Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 1 (1820)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 1
Afbeelding van Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.32 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 1

(1820)–Lodewijk Napoleon Bonaparte–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 266]
[p. 266]

Aanteekeningen en bijvoegsels.

No. 1.

De geschiedenis du Sac de Rome werd in de zestiende eeuw door jakob bonaparte, een' Toskaanschen edelman, geschreven; van dezelve worden nog hier en daar afschriften gevonden. Het volgende is een uittreksel van het voorberigt, zoo als hetzelve in het exemplaar, dat wij voor ons hebben, gevonden wordtGa naar voetnoot(*).

‘De familie der buonapartes, van St. Miniato al Tedesco, is eene der aanzienlijksten, niet alleen binnen deze stad, maar ook door geheel Etrurie. Toen St. Miniato eene republiek uit-

[pagina 267]
[p. 267]

maakte, was dezelve eene dier geslachten, welke zich gestadig in het bezit der hoogste waardigheden gesteld zagen. Dezelve werd onder de edelste en magtigste huizen gerekend, en bekleedde, volgens het getuigenis der historieschrijvers, den eersten rang in de oorlogen tegen de Florentijnen. Historiekundigen en allen, die maar eenigzins met onze archiven bekend zijn, weten, dat deze familie in Florence de hoogste eerbewijzen genoot, en eene der voornaamste familien binnen die stad was; zoodat er geen ander bewijs van het aanzien derzelve vereischt wordt.’

‘In de bijzondere archiven van dit doorluchtig geslacht, heb ik het eigen handschrift der belangrijke geschiedenis gevonden, welke ik u thans aanbiede. Jakob, de Schrijver dezer geschiede-

[pagina 268]
[p. 268]

denis, leefde, in het jaar 1527, aan het hof van Rome. Ik heb uit andere onuitgegevene werken van dien Schrijver, die met veel smaak en geleerdheid zijn opgesteld, kunnen opmaken, dat hij een zeer geleerd edelman was, en vele wereldkennis bezat. Deze familie heeft altoos zeer beroemde mannen in het vak der letteren opgeleverd, gelijk blijkt uit de geschiedenis der universiteit van Pisa, door den beroemden Professor stephano fabrucci vervaardigd, en in de verzameling Calogerani gedrukt. Groote lof wordt daarin aan onderscheidene beroemde letterkundigen, die achtereenvolgende in dat geslacht bloeiden, met name aan nicolaas buonaparte toegezwaaid, die, volgens de getuigenis van chesio, in zijne verklaringen, het eerst de beoefening der regtsgeleerdheid, op de universiteit van Pisa heeft ingevoerd.’

[pagina 269]
[p. 269]

‘Wij moeten niet vergeten het volgende grafschrift, op eene pragtige marmeren tafel, in de kerk van St. Francesco di St. Miniato, gegraveerd:

 

‘Clarissimo suae aetatis et patriae viro Joanni, Jacobi, Muccii de Bonaparte, qui obiit anno MCCCCXXXXI die XXV Septembris. Nicolaus de Bonaparte apostolicae camerae clericus fecit genetori benemerenti et posteris.’

 

‘Dat is:

 

“Aan Jan Jakob, Mucci de Bonaparte, de aanzienlijkste man van zijn' tijd en die des vaderlands, overleden in het jaar 1441, den 25sten September. Nicolaas bonaparte, Klerk der Apostolische kamer, wijdde dit gedenkteeken zijnen weldadigen vader en der nakomelingschap toe.”

[pagina 270]
[p. 270]

‘Dit gedenkteeken leert ons, dat deze nicolaas buonaparte, en andere doorluchtige Prelaten uit dat doorluchtig geslacht, alsmede de Schrijver dezer geschiedenis in Rome bijzonder gezien waren. Behalve dat hij onderscheidene ambten en waardigheden bekleedde, had jakob bonaparte de

[pagina 271]
[p. 271]

eer, den vertrouweling en boezemvriend der familie orsini te zijn, bij welke hij zich gedurende zijn verblijf in Rome pleegde op te houden. Hij heeft de bijzonderheden, welke deze geschiedenis bevat, dag voor dag opgeteekend, en zulks met eene voorzigtigheid, behoedzaamheid en waar-

[pagina 272]
[p. 272]

heidsliefde, welke men niet ligt in eenen anderen Schrijver zal aantreffen, enz. enz.’

‘Van deze zelfde familie hebben zich eenige leden te Sarzana, onder het gebied van Genua, nedergezet. De neef van Paus nicolaas V, die van dáár geboortig was, was gehuwd met gio-

[pagina 273]
[p. 273]

vanna buonaparte, welks afbeeldsel zich, toen maria louiza Koningin van Etrurie was, in de galerij van Florence bevond, en door deze Vorstin aan den Keizer napoleon werd gezonden.

Het volgende is een uittreksel van een Italiaansch werk, in het jaar 1787 te Venetie uitgegeven, en hetwelk wij thans voor ons hebbenGa naar voetnoot(*).

[pagina 274]
[p. 274]

‘Istoria de Cavalieri Gaudenti di T. Dom. Maria Federici di Trevigi, 4o. Venezia, 1787.’

‘De familie van de buonapartes, welke zeer oud en van eenen goeden adel is, was in het jaar 1272 te Treviso gevestigd.’

[pagina 275]
[p. 275]

‘Reeds in de vroegste eeuwen wordt van deze familie melding gemaakt. Men weet, dat nordius of nordelius bonaparte, na, gedurende een jaar, Podestaat van Parma te zijn geweest, het kruis der orde van Gaudenti, tot eene belooning, op het einde zijner regering ontving.’

[pagina 276]
[p. 276]

‘Deze orde te Toulouse, in 1229 onder de benaming van krijgslieden van jezus christus ingesteld, werd vervolgens in 1233 Italie voortgeplant en te Parma gevestigd. Bijna geheel uitgestorven werd zij, op den 25sten Maart 1261, te Boulogne hersteld. Het was toen dat dezelve van inrigting veranderde, en dat de leden der orde den naam van Ridders van Maria Glorioso aannamen, en gewoonlijk Gavalieri Gaudenti genaamd werden. Hun doel was de ketterijen en den woekerhandel te bestrijden en de regten der kerk te verdedigen. Hunne kleeding bestond in een wit onderkleed en eenen zwarten mantel, waarop een kruis stond. Om Ridder te worden, moest men van adel, rijk en deugdzaam wezen. De Graven van montmorenci, levis, chartres, mauléon, boulogne, clermont,

[pagina 277]
[p. 277]

vendôme, couci, courtenay, enz. waren Ridders van deze orde.’

‘De oude kronijk dezer stad, door muratori uitgegeven (Rer. It. Scr. t. 9. p. 786), zegt het volgende van hem: In het jaar 1272 werd D. nordius bonaparte van Treviso Podestaat van Parma, en op het einde zijner regering, Ridder der orde van Gaudenti. - Tot zijnent teruggekeerd, werd nordius een der grootste voortplanters van deze orde in de Marca Trevigiana, benevens corradino de piombino. En aangezien hij een man van veel krediet was, werd hij, in het jaar 1283, door zijn vaderland, tot deszelfs gevolmagtigde benoemd, ten einde het plegtig traktaat tusschen Treviso en Belluno mede te sluiten; hij had reeds blijken van zijne kundigheid aan den dag gelegd, toen hij, in 1267, benevens filippo bocaseino, tot het bijleggen van een ander geschil benoemd werd.’

‘In het jaar 1285 werd n. bonaparte door de steden Treviso, Feltre en Belluno tot scheidsman benoemd, wegens de aanspraak welke ieder dezer steden beweerde op het opgeheven bisdom van Oderzo en de kerk van Mussolente te hebben; eene aanspraak, welke het volk van Treviso zoo veel onrust en banbliksems baarde.’

‘Hij was niet alleen met de publieke zaken belast, maar zijn krediet en het aanzien hetwelk hij genoot, waren oorzaken, dat hij menigmaal ter afdoening van bijzondere omstandigheden werd benoemd. Wij vinden hem als regter in de zoo

[pagina 278]
[p. 278]

veel gerucht makende zaak betrekkelijk de nalatenschap van gabrielo da camino in 1264. Men vindt hem ook als getuige in het testament van pietro calza, in het jaar 1280, enz. Het aanzien, waarin hij in publieke en bijzondere zaken verkeerde, genoot hij ook in de Ridder-orde, tot welke hij behoorde. In 1288 was hij reeds Syndicus, bouwde eene kerk, en onderhield klooster-ridders, (Conventical Knights) en Priesters. In het volgende jaar 1289, werd hij tot Procureur-Generaal bevorderd, en in deze hoedanigheid, nam hij bezit van de goederen der orde, op den 10 Julij. Nordius bonaparte stichtte een hospitaal voor zieken, benevens eene kerk, op zijne kosten, op eenen kleinen afstand van Treviso, buiten de St. Thomaspoort gelegen, waarover hij het bestuur aan de Ridders van San Giacopo della Spata opdroeg, die naderhand in hetzelve, door zijnen kleinzoon oderico bonaparte, in het jaar 1342, werden bevestigd. De familie van bonaparte behield nogtans haar regt van patronaatschap over deze kerk en over dit hospitaal. Nordius bonaparte werd in het jaar 1290, in deze kerk begraven, want het oude doodenregister der kerk van St. Nicolo de Trevigi bevat dit artikel: Op den 3den April 1290, stierf de Ridder nordius de bonaparte, Ridder der welgelukzalige maagd marta, begraven in de kerk van St. Giacopo della Spata; hij heeft deze hospitaalkerk doen stichten. De naam der echtgenoote van nordius was marmagna; zij bezat

[pagina 279]
[p. 279]

een landgoed, hetwelk tusschen het klooster van St. Maria Novella di Trevigi, de rivier Silére, den grooten weg en de molen-plaats was gelegen. Zij verkocht dit landgoed vervolgens in 1290 aan de Ridders Gaudenti, gelijk zulks bij het verkoop-kontrakt blijkt.’

‘Bonsembiante bonaparte was even zoo beroemd als zijn broeder en een Ridder gelijk hij; en hij was de kollega zijnes broeders in de zaak der Prinsen van Camino, in het jaar 1264. In 1279 voegde hij zich bij het eedverbond tusschen het volk van Padua, Vicenza en Treviso, en bevredigde de muitelingen te Padua. Hij deed aanzienlijke geschenken aan het hospitaal van Treviso, alwaar zijn uiterste wil word bewaard. Volgens het reeds aangehaalde doodregister, stierf hij den 10den Junij 1308, en werd begraven in de kerk der Jakobijnen te Treviso, alwaar ook de graven van bijna al de leden zijner familie gevonden worden. Zijne woonplaats was in de straat van St. Andreas, alwaar ook zijn broeder woonde, dewijl in het verkoopkontrakt van Martagna, hier boven vermeld, gezegd wordt: gedaan te Treviso, in de wijk (of straat) St. Andreas, in de galerij van den Ridder bonsembiante bonaparte.’

‘Bonsembiante was gehuwd met elica, dochter van costantino del pero, de doorluchtigste familie in Treviso, en de weldoenster der Dominikanen.’

‘In de stad Bologna, in de kerk van Santa Egi-

[pagina 280]
[p. 280]

dia of Santa Maria Solare, vindt men het ligchaam van den gelukzaligen bonaparte met dit Latijnsch opschrift:

 

‘Arca Bonapartis corpus tenet ista beati:

‘Multos sanavit, se sanctum esse probavit.

 

Dat is:

 

‘Deze lijkbus bevat het graf van den gelukzaligen bonaparte; hij genas veel menschen, en bewees daardoor heilig te zijnGa naar voetnoot(*).’

 

‘Peter, bonaparte, de zoon van den bovengemelden nordius, speelde eene groote rol in de geschiedenis van Treviso. Bijgestaan door de Azzoni en de Beroaldi van Treviso, vernietigde hij in 1312 de tirannij, welke ricciardo en guerellone, Prinsen van Camino, over zijn vaderland uitoefenden. Het is daarom, dat de buonapartes, behalve het kasteel van St. Zénon, van de Trevisanen het uitsluitend regt ontvingen, om zoo binnen als buiten de stad de wapens te mogen dragen. Na den val der caminesi, verbond zich peter bonaparte met de scaligeri, Heeren van Verona, en werd Podestaat van Padua. Peter liet twee zonen na, waarvan de eene, oderico geheeten, de testamentaire maatregelen

[pagina 281]
[p. 281]

van zijn' grootvader, ten opzigte der Ridders van St. Giacopo della Spata, gelijk hierboven gezegd is, ten uitvoer bragt; en de andere zoon, servadius bonaparte, die in 1352 tot Prior der orde van de Gaudenti werd verkoren, gelijk uit het volgende artikel blijkt: In den naam van christus, Amen. De Edelen van den eersten rang hebben aan den Kapitein en Podestaat van Treviso voorgesteld, de Ridder servadius de bonaparte, door hen tot derzelver Prior verkozen, verzoekende, dat hij, overeenkomstig de gewoonte, als zoodanig bevestigd mogt worden. De Podestaat, zoowel als de Grootmeester der orde, hebben hem terstond openlijk bevestigd. Hij leefde lang, te midden der onlusten en oorlogen, en stierf in het jaar 1397.’

voetnoot(*)
Al Legitore.
‘La famiglia dei buonaparte, della città di S. Miniato al Tedesco, è una delle più conspicue, non solo in detto luogo, ma eziandio della Toscana. Questa verità si ritrae dal vedere, che la famiglia sudetta, in quel tempo che S. Miniato si reggeva in forma di republica, fu una di quelle, che vi godevano sempre i posti supremi, e fu tra le case grandi e magnati; e come tale ancora nell'occasioni delle guerre coi Fiorentini; ce la dimostrano gli storici dicendo di più, che anco nella città medesima di Firenze godè i primi onori, e fu considerata come una delle famiglie magnatizi Florentine: lo che ai pratici delle nostre storie, e de' nostri archivi costa per indubitato, senza necessità di dimostrazioni e di prove.
‘Dall' archivio privato di questa illustre famiglia, mi è riuscito di avere l'autografo della storia interessantissima, che io qui vi presento venendo anco assicurato, che jacopo, autore della medesima, viveva al tempo del sacco, cioè nel 1527, e dimorava nella corte di Roma; e da altre di lui opere inedite di sommo gusto, ed erudizione, io sono fatto certo che egli era un gentiluomo assai dotto, ed informato assai delle cose del mondo. Di fatto in questa famiglia furono sempre soggetti insigni per letteratura; e può aversene notizia nell' istorie dello studio Pisano del celebre professore Sig. stefano fabrucci, impressa nei tomi Calogerani, dove si ramentano con somma lode nicolò bonoparte (primo introduttore delle giurisprudenza culta nello studio di Pisa, al riferire del Chieso nelle sue interpretazioni), e altri varii litteratidi grido, che fiorirono in diversi tempi di una tal casa.
‘Non si vuol tralasciare la seguente iscrizione sepolcrale scolpita sopra un magnifico lastrone di marmo, che si osserva nella chiesa di S. Francesco di S. Miniato.
‘Clarissimo suae aetatis et patriae viro Joanni Jacobo Mucie de Bonaparte, qui obiit anno MCCCCXXXXI, die XXV Septembris. Nicolaus de Bonaparte, apostolicae camerae clericus, fecit genitori benè merenti et posteris.
‘Da questo monumento si raccoglie ancora quanto in Roma si distinguesserò ed il nominato Nicolò Bonaparte, ed altri illustri prelati, ed il nostro scrittore ancora, i quali godevano oltre a varie cariche, e dignità, l'onore d'essere affezionatissimi amici, ed intrinseci della famiglia degli Orsini, presso dei quali ci viene detto, che stasse Jacopo scrittore di questo minutissimo storico ragguaglio del sacco di Roma, che si giudiziosamente individua, e rileva ogni circostanza giorno per giorno, il che da niun altro scrittore è stato fatto con tanta diligenza, prudenza, circospezione, e veracità, e quel che è più, senza soverchia, esagerazione, maldicenza, e livore. Tutte queste circostanze la rendono molto pregievole, e ce la fanno passare per vera, e molto più che combina nella sostanza con le storie di quei tempi che abbiamo alla luce. Oltre di ciò qual stima non merita per essere di uno trovatosi presente al sacco, e di un uomo tale; ci si aggiunga da doversi considerare, che quel memorabilissimo fatto è stato bensi descritto da molti, ma la maggior parte erano da Roma lontani, o scrissero essai dopo, e mescolano la loro narrativa con altre cose affatto diseparate. Livio Gregorio Geraldi, nella prefazione alli Ecatommiti, fa una lunga e patetica descrizione di quel funestissimo avenimento. Per altro non è che una declamazione, senza accennare li successi giorno per giorno seguiti, nè le persone di quelli che operarone, o come attori, o come pazienti in quella miserabile e luttuosa catastrofe. Il Guicciardini anch'egli ne ragiona, ma non è commendabile, nè per l'esatezza nè per la precisione. Benvenuto Cellini si stende molto nella sua vita sopra una tale istoria lugubre; ma egli vi mescola molti tratti di bravura che sono incredibili (come di avere egli ucciso Borbone), ed oltre a ciò egli che era in castel S. Angelo, nè tutto vide nè tutto racconta.
‘Altrimente come il Paninio, il Gionio, il Giacconio, l'Oldonimo, scrivono o troppo sommariamente, o spezzatamente, con niun ordine, anzi con molta confusione. In somma (per restringersi in breve) molti generalmente sono per la troppa passione se non intieramente falsi almeno in molte parti sospetti; dove che dal nostro scrittore, senza far torto alla verità, si rispettano i supremi capi della Chiesa, e dell' Imperio; e se talvolta si rimonta fino a loro nell' origine dei disordini, non si confondono le imprudenze dell' arte del regnare, o le vedute politiche coi vizi privati della persona o col livore dell' istorico. In fine il Buonaparte fa una giudiciosa premessa alla sua istoria col racconto delle ragioni, motivi e delli antecedenti che vi influirono, con dipingere lo stato dell' Europa di allora, e gli interessi dei principi, e i caratteri dei primarii personaggi che si figurano sulla scena. Niuno istorico quasi di quelli che trattarono un tale argomento, ha un merito simile in questa parte. E pure è certo che quel grande avimento è collegato intimamente con la costituzione del sistema politico di quei tempi: e non solo meritano di essere valutate tali circostanze; ma se si tralascia di porle avanti gli occhi dei leggitori, resta un accidente si strepitoso quasi che effetto del caso congiurato al danno degli uomini.
‘Col' ocasione di parlare del Buonaparte daremo notizia di un altro scrittore, Francesco Vettorio, fiorentino; il cui dialogo sopra il sacco di Roma l'anno 1527, si trova nel Pluteo xxxxii codic. cartac. 29 (scrittore dello stesso secolo) della biblioteca Medico-Laurenziana. Questo dialogo è molto breve, e critto semplicemente e famigliarmente. Egli è compreso in 191 carte e mezzo di 4o. Vi s'introducano a parlar due ignoti personnaggi, coi nomi di Antonio e di Basilio. L'intreccio del dialogo consiste nel rappresentare Antonio tornato da Roma, ed a caso incontrato da Basilio; il quale godendo di rivedere un amico di cui per cei mesi non aveva avuta contezza, l'aveva pianto estinto, o da ferro, o da peste del sacco di Roma, ove allora dimorava il detto Antonio; quindi all' udire Basilio che il detto Antonio ha tanto patito nella persona, e nella roba, che avrebbe piutosto desiderato di morire, gli propone il tema di raggionare un poco insieme del detto sacco, distribuito in due parti, 1o. come passò la rovina di Roma; 2o. dei casi che ad Antonio accadero. Egli dice in breve, e con maggior riforma, le stesse cose le quali racconta il Buonaparte. Sul primo è osservabile, che egli dà un tocco, che per intendere bene la storia del sacco, duopo sarebbe cominciare da tempi di Leone X. In fatto del sacco ne discorre poco, o nulla, fermandosi piuttosto ad esaminare le cagioni per le quali avvene tal disgrazia: e sono, l'ignoranza del Cardinale di Cortona nel non sapere governare Firenza, quella di Clemente VII, nell' esacerbare i Colonesi, e nel mandare un ordine che nessuno uscisse, nè colle robe, nè colle persone di Roma; la malizia di Borbon, l'imperizia di Renzo, e Cetazio Baglioni capitoni, che non seppero sare il loro dovere, e il giusto gastigo di Dio.
‘Ciascuno s'accorge subito quanto maggiormente sia prezzabile il nostro codice, che ora per la prima volta si manda in luce, contenente una parte si memorabile, ma luttuosa ed orribile, della storia d'Italia.’
Zie het werk, getiteld: Raggualio storico di tutto l'occorso giorno nel sacco di Roma dell' anno MDXXVII: scritto da Jacopo Buonaparte, gentiluomo samminiatese, che vi si trovò presente. Trascritto dall' autografo di esse, ed ora per la prima volta dato in luce. In Colonia, 1756.
voetnoot(*)
‘Nobillissima fu la prosapia ed antica dei Dalla parte in Trevigi, per le fazioni Guelfe e Ghibellini dette Malaparte et Bonaparte. Nordiglio, nomo di dottrina ed autorità nel anno 1272, fu pretore in Parma, e compiendo gloriosamente il suo governo, fu ivi fatto cavaliere Gaudente. Questo è il primo cavaliere Gaudente Trevigiano di cui abbiasi notizia, e sembra ch' ei ne fosse con Fr. Corradino di Piombino, il propagatore nella patria. Ei fu figlio di Giovanni, e fu uxorato, la di cui moglie, benemerita della milizia, fu Marmagna. Ebbe figlio Pietro, nomo celebre nella storia della Marca Trevigiana, da cui Odorico, e da questo Nicolò e Servadio, che furono nel 1350 Cavalieri Gaudenti, cosi trovandosi appresso il Mauro, del primo nelle sue genealogie Trevigiane: ‘Frat. Nicolaus ordinis militioe fil. q. D. Odorici q. Petri q. fratris Nordigli de Bonaparte: ‘e dell' altro nei documenti della nostra storia. Nordiglio all' anno 1264 fu uno dei giudici delegati assieme del fratella Bonsembiante, che fu pure cavaliere Gaudente per decidere il litigio nato fra i Camminensi per la eredità di Gabrielo da Camino. Nel 1267 fu sindaco del commune con Filipo Bocasino per comporre la sempre intralciata materia di Dazi coi Veneziani. Fu eletto più fiate nelle controversie più difficili arbitro e compromissario: Tale si vede nel 1285, dalle città di Trevigi, Feltre, e Bellune, per contrastati diritti sopra il sopresso Vescovato di Oderzo, e la chiesa di Mussolente, affare compiuto felicemente, che fece tante vicende, scomuniche, e litigii sofrire ai Trevigiani, del quale si parla nella sentenza del 1286, 13 Febrajo cod. Ecclem. Docum. 295; e Nordiglio pronunziò la sentenza alla presenza del prence Gherardo da Camino, registrata nel volume secondo della celebre raccolta Scotti. Fu procuratore generale della propria milizia, e tale lo era all' anno 1289. I. Bonaparte quasi tutti sono sepolti onorevolmente appresso de' predicatori, e di essi nel necrologio antico del convento si serba onorata memoria. Nell' anno 1290, 3 aprile, mori fr. Nordiglio. Fondò un ospedale per gli infermi, e lo donò ai cavalieri di San Giacopo della Spata. Quest' ospedale con chiesa era poco lungi dalla città di Trevigi, fuori della porta detta ora di S. Tomaso. I cavalieri di St. Giacopo della Spata furono nel secolo XIII istituiti in Ispagna per difesa della religione. La famiglia Bonaparte ebbe sempre di quella chiesa ed ospedale il jus patronato. Nel 1342, 23 Settembre, Odorico q. Pietro q. fr. Nordiglio Bonaparte n'investif. Enrico dell' ordine della milizia di S. Giacopo, sindaco e procuratore di fr. Falerio gran maestro della religione, per nome suo, e di tutti gli altri consorti. Pietro, figlio di fr. Nordiglio, fu cogli Azzoni et Beraldi unito per distruggere l'impero de' Caminesi in Ricciardo e Guercellone all' anno 1312, sostenendo la patria libertà. Per il merito di Pietro e de' suoi maggiori oltre al castello di S. Zenone dato a' Buonaparti, unitamente a Caminesi, Collalti, Tempesta, Avogeri, Azzoni, Calza, Caseri, Beraldi si permettè portar armi in città e suori (N.R. Calogeriana opusc. Azzoni, Avogato, tom. 36.) Bonsembiante eziandio Bonaparte fu secondo il Mauro cavaliere Gaudente, de' conjugati, la di cui moglie fu Elica, figlia di fr. Costantino del Pero, benefatrice illustre de' predicatori. Intervenne Bonsembiante nel 1279 nella lega fatta coi Padovani, Vincentini e Trevigiani, e pacificò alcuni sedizioni di Padova. Beneficò l'ospedale di Trevigi, dove anche esiste il di lui testamento, etc., etc. ‘Zie, overigens, het werk zelve, Tome I. pages 203, 205, 206, 255, 256, 346, 347; Tome II, pages 36, 43, 44, 84, 101.
voetnoot(*)
Het ligchaam van dezen gelukzaligen bevindt zich thans in de kerk van Santa Maria della vita, in de kapel van St. Jerome, toebehoorende aan de familie van Ghisilieri. Lodewijk heeft dezelve, den 3den September 1807, op zijne reis naar Bologna bezocht.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland (3 dln)