kitsch komt licht voort uit een absoluut stellen van de schoonheidswaarde en praktisch nog meer uit snobistisch rigorisme, dat geen oog heeft voor de verontschuldigingen, die er aan te voeren zijn voor wat esthetisch onvoldoende moet heten, maar ethisch of pedagogisch waar is; dat geen oog heeft voor het overgangsstadium, waarin kinderen en ouderen verkeren, die de toegang tot de kunst missen, maar ingewijd zouden kunnen worden; dat geen oog heeft voor de onuitroeibare kitschbehoefte, (waarover straks nader), maar waarbij ik nu al aanteken, dat er graden in de kitsch zijn. Verget en wij niet: de duitse etymologie leert ons, dat het woord kitsch terug gaat op het engelse woord sketch. Er zijn mensen en kinderen, die aan Rembrandt niet toe zijn, maar aan een eenvoudige

[pagina 12]
[p. 12]

goedkope schets hun genoegen kunnen beleven. Stoor ze niet! Er leidt een weg van het zoete plaatje naar het aangrijpend schilderij, van het kinderverhaaltje en het kleuterrijmpje naar roman en volwaardig gedicht. Het kan zijn. dat er een waarheid is voor kinderen en argelozen die volwassenen onwaar lijkt, omdat de klaar gestelde waarheid vraagt om oneindig genuanceerd te worden en er dan heel anders uitziet. Ik besluit dus om voor de jeugdliteratuur een eigen plaats op te eisen binnen het domein der literatuur; ik handhaaf dat er vloeiende grenzen zijn ook op grond van het voorafgaande, tussen de literatuur van de volwassenen en der kinderen en ik besluit het eerste deel met de herinnering aan het unieke feit, dat heel zeldzaam, maar dan toch nu en dan, er boeken geschreven worden, die zo verrukkelijk dubbelzinnig zijn, dat kinderen en volwassenen er beiden volmaakt gelukkig mee kunnen zijn: ik denk aan ‘Alice's adventures in Wonderland’, ‘Le petit prince’, van de Saint Exupéry, - maar dan moeten wij ons toch wel goed rekenschap geven van dit: dat kind en volwassene ieder hun eigen levenservaring inbrengen, hun eigen associaties, hun eigen smaak en onderscheidingsvermogen en dat kinderen er zich zelden rekenschap van geven, dat er ook nog een schoonheid is in de orde der woorden, in de kunst van het organiseren van gedachten en voorstellingen, een schoonheid niet ongelijk aan die van muziek en schilderkunst.

II

Het is vroeger anders geweest, maar vandaag moeten alle kinderen leren lezen. Men kan daarover juichen of treuren, maar het analfabetisme is verboden. Het is eigenlijk wreed om die kleuters in een schoolhok te drijven en ze te dwingen zich in zo'n snel mogelijk tempo de kunst van het lezen eigen te maken. Wie het eenmaal kan, beseft niet, hoe moeilijk het was om het te leren. Ligt het dan niet voor de hand, dat we de kleuters belonen met boeken en boekjes, die alleen maar plezierig zijn? Zonder pedagogische, zonder artistieke bijbedoelingen? Zijn ze wat ouder, maar nog steeds op school,

[pagina 13]
[p. 13]

dan krijgt het boek een andere functie. Het past zich dan in hun levensprogram onder het hoofdstuk: verstrooiing en vrije tijd. Aan de inspanning der school en der huiselijke plichten correspondeert de ontspanning van de vrije tijd. Ik bedoel niet zozeer de opvulling van de lege tijd der verveling, maar de ontspanning hoort een meer positieve waarde te hebben, de ritmische tegenpool van de inspanning, maar in tegenstelling tot de slaap heeft de ontspanning zijn eigen prikkels. Hier is de functie van de ontspanningslectuur voor kinderen en volwassenen: het is nu geen tijd voor emotionele spanning, voor boeken van waarde, die ons lot aangaan, maar we willen op afstand van onze bestaansproblemen en zonder de indringende pathos van de laatste waarheden, wakker blijven en geboeid worden.

We hoeven ons daartoe nog niet af te geven met de minderwaardige kitsch, die liegt en ons een droomwereld voorspiegelt conform aan onze instinctmatige begeerten, maar wij mogen ons dan wel even vergeten in de prikkelende schijnwereld van de fictie en in het spel van logica en logische onzin, dat een detectiveroman, een ontspanningsboek ons biedt. Het is een spel der verbeelding, dat onder de minimum eisen der waarheid met zichzelf staat, dat kitsch moet heten, als we het met esthetische normen te lijf gaan, maar dat als legitieme ontspanning zich niets hoeft aan te trekken van de banbliksems der eeuwig serieuzen en fanatieke kunstaanbidders.

We zullen dit genoegen ook aan onze kinderen gunnen. Niet iedereen is er toegankelijk voor en ik zie geen reden het ze op te dringen. Er zijn ook volwassenen, die nimmer lichte lectuur lezen. Het is een mogelijkheid voor ontspanning meer niet. Wel moet er gewaakt worden voor ontaarding, want de gevaarlijke kitsch ligt op de loer: de gruwel- en geweldgeschiedenissen enerzijds, de weeë luxueuze liefdesverhaaltjes anderzijds. Het is natuurlijk jammer, dat de industrie dit terrein poogt te veroveren met de rommel van comicstrips en horrorstrips, maar we moeten oppassen voor hypocrisie, die aan de kinderen streng stripverhalen verbiedt, maar zichzelf verkneukelt in moderne

[pagina 14]
[p. 14]

sensatieromans. De nieuwste onderzoekingen schijnen toch wel uit te wijzen (ik verwijs naar Miss P.M. Packard: I could a tale unfold, 1961) dat deze lectuur alleen dan kwaadaardig werkt, als het milieu al niet deugt en er geen tegenkracht is. Ik verdedig de rommel niet, maar constateer, dat de kinderen een begrijpelijke pret hebben in wat men een vrolijke oordeelsdag kan noemen: de overwinning van de deugniet. Men moet toch wel goed zien, dat niets zo zeer de kinderlijke ontspanning (en die der volwassenen) belemmert als de tendens tot introspectie en zelfbezinning, die het waarlijk goede boek vordert van zijn lezer. Laat men ook aan dit soort speelgoed geen hogere eisen stellen dan die men aan ander speelgoed stelt: het mag niet positief schadelijk zijn, hoewel er weinig speelgoed is, dat, indien mateloos gebruikt, geen kwaad kan. De lieve Heer bescherme de kinderen tegen die ernstige opvoeders, die pas gerust zijn als de kinderen nuttig bezig zijn en boeken lezen waar ze beter van worden.

Men gunne de kinderen boeken ter ontspanning - dat betekent boeken met sterke spanning en krasse illusies. Die spanning kan ontaarden in sensatie; de illusie kan ontaarden tot onwerkelijkheid. Beide hebben onvermijdelijk tot gevolg, dat ze, esthetisch gezien, kitscherig zijn, want beschrijving van karakter en sfeer breekt de spanning en ondermijnt de illusie, maar bij gezonde kinderen herstelt zich snel en telkens het evenwicht.

Dan de derde categorie jeugdboeken: opvoeden is immers laten leven en leren leven. De twee eerste groepen jeugdboeken rubriceren we onder het laten leven; ik kom nu tot de boeken, die de opvoeder van vandaag hanteert als opvoedingsmiddel. Men ontzegt aan kinderen nòch ijsjes nòch snoepjes om hun geringe voedingswaarde, maar eenmaal aan tafel gezeten, zetten we ze voedzame spijzen voor!

Het is een misvatting te denken, dat men kinderen opvoedt door ze tussen boeken te zetten. Ze moeten leren met boeken om te gaan, ze te gebruiken en ik zie de onvervangbare functie van de jeugdbibliotheken hierin, dat ze leiding geven

[pagina 15]
[p. 15]

bij de jeugdlectuur. Natuurlijk kan men terecht beweren, dat deze taak allereerst de ouders toevalt. Die hebben er echter geen tijd voor, ze missen er meestal de deskundigheid voor en ze beschikken niet over gevarieerd materiaal. Dat de Lagere School hier meer zou kunnen doen, lijdt voor mij geen twijfel, maar er zou al veel gewonnen zijn, als menige ouder zijn incompetentie hierin erkende en die niet afkocht door bij verjaardagen en andere feestjes zijn schuldgevoel te tonen door op goed geluk wat ontspannend leesvoer aan zijn kinderen aan te bieden. Van hier naar de verantwoordelijkheid en het roepingsbesef van uitgever en boekhandelaar is maar één stap. Maar ter zake! Iedereen hier weet wat ik bedoel met het goede jeugdboek, het boek dat zonder in gepreek te vervallen, positief-opvoedende waarde heeft. Dat zijn dan de boeken, die voorgelezen worden; de boeken waarover men met het kind praat en waarbij geinformeerd wordt, hoever ze zijn; de boeken waarvan een kind straks zegt: ik vond het niet prettig, dat ik van jou dat boek moest lezen, maar nu ik het uit heb, ben ik blij, dat ik het gelezen heb; de boeken ook die tegenspreken de spanning en illusie van de ontspanningsliteratuur, omdat het kind er in leert, rechtstreeks tegen de spannende boeken van zojuist in, dat het gewone leven, mits in de diepte en bewust geleefd, spannend is. Dan zal op de lippen der kinderen de klacht verstommen, die spontaan ontstaat na het avonturenboek: ‘er gebeurt hier ook nooit iets’.

Per gezin, ja zo mogelijk per kind moest er in ieder huis een bescheiden bibliotheek zijn van goede boeken. De ontspanningslectuur, de Donald Ducks enz. zijn consumptiegoederen, maar deze boekenkastjes zou ik willen zien als voorraadschuren van verduurzaamde levensmiddelen.

Van het grootste belang is echter, dat we de soorten goed uit elkaar houden.

III

Men kan a priori - en het is al herhaaldelijk gedaan - de levensbehoeften van het kind opsommen en dan aantonen,

[pagina 16]
[p. 16]

dat het boek er in kan voorzien. De behoefte aan veiligheid in het materiële, emotionele en geestelijke vlak; de behoefte aan heldenverering; de behoefte aan esthetische bevrediging; de behoefte ergens bij te horen, deel te zijn van een groep; de behoefte om iets te maken; de behoefte aan weten en begrijpen; de behoefte aan verandering en de behoefte om te beminnen en bemind te worden. Het gevaar echter van deze beschouwing is juist haar a priori karakter, dat miskent, dat van periode tot periode, ja van kind tot kind, in deze behoefte ook op andere wijze dan door boeken voorzien wordt en daarenboven, dat het aantal waarlijk eerste klas boeken, dat aan deze eisen tegemoet komt, gewoonweg niet ter beschikking staat en nimmer ter beschikking zal komen. Een literatuur en speciaal een jonge literatuur als die van het jeugdboek, is nu eenmaal geen warenhuis, met op elk gebied het beste artikel tegen de billijkste prijs.

In vogelvlucht echter het terrein overziende, kunnen wij constateren, dat er toch al reeds heel wat is. Van de boeken voor de heel kleintjes verwachten we terecht, dat zij uiting geven aan wat deze leeftijd kenmerkt; het is de periode der hoogste en eigenzinnigste indivudualiteit, waarbij nog alle kansen openstaan en het onderzoek vrij blijft van elke verantwoordelijkheid.

De wetten der waarschijnlijkheid gelden nog niet maar er is een simpele regel goedheid wordt beloond en stoutheid wordt gestraft, maar niet al te streng, want ook de rechtvaardigheid heeft een vriendelijk gezicht. Is het daarom, dat de vader in kinderboeken meestal een pover figuur slaat, zo hij al niet op reis of dood is. Laat hij in elk geval niet al te veel in hun leven ingrijpen: de verstandhouding is met moeder, op wie men rekenen kan, maar die ook graag geholpen wordt. Hoe jonger de kinderen zijn, hoe menselijker men met de dieren omgaat. Men praat er mee, wat later heeft men er weet van, dat ze denken en voelen, maar men staat er zelf buiten; en nog wat later worden de intenties der dieren afgelezen uit hun gedrag. De sprookjes mogen niet over het hoofd gezien worden. Waar de orale traditie welhaast afgestorven is, moet er

[pagina 17]
[p. 17]

aan gedacht worden dat door voorlezen eerst, door plaatjes kijken en zelf lezen later, de kinderen ruime toegang hebben tot de sprookjeswereld. Zij zijn niet alleen verrukkelijk amusement, maar geestelijk voedsel voor het kind, omdat ze een aloud en wijs commentaar op het leven geven. Zij beelden in eindeloze repetities de reacties op het leven uit, zoals die in het menselijk bestaan bij de meest voorkomende situaties verwacht mogen worden. De echte sprookjes zijn niet lief en hoeven ook niet lief te zijn. Een kind heeft behoefte aan strenge regels en voorspelbaar gedrag. Het verneemt met diepe instemming, dat de buik van de wolf wordt opengesneden. Hij heeft het er naar gemaakt. Laten we de kinderen ook vertrouwd maken met de grote mythen en laten we de ergernissen, die er in schuilen nòch verontschuldigen nòch rationeel wegverklaren. Zij hebben recht op hun aandeel in de wijsheid der eeuwen en ze worden spelenderwijze ingeleid in de cultuur. Het avonturenverhaal behoeft niet apart vermeld, maar in het goede boek geldt niet het avontuur om het avontuur, maar wordt zinvol gemaakt door een gerechtigd doel of een waardevol besluit. Het echte jeugdboek is in die zin steeds initiatie, de pijnlijke groei van kind tot volwassene, in de vorm van schokkend avontuur blijmoedig aanvaard. Terwijl de sprookjes het voedsel der verbeelding zijn, geeft het avontuur met zijn sfeer van actie een grotere mogelijkheid tot identificatie. Maar er is groei, als het kind reikt naar het realistisch kinderboek. Het benadert dan de resignatie der volwassenen, die weten, dat er niet zo heel veel mogelijk is en dat het grote avontuur niet buiten maar binnen beleefd wordt.

Er moet - als het goed is - een tijd komen, dat de jongen van de opgeblazenheid van Old Shatterhand genoeg krijgt. Ik zou graag de poëzie nog afzonderlijk vermelden. Zij ent zich natuurlijk op de pret van een kind in rijm en maat en zang. De poëzie - en de poëzie alleen - eist aandacht voor de klank der woorden - een kind mag dan kritiekloos zijn en niet in staat het gedicht esthetisch te waarderen, het is gemakkelijk aangesproken door eenvoudige lyriek die zijn onbevangen gevoel modelleert en zijn uitzicht op de wereld

[pagina 18]
[p. 18]

wijzigt. De lyriek kan het kind helpen tot een bewustzijnservaring van zichzelf (zijn instemmingen) en van de bevreemdende wereld. Ik zou graag bepleiten aan kinderen echte lyriek aan te bieden en ze niet te overvoeren met alleen maar Annie Schmidt, waarin wel met woorden gespeeld wordt op verrukkelijke wijze, maar waarbij het gevoel verschrompelt door grappigheid - en de illusie aangekweekt wordt, dat poëzie begrijpelijk is.

Dit en nog veel meer ligt ter tafel. De vraag is thans: wat verwachten wij als opvoeders van het jeugdboek. en hoe moeten wij het zien tegen de achtergrond van onze cultuur-situatie: in concreto, het jeugdboek functionerend in onze technische maatschappij, aanvullend en corrigerend bij wat het kind leert op school en op de straat en bij wat het niet of te weinig leert thuis.

Twee aspecten schuif ik zonder commentaar naar voren:

1.als men de beste moderne jeugdboeken onder een noemer wil brengen, of als men het onderscheid wil zien tussen jeugdboeken van vroeger en nu, dan moet men constateren dat er twee jeugdeigenschappen zijn, die telkens weer door de moderne schrijver de kinderen voorgehouden worden:
Wees onafhankelijk! - Heb zelfvertrouwen!
Ik geef u deze observatie door zonder commentaar.
2.het kind kijkt met grote ogen naar die raadselachtige volwassenen; het verwacht van zijn boeken, dat die hem leren, wat die grote mensen bezielt en aandrijft. Het is meer geinteresseerd in de groten dan in zijn leeftijdgenoten. Het vraagt om boeken, waarin niet alleen kinderen en dieren optreden, maar vooral ook om boeken, waarin de wereld der volwassenen onthuld wordt. Het Jeugdboek moge functioneren als brug tussen deze twee werelden, die nu meer dan vroeger uit elkaar liggen. Vervolgens:men wenst de kinderen waardebesef toe en niet een ongeschakeerde genotscala, hun door de reclame en het slechte voorbeeld der volwassenen aangeprezen. Door verhalen en bijna alleen door verhalen krijgen de kinderen inzicht in het abstracte onderscheid van
[pagina 19]
[p. 19]
goed en kwaad, van echt en vals, van rechtvaardig en onrechtvaardig, van geluk en verdriet; hoe lelijk nijd en jaloersheid en hebzucht is. Met dat besef alleen kan een kind veilig leven. Men kan dit besef niet door inoefening alleen, die men afdwingen kan, verwekken, temeer omdat ze voortdurend verward worden door wat ze zien in onze zo verwarrende wereld. De goede jeugdboeken bestendigen hun vermoeden van een waardenrijk, dat boven de ervaring uitgaat.

Men heeft het bovenstaande altijd van het jeugdboek verwacht, maar misschien is in onze nuchtere tijd, waarin het exactnatuurwetenschappelijk denken zozeer onze verbeelding overheerst, een ander aspect van de jeugdlectuur nog belangrijker. Ten onrechte zijn wij geneigd om onze verbeelding als een minderwaardig kenvermogen te beschouwen, dat dan ook in heel ons opvoed- en leersysteem nauwelijks enige aandacht krijgt. Men ontdekt pas de laatste tijd, welk een rampzalige verminking van ons menszijn dit betekent. Sommige gruwelen uit de laatste tijd kan men rustig toeschrijven aan een complete atrofie van het verbeeldingsleven. Niet alleen dat krachtens de verbeelding pas heeft de mens een menselijk leven, richt hij de wereld in, bezielt hij zijn verlangens, verstaat hij zijn vreugde en zijn verdriet en begrijpt hij zijn medemensen. Het wordt hoog tijd, dat onze redelijke bezigheden afgewisseld worden door wat men smalend dagdromen noemt. Ons massa-amusement van film, radio, televisie, en leesvoer correspondeert aan de tomeloze vlucht voor het nuchter bewustzijn der realia, een onlesbare dorst naar de fantasie. Het is zaak, dat de mens dit voor zichzelf leert. We hebben behoefte in de pedagogiek aan oefeningen in luiheid en dagdromen; kort en goed we moeten onze kinderen de luxe niet onthouden hun verbeelding te ontwikkelen.

IV

Bij de laatste prijsuitreiking voor het beste jeugdboek werd weer eens nadrukkelijk vastgesteld, dat wij geen sterke

[pagina 20]
[p. 20]

jeugdboeken hebben. We zijn een klein land, we hebben geen traditie. In onze literatuur zijn geen dominerende figuren op dit gebied. In het algemeen overigens is er in onze taal geen sterke epische of dramatische traditie. Ook onze romans voor volwassenen kunnen de vergelijking met het buitenland niet doorstaan, zoals onze poëzie, onze schilderkunst dat wel kunnen. Natuurlijk is dit geen reden om wat er in ons land geschreven wordt, zonder meer af te wijzen. Ook als het niet het allerhoogste niveau haalt, verdient het onzerzijds dankbaarheid en aandacht alleen al omdat het in onze taal gevoeld en gedacht is en ons rechtstreeks aangaat. Daarenboven, zo we soms afgunstig naar het buitenland kijken, mogen we niet vergeten, dat daar ook onafzienbare stapels aan minderwaardige lectuur verschijnt; dat daar ook het meesterwerk uiterst zeldzaam is en afgezien van verschil in begaafdheid, alleen maar verwacht kan worden als de unieke voltreffer in een uitputtende reeks van mislukkingen.

Wat er van zij, ik moge bepleiten, dat voor onze jeugd alleen het beste goed genoeg is en dan volgt daaruit, dat de zeldzame meesterwerken uit de internationale jeugdliteratuur allereerst in boekhandel en jeugdbibliotheek aanwezig moeten zijn en voldoende reliëf moeten hebben tussen de vele, vele andere boeken. Juist voor de lectuurvoorziening moge de spreuk gelden - non multa sed multum - niet veel boeken maar veel goeds. Men kan zich afvragen: zijn er niet in jeugdbibliotheken teveel derderangs boeken, waardoor het kind zo moeilijk tot een keuze komt. Zou er niet veel opgeruimd kunnen worden, al was het maar om de illusie op te heffen, dat er inderdaad veel is. Dit klemt temeer, omdat ik de indruk heb, dat het goede jeugdboek minder snel veroudert dan b.v. de roman voor volwassenen, en dat zonder veel schade jeugdboeken aan een volgende tijd geadapteerd kunnen worden wat betreft taalgebruik. Men kan toch niet zeggen dat de goede sprookjes verouderd zijn.

Tenslotte: wie de literatuur een goed hart toedraagt, kan wensen, dat het de jeugdlectuur goed gaat, omdat zij een

[pagina 21]
[p. 21]

feilloze inleiding is tot de grote literatuur: ik heb dit aspect niet uitgewerkt, mede hierom, wijl ik ten diepste overtuigd ben, dat in onze tijd de jeugdlectuur voor het kind oneindig belangrijker en wel haast onvervangbaar is.

Daarom verdient de jeugdlectuur om haar eigen kwaliteiten gewaardeerd te worden en niet als inleiding tot iets anders, hoe waardevol ook.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken