Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Voor rede vatbaar (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Voor rede vatbaar
Afbeelding van Voor rede vatbaarToon afbeelding van titelpagina van Voor rede vatbaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.71 MB)

XML (0.60 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Voor rede vatbaar

(1995)–R.J.G. de Bonth, G.R.W. Dibbets–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Tien voorredes uit het grammaticale werk van Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen, Sewel, Ten Kate, Huydecoper (1700-1730)


Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

Ga naar margenoot+AenspraekGa naar voetnoot1 tot den nederduitschen lezer.

Niets had ik minder gedacht, dan dat ik na verloop van zoo weinigh jarenGa naar voetnoot2 weder de hant zou slaenGa naar voetnoot3 aen deze verzameling van woorden, voorheen, nevens eenige Aanmerkingen, daar op gepast,Ga naar voetnoot4 uitgegeven, enkel om te strekken tot eenige hantleidingeGa naar voetnoot5 voor de aankomelingen,Ga naar voetnoot6 die gedreven door zucht tot de kennisse onzer moedertale, echter hier ontrentGa naar voetnoot7 geene vaste bepalingeGa naar voetnoot8 wisten te maken, en dus by gebrek van noodige onderrechtingeGa naar voetnoot9 bleven steken in de oude onzekerheit. De weinige bladenGa naar voetnoot10 zeker, toen door my over deze stoffe beschrevenGa naar voetnoot11 en uitgegeven, waren alleen geschiktGa naar voetnoot12 tot eene proeveGa naar voetnoot13 voor de leergierigen, dien daer inGa naar voetnoot14 aengewezen wert, hoeze hadden voort te varen,Ga naar voetnoot15 om door naerstigheitGa naar voetnoot16 te geraken tot eenige vorderinge.Ga naar voetnoot17 Dit middel gelukte ook aan velen,Ga naar voetnoot18 die op myne aanwyzinge nu de vruch[*2v]ten plukken

[pagina 62]
[p. 62]

van hunnen arbeit en aandacht,Ga naar voetnoot19 en zonder wankelen het padt, hun aangewezen, betreden.Ga naar voetnoot20 Zoo dat ik wel vernoegtGa naar voetnoot21 met dit treffen myns doelwitsGa naar voetnoot22 gaerne anderen wilde overlaten het geen gebrakGa naar voetnoot23 aan de ontworpe tekening: Ga naar voetnoot24 te meer ook, om dat sedert dien tydt de Heer Arnold Moonen, op wien nu oogt al wat tael- en dichtkunde bemint,Ga naar voetnoot25 zyne lang verwachte SpraekkunstGa naar voetnoot26 in het licht gaf, en by die gelegenheitGa naar voetnoot27 de stoffe dezer GeslachtwoordenGa naar voetnoot28 genoegh uitputte: Ga naar voetnoot29 brengende aan den daghGa naar voetnoot30 de regels der geslachten, die nu door myne exempelen bevestigt worden. Wat mogt dit baten?Ga naar voetnoot31 Men heeft my, toen de afdruxels vertiertGa naar voetnoot32 waren, geene rust gelaten, maer van alle kanten, ook verre van over zee, aengemoedigt en gebeden, dat ik toch een boekje, zoo wel ontfangen, wilde wederom overzien,Ga naar voetnoot33 en ten tweeden male in de werrelt brengen.Ga naar voetnoot34 Zoo waer is het dat de exempelen, gelyk de oude WyzenGa naar voetnoot35 ons hebben ingescherpt,Ga naar voetnoot36 den menschen, die zich zetten tot het leeren van Kunsten,Ga naar voetnoot37 dieper ingaen,Ga naar voetnoot38 dan de leerstukken,Ga naar voetnoot39 die altydt iet wrangs en onsma[*3r]kelyks schynen over zich te hebben. Ik derhalven, dusGa naar voetnoot40 gedwongen, ook tegen

[pagina 63]
[p. 63]

mynen zin geperst,Ga naar voetnoot41 als dieGa naar voetnoot42 wel wat anders te verrichten hebbe in de uren, die my overschieten van myne lastige bedieninge,Ga naar voetnoot43 heb in het ende moeten zwichten, en my laten omzettenGa naar voetnoot44 door de gestadige vermaningen en gebedenGa naar voetnoot45 van vremden en vrienden. Onder welke de beroemde Heer Moonen zich zoo verre queet,Ga naar voetnoot46 om het werk aen den gangh te helpen, dat hy my overzond eene verzameling van woorden uit Vondel, die ten deele van my voorbygegaen waren, om mynen arbeit hier in te verlichten. Eene gelyke inzameling uit Hooft had voor zich ook gedaenGa naar voetnoot47 de edele Heer Mr. François van Bockhoven, die nu als eene nieuwe star aen onzen ParnashemelGa naar voetnoot48 begint te blinken, en te schitteren in het oogh van alle dichtlievenden, van wien dieGa naar voetnoot49 my even gulhartigh wert bygezet.Ga naar voetnoot50 Niet minder bevlytigdenGa naar voetnoot51 dit werk de Heeren J. Suderman, en J. de Haes, die in Rotterdam, onze geboortestadt, zich zoo zeer niet overgeven aen den Koophandel, dienze met roem oeffenen,Ga naar voetnoot52 dat[*3v]ze daer door het heiligdom der ZanggodinnenGa naar voetnoot53 vergeten; maer op eene loffelyke wyze, en het voorbeelt van Henrik L. Spiegel, die in deze doorluchtige koopstadt aen het YGa naar voetnoot54 te gelyk grooten koophandel dreef, en te gelyk de oeffeningen der wysheit betrachtte,Ga naar voetnoot55 de koopmanschap mengelen met de wysheit,Ga naar voetnoot56 naer het voorschrift van des laetstensGa naar voetnoot57 Overgrootvader, den doorluchtigen Kaspar van Baerle, die overGa naar voetnoot58 vele jaren hier in onze vermaerde ScholeGa naar voetnoot59 zynen WYZEN

[pagina 64]
[p. 64]

KOOPMANGa naar voetnoot60 voor den dagh bragt; ook van zynen zaligenGa naar voetnoot61 Vader, den Heere Frans de Haes, een fraei vernuft,Ga naar voetnoot62 en het vermaekGa naar voetnoot63 myner jeugt, met hem in de letteroeffeningenGa naar voetnoot64 niet zonder vrucht doorgebragt. Alle deze Heeren, dien ik hier opentlyk moet betuigenGa naar voetnoot65 verplichtGa naar voetnoot66 te zyn voor hunne genegenheit tot my, en yverGa naar voetnoot67 tot de kunsten, zyn de voornaemste oirzaken geweest, dat ik de penne weder heb opgevat, om hun genoegen te voldoen,Ga naar voetnoot68 en het verlangen te beantwoorden van vele andere taelminnaers, te veel om hier hooft voor hooft te noemen. My lust nietGa naar voetnoot69 te herha[*4r]len alle de redenen,Ga naar voetnoot70 die ik tot u gevoertGa naar voetnoot71 heb in het BerechtGa naar voetnoot72 der eerste uitgave dezer Aenmerkingen: dogh ik kan evenwel niet nalaten in den aenvang myns werx een woort vooraf te zeggen, opdat gy te meer moogt gesterkt zyn in de rechtmatigheitGa naar voetnoot73 uwer begeerte, die zoo veel magtGa naar voetnoot74 op mynen geest gehadt heeft, en verzekering hebben van de nutbaerheit,Ga naar voetnoot75 die in deze weinige bladen, hoe vremt het ook iemant magh toeschynen, begrepen is.Ga naar voetnoot76

Men moet zeker bekennenGa naar voetnoot77 dat de allerschranderste letterkunstenaers,Ga naar voetnoot78 zy mogen zich des vermeten,Ga naar voetnoot79 zoo veel als zy willen, zoo veele regels, die in dit stuk alles bevatten,Ga naar voetnoot80 niet kunnen opstellen, dat 'er niet een menigte

[pagina 65]
[p. 65]

van uitzonderingen zal overblyven, waer over het gebruikGa naar voetnoot81 vonnis zal moeten vellen; zoo dat de onzekerheit door de regelen niet wechgenomen zynde, niets voordeeligerGa naar voetnoot82 is dan het opstellen eener lyste volgens de orde van het A, B, C. Want zelf ook het lezen der schryveren, die de sierlykheit bevlytigen,Ga naar voetnoot83 geeft geenen steun genoegh, om zich vast te [*4v] houden, zoo men alles niet onderzocht en doorkropenGa naar voetnoot84 heeft: dewyl deze om de maetGa naar voetnoot85 van 't rym, die om den taelvloedt en trant,Ga naar voetnoot86 die zelfs in onrym waar te nemen is,Ga naar voetnoot87 niet te quetsen,Ga naar voetnoot88 meenigmaal eene letter of lettergreep van een woort afsnydt, waar door de uitgang terstont verandert wort,Ga naar voetnoot89 en den lezer dus weder in den dwaling trekt,Ga naar voetnoot90 die hy myden kan, als hy dusdanigh eene lyste van geslachten voor zich heeft, die hem voor een kompas verstrekt,Ga naar voetnoot91 om zonder stootGa naar voetnoot92 of schipbreuke voort te zeilen. Voor ons spreekt zelve de waarheit, naar welker voorschrift wy ons moeten regelen.Ga naar voetnoot93 Teweten, wy zyn van gevoelen dat deze Naemgeslachten,Ga naar voetnoot94 zoo alsze hier uitgedruktGa naar voetnoot95 staan, eigen zyn aan onze Nederduitsche tale, en daar van niet moeten afgescheidenGa naar voetnoot96 worden. Want niemant behoeve te denken dat wy uit kiesheit of zinlykheitGa naar voetnoot97 ons bedienen van de getuigenissen, getrokken uit Hooft, Vondel, en weinige anderen, als of zy de luiden waren, die ons de wet mosten stellen,Ga naar voetnoot98 en wy maer de gloryGa naar voetnoot99 zochten van voor hunne aanhangeren te willen door[*5r]gaen. Geenszins. wy werpen hier

[pagina 66]
[p. 66]

geenen aanhang op;Ga naar voetnoot100 maar spreken metGa naar voetnoot101 deze letterhelden,Ga naar voetnoot102 ten deele om dat zy 's lants tale grondigh verstonden,Ga naar voetnoot103 ten deele ook om dat wy bekoort waren door de zonderlingeGa naar voetnoot104 kracht van welzeggen, die in hunne schriften alom uitblinkt, waer in de majesteitGa naar voetnoot105 en zuiverheit telkens met elkander stryden, en den gragen lustGa naar voetnoot106 des lezers altydt even wakker houden. De eenparigheit,Ga naar voetnoot107 die zy behartigden, en die wy op hunnen voorgangGa naar voetnoot108 moeten behartigen, zoo wy de taelkundeGa naar voetnoot109 willen voortzetten, bestont ontrent de woorden hier in, datze net uitdrukten den rechten en onderscheidentlykenGa naar voetnoot110 naemval, zoo als die op yder woort met zyn litwoort te passen is naarGa naar voetnoot111 het mannelyk, vrouwelyk, of onzydigh geslacht. Waer ontrent wel aen te merken is dat t'eeniger tydt onder onze Schryvers een groot verloopGa naar voetnoot112 is bespeurt, waar door afgeweken wert van de oirsprongkelyke eigenschapGa naar voetnoot113 dezer Naamvallen in onze tale, welke eigenschap al gevonden wort in dat dierbaerGa naar voetnoot114 boek, de Hollantsche Rymkronyk van Melis Stoke,Ga naar voetnoot115 [*5v] een letterjuweel, dat uit de verwoestinge des tydtsGa naar voetnoot116 voor ons is overgebleven. Dit verloop (gelyk naerstige opmerkersGa naar voetnoot117 der Hollantsche outheden meenen te kunnen bepalen) is naestGa naar voetnoot118 af te rekenen van den laetsten tydt der vyftiende eeuwe: of, om klaarder te spreken, zyn aanvang is van het einde der eeuwe, waar in men 1400 schreef, na de geboorte van Christus tot het jaar 1624, of wel tot den juisten tydtGa naar voetnoot119 der letterkunstige vergaderinge,Ga naar voetnoot120 by Vondel aange-

[pagina 67]
[p. 67]

roertGa naar voetnoot121 in de opdragt van Hekuba,Ga naar voetnoot122 ook in het voorberegt van Palamedes,Ga naar voetnoot123 dat in den ouden druk staet; waar van onlangs duidelyk genoegh gesproken is door den ongenoemden schryverGa naar voetnoot124 van de Latynsche *Ga naar voetnoot125 Schetse der Nederduitsche Spraakkunst, door ons uitgegeven.Ga naar voetnoot126 Door dit verval, als door eenen watervloedt, lieten zich mede slepen bykans alle de schryvers, die in dien tydt de pen voerden, zonder dat daar van uitgezondert bleef dat helder licht van geleertheit en wetenschappen, Huig de Groot; datGa naar voetnoot127 wy moeten aanroeren, opdat niemant zich late misleiden door de beroemtheit zyns [*6r] naems, met recht door zyne uitmuntende schriften verkregen. Dit gebrek openbaert zich niet alleen in zyne Inleidinge tot de Hollantsche Rechtsgeleertheit,Ga naar voetnoot128 maar ook in zyn Bewys van den Christelyken Godtsdienst,Ga naar voetnoot129 en andere Nederduitsche gezangen.Ga naar voetnoot130 De zelve sleurGa naar voetnoot131 volgden toen ook de Schryvers, zyne tydtgenooten, meest altemael.Ga naar voetnoot132 Zoo dat my wonder voorkomt, hoe Joannes Uitenbogaert, die in dien tydt leefde, al onder dat verloop en daer na (want hy schreef dus al in den jare 1588) zyne pen even zuiver heeft weten te houden, en geheel overeenkomt met de vertalinge des Bybels, die door 's lants Staten bezorgt

[pagina 68]
[p. 68]

is;Ga naar voetnoot133 gelyk zich daer al naest aanhoudenGa naar voetnoot134 ontrent het regelen der geslachten de Heeren Hooft en Vondel, na hen ook Geeraert Brant, en zyne zonen,Ga naar voetnoot135 nevens Joannes Vollenhove, wien de Nederduitsche welsprekentheitGa naar voetnoot136 tot haar groote schade onlangs verloren heeft, om nu niet te spreken van den Heer Moonen, die ons hier tot voorgangerGa naar voetnoot137 en leitsman dient, en anderen, in myn eerste berecht [*6v] genoemt.Ga naar voetnoot138 Dit zoo zynde, gelyk het is, kan ik naeulyx vatten,Ga naar voetnoot139 hoe het mogelyk is, dat onze Schryvers voor een groot gedeelte in dezen tydt, zoo verre van den wegh dwalen; gelyk ik ook niet weet wat ik zeggen zal van vele predikers, die dagelyx den Bybel hanterende, en de woorden vindende in zulk eene stellingGa naar voetnoot140 van naemvallen, door de artikelenGa naar voetnoot141 onderscheiden, nochtans in hunne schriften toonen, datze of daer geen acht op geven, of zulk eene bepaling van voorschriften, die de vertalers zonder twyffel vooraf hebben vastgestelt,Ga naar voetnoot142 enkel verachten of veronagtsamen. Ik zal niet op my nemen eene verweringeGa naar voetnoot143 aen te vangen voor deze Overzetters,Ga naar voetnoot144 die menschen zynde, alsze waren, ook hunne dolingen gehadt hebben in zaken, die onze spraekGa naar voetnoot145 betreffen, en het werk, datze te verrichten hadden. Maer datze in het bepalen der geslachten meest altydt (niet altydt zeker, gelyk de brief hier achter gevoegtGa naar voetnoot146 aanwyst) over een komen met de exempelen, door ons hier voortgebragt,Ga naar voetnoot147 lust ons ter proeve te stellenGa naar voetnoot148 uit [*7r] de woorden, die ons aanstonts het boek opslaendeGa naar voetnoot149 voor oogen komen. Neem eens met my, goetwilligeGa naar voetnoot150 lezer, zoo veel gedult: Ga naar voetnoot151 en de vergelyking zal u zonder moeite

[pagina 69]
[p. 69]

blyken.Ga naar voetnoot152

 

ADEM m. Al wat eenen adem hadde, Genes. VII.22.

AERDE v. Godt zagh de aerde, Genes. VI.12.

AERT m. Naer zynen aert, Genes. VII.14.

AERTBODEM m. De menschen op den aertbodem, Genes. VI.1.

AKKER m. In 't einde van zynen akker, Gen. XXIII.9.

ALTAER m. Noah boude den Heere eenen altaer, Genes. VIII.20.

AVONT m. In den avont, Genes. XIX.1.

BAK m. Drinkt water uit uwen bak, Spreuk. V.15.

BEK m. Een afgebroke olyfbladt was in haren bek, Genes. VIII.11.

BOOM m. Onder dezen boom, Gen. XVIII.4.

BUIK m. Twee volkeren zyn in uwen buik, Genes. XXV.23.

DAGH m. Op dezen zelven dagh: en kort te voren: Op den zeventienden dagh, Genes. VII.11.

DAUW m. Zoo geve u dan Godt van den dauw des hemels, Genes. XXVII.28.

[*7v] DEUR v. In de deur der tente, Gen. XVIII.1.

DRAET m. Van eenen draet, Genes. XIV.23.

DROOM m. In eenen droom, Genes. XX.3.

DUIF v. Daerna liet hy eene duive uit, Genes. VIII.8.

EEDT m. Dan zult gy van mynen eedt rein zyn, Genes. XXIV.41.

EZEL m. Abraham zadelde zynen ezel, Genes. XXII.3.

FLESCH v. Abraham nam eene flessche waters, Genes. XXI.14.

FONTEIN v. Aen de fonteine, Genes. XVI.7.

GANG m. Weegt den gang uws voets, Spreuk. IV.26.

GEEST m. Al wat op de aerde is, zal den geest geven, Genes. VI.17.

HAVE v. En Abram nam al hare have, Genes. XII.5.

HEL v. Haere treden houden de helle vast, Spreuk. V.5.

HEMEL m. Van onder den hemel, Genes. VI.17.

HEUP v. Leg uwe hant onder myne heupe, Genes. XXIV.2.

HONGER m. Behalven den eersten honger, Genes. XXVI.1.

HOOP m. Tot eenen hoop volkeren, Genes. XXVIII.3. Ook als het spes betekent, wort het vrouwelyk genomen, als by ons: Wy verwachten door den Geest uit den gelove de hope der rechtvaerdigheit, in den brief aen die van Galatie V.5.

[*8r] JAGT v. Op de jagt, Genes. XXV.27.

[pagina 70]
[p. 70]

KEUR v. In de keure onzer graven, Genes. XXIII.6.

KROON v. Eene sierlyke kroone zalze u leveren, Spreuk. IV.9.

KRUIK v. Zy hadde haere kruike, Genes. XXIV.15.

LEER v. Verlaet de leere uwer moeder niet, Spreuk. I.8.

LOON m. Godt heeft mynen loon gegeven, Genes. XXX.18.

MAENT v. In de tweede maent, Genes. VII.11.

MONT m. Het wiltbraet was naer zynen mont, Genes. XXV.28.

NAEM m. Abram heeft aldaer den naem des Heeren aengeroepen, Genes. XIII.4.

NAVEL m. Voor uwen navel, Spreuk. III.8.

OEVER m. Aen den oever, Genes. XXII.17.

OUDERDOM m. In zynen ouderdom, Gen. XXI.7.

PLAETS v. Gaet uit deze plaetse, Genes. XIX.14.

POORT v. Lot zat in de poorte, Genes. XIX.1.

PUT m. Daerom noemde men dien put, Genes. XVI.14.

RAM m. Abraham nam dien ram, Genes. XXII.3.

[*8v] RAVE v. En hy liet eene rave uit, Genes. VIII.7.

REUK m. De Heer rook dien lieffelyken reuk, Genes. VIII.21.

RUST v. De duif vont geene ruste, Genes. VIII.9.

SCHADUW v. Onder de schaduwe, Genes. XIX.8.

SCHOOT m. In uwen schoot, Genes. XVI.5.

SCHOUDER v. Zy hadde haere kruike op haere schouder, Genes. XXIV.15.

SCHREEUW m. Hy schreeude met eenen grooten bitteren schreeuw, Genes. XXVII.34.

SCHRIK m. Van haestigen schrik, Spreuk. III.25.

SLUIER m. Toen nam zy den sluier, Genes. XXIV.65.

SCHULT v. Zoodat gy eene schult op ons zout gebragt hebben, Genes. XXVI.10.

SLAEP m. Toen nu Jakob van zynen slaep ontwaekte, Genes. XXVIII.16.

SPELONK v. Dat hy my de spelonk geve, Genes. XXIII.9.

SPIJS v. Zy namen alle hare spyze, Genes. XIV.11.

SPRAEK v. Laet ons hunne sprake verwarren, Genes. XI.7.

STEEN m. Hy nam den steen, Genes. XXVIII.18.

STEM v. Hoort naer haere stemme, Genes. XXI.12.

[**1r] STRAET v. Op de straete, Genes. XIX.2.

TAFEL v. Op de tafel, Spreuk. III.21.

TENT v. In 't midden zyner tente, Genes. IX.21.

TOOREN m. Laet ons eenen tooren bouwen, Genes. XI.4.

TUCHT v. Hoort de tucht uws vaders, Gen. I.8.

[pagina 71]
[p. 71]

VENSTER v. En het geschiedde dat Noah de venster open deed, Genes. VIII.6.

VLAKTE v. Hy zag de gansche vlakte, Gen. XIII.10.

VLOEDT m. Noah leefde na den vloedt, Genes. IX.28.

VLOEK m. Zoo zoude ik eenen vloek over my halen, Genes. XXVII.12.

VOET m. Gy zult uwen voet niet stooten, Spreuk. III.23.

WACHT v. De bedachtzaemheit zal over u de wacht houden, Spreuk. II.11.

WEGH m. Op den wegh van Sur, Genes. XVI.7.

WET v. Vergeet myne wet niet, Spreuk. III.1.

WIJN m. Hy dronk van dien wyn, Genes. IX.21.

WIJNGAERT m. Naoh plantte eenen wyngaert, Genes. IX.20.

WINT m. Godt deed eenen wint over d'aerde doorgaen, Genes. VIII.1.

WOESTIJN v. De Engel des Heeren vont haer in de woestyne, Genes. XVI.7.

[**1v] ZAEK v. Omdat gy deze zake gedaen hebt, Genes. XXII.16.

ZEE v. Aen den oever der zee, Genes. XXII.17.

ZEGEN m. Zoo zoude ik eenen vloek over my halen, en geenen zegen, Genes. XXVII.12.

ZON v. Godt doet zyne zonne opgaen over goeden en quaden, Matth. V.45.

ZONDE v. Wat heb ik aen u gezondigt, dat gy over my en over myn koningryk eene groote zonde gebragt hebt? Genes. XXI.9.

 

Hier uit is kennelyk,Ga naar voetnoot153 hoe het bepalen der geslachten in dien tydt begrepenGa naar voetnoot154 is van mannen, die vooraf eene SpraekkunstGa naar voetnoot155 hadden ontworpen, om niet by den tast heenGa naar voetnoot156 te schryven, maer orde en maet te houden: welke manier van doen gewisselyk waergenomenGa naar voetnoot157 is van Hooft, Vondel, Hubert, Dekker, Vollenhove, de Branden, en anderen meer dan eens genoemt. Deze nettigheitGa naar voetnoot158 openbaert zich alom zoo wel in de naemwoorden, als voornaemwoorden, en artikelen of litwoorden. Hoe klaer is het onderscheit te merken in de exempelen door ons aengetogen!Ga naar voetnoot159 Hoe klaer ook is dit uit het vierde boek

[pagina 72]
[p. 72]

der Eneade: Die dagh was eerst een oirzaek [**2r] van hare doot, en eerst een oirzaek van haren val;Ga naar voetnoot160 daer met eenen opslaghGa naar voetnoot161 blykt, dat doot vrouwelyk, en val mannelyk genomen wort. Hoe licht ook te buigen het litwoort de, om het verschil te kennen, in Vondels gedichten:

 
Gy zyt de dagh, of voert den dagh in uw gezicht;Ga naar voetnoot162

daer het eerste den noemer,Ga naar voetnoot163 het tweede den beschuldigerGa naar voetnoot164 of vierden naemval betekent;Ga naar voetnoot165 even als dit van Hooft uit Plutarchus: De man van staet kenne den aert der gemeente;Ga naar voetnoot166 om nu niet meer over hoop te halen,Ga naar voetnoot167 dat eenmael genoegh gedaen is. Terwyl ik dezen artikel de aenroer, komt my van eenigen voor,Ga naar voetnoot168 dat ik in myn eerste berecht in de buiginge des zelvenGa naar voetnoot169 (want ik stelde een voorbeelt daer van voor oogen)Ga naar voetnoot170 verzuimt heb te zetten in den tweeden naemval by des en der, ook van den, en van de; daer nochtans de Schryver der SchetseGa naar voetnoot171 daer uitdrukkelyk van melt, en voor hem al de heer Nyloë in zyne Aenleiding tot de Ne[**2v]derduitsche tael.Ga naar voetnoot172 Maer men wete dat het geen verzuim is. Anders ware het ook een verzuim niet alleen van den Heer Moonen, die in het voorbeelt der buiginge daer niet van rept,Ga naar voetnoot173 schoon hy eldersGa naar voetnoot174 zegt, dat men voor des veeltyts zegt van den, dat wy niet ontkennen, gelyk wy in het tegendeel niet aennemen dat van dezen de rechteGa naar voetnoot175

[pagina 73]
[p. 73]

genitivus zou zyn van dees,Ga naar voetnoot176 die naer ons oordeel dezes is, waer voor men dan ook van dezen zegt; maer ook van den Ridder Hooft, die hier van zwygt in zyne waernemingen, waer in de buiging van dezen artikel en andere woorden gevonden wort.Ga naar voetnoot177 Van Heulen, Ampzink, en anderen zwygen 'er ook van. Maer Leupenius trekt aen,Ga naar voetnoot178 nadat hy zyne buiginge zonder van in den tweeden naemval gemaekt heeft, dat die dikwyls uitgedrukt wort door het bywoortGa naar voetnoot179 VAN. De Schryver der Nederduitsche Spraekkunst,Ga naar voetnoot180 die na Moonen ons ook zyne gedachten heeft medegedeelt, schynt dit mede te erkennen. Maer waerom die schryft van den vader, van den burger, van den zoon, van den neef, en wat des [**3r] meer is, meer dan van den man, van den mensch, van den afgodt enz. kan ik niet vatten, noch zien, waer in dit verschil magh bestaen.Ga naar voetnoot181 Wat my belangt,Ga naar voetnoot182 ik stel vast, dat men in goet Duitsch zegt, het hof van den Koning, het huis van mynen vader, zoo wel, als des Konings, en myns vaders. Maer dat van echter iets anders zou zyn dan een enkel voorzetsel (geen bywoort als Leupenius wil) kan ik geenszins aennemen. Het is en blyft een voorzetsel, nochte verzaekt zyn natuur,Ga naar voetnoot183 maer gevoegt by den zesten naemval trekt het de kragt aenGa naar voetnoot184 van den tweeden, als by de Grieken, by welke de tweede naemval meest gaet voor den nemer,Ga naar voetnoot185 απο. Want by ThucydidesGa naar voetnoot186 vint men, απο των πολεων αρχοντες, regeerders van de steden: en in de Handelingen der Apostelen XVII. 13. οι απο της Θεσσαλονικης Ιουδαιοι, ,de Joden van Thessalonika. By de Latynen ook fulgor ab auro, de glans van 't gout, voor auri, by Lukretius: Ga naar voetnoot187 ab Andria ancilla, de dienstmaegt van de vrou van Andrus, voor Andriæ, by Terentius: Ga naar voetnoot188 daer ab auro, en ab Andria geenszins genitivi [**3v] zyn (want wie zou men dat doen gelooven?) maer spreekwyzen, die

[pagina 74]
[p. 74]

de genitivi verbeelden;Ga naar voetnoot189 ten zy men dit wil rekenen figuurlyker wyze gezegt te zyn, dewyl de schikking der woorden van den gemeenen trant afgaet.Ga naar voetnoot190 Want in het tegendeel hebben ook onze oude schryvers den tweeden naemval voor den lestenGa naar voetnoot191 gebruikt, en gezegt, iemant 's lants verdryven, voor uit het lant, of uit den lande, waer van geene exempelen by Melis Stoke ontbreken. Men zie een stael hier van in Ada v. 526.

 
Eer si hem/ oir/ laet 's lants verdriven/Ga naar voetnoot192

En in Jan den II. v. 2659.

 
Dat si heeren uit anderen lande
 
Aldus wouden 's lants verdriven.Ga naar voetnoot193

In Diderik den VI. v. 216.

 
Si verdreven des lants thant
 
Die van Kuuk ende Arentsberge.Ga naar voetnoot194

[**4r] Welk des lants de heer Alkemade wel uitlegt, uit het lant.Ga naar voetnoot195 De geleerde heer Peter Schryver brengt in zynen toetsteenGa naar voetnoot196 op het oude Goutse KronykjeGa naar voetnoot197 ook een dergelyk exempel opGa naar voetnoot198 uit zekeren Rymspiegel, geschreven op perkement, dien hy onder zich had, zonder dat die sedert myns wetens het licht

[pagina 75]
[p. 75]

gezien heeft.Ga naar voetnoot199 Hier is het:

 
Om Vrieslant onder zyn swaert
 
Te bringene/ ende te dwingene mede.
 
Aldus ruimd' hy der stede/
 
Daer hi meer weder ne quam.Ga naar voetnoot200

Melis evenwel hecht zich daer zoo niet aen, of hy heeft ook de schikkinge, die wy in dezen tydt volgen, als blykt op vele plaetsen, en onder die in Florens den V. v. 566.

 
Die mi begheren in alre wisen
 
Te verdriven uit minen lande.Ga naar voetnoot201

Dit geslachtwoort de my nu in 't hooft spelende erinnert my tevens het niet be-[**4v]palende een, dat wy ook voor de zelfstandige naemwoorden stellen, een man, een vrou, een paert enz. omdat ik hier ontrent, voor zoo veel het onzydige geslacht aengaet,Ga naar voetnoot202 een misbruikGa naar voetnoot203 gemerkt heb, dat het dagelyx gebruik, en onze ooren, die anders gewoon zyn, afweren en wraken.Ga naar voetnoot204 Teweten men zegt wel, dit, of dat, of het heerlyk werk, en het heerlyke werk: dit, dat, of het treffelyk huis, en het treffelyke huis; maer niet een treffelyke huis, een heerelyke werk, hoedanigeGa naar voetnoot205 uitdrukkingen men nu en dan vint, die schoon eenen schyn hebbende van te mogen gebruikt worden, echter niet aennemelyk zyn.Ga naar voetnoot206 Waerom een stale wapen, myns oordeels, niet goet te keuren is in Jan Vos,Ga naar voetnoot207

[pagina 76]
[p. 76]

schoon men zegt, het stale wapen, gelyk het sterke wapen, niet een sterke wapen: moetende de uitdrukking zyn, een krachtigh, een groot, een sterk, en uit dien hoofde ook een stael wapen, in welk zeggen stael byvoegelyk is. Dit gebiet, zeg ik, het gebruik, en verbiet het andere,Ga naar voetnoot208 zoo wel, als het ook niet toelaet de spreekwyzen, [**5r] by hem ook gangbare munt: Wy offeren onze wanschepselGa naar voetnoot209 (hy geeft dit toneelstuk waerachtigh zynen rechten naem) en ontfang onze wanschepsel,Ga naar voetnoot210 in d'opdragt van Aran en Titus, voor ons wanschepsel: schoon men wel zegt, het of dit ysselykeGa naar voetnoot211 wanschepsel. hoedanigh een wangeluit zich ook opdoetGa naar voetnoot212 in Medea,Ga naar voetnoot213 door den zelven gedicht:

 
Of ik zal door myn hant, die hem de borst doorstiet,
 
De moortvlak van myn' ziel in uwe bloet uitspoelen.Ga naar voetnoot214

Ook in het zelve spel:

 
Ondankbare, gy zult met uwe bywyf bloên.Ga naar voetnoot215

Nogh: om uwe stamhuis: Ga naar voetnoot216 't schip van uwe leven: Ga naar voetnoot217 zwaerder dan uwe lichaem;Ga naar voetnoot218 in welke exempelen in dit voornaemwoort geen e toegelaten wort: niet tegenstaende men wel magh zeggen: het doorluchtige stamhuis, het kostelyke leven, en het [**5v] brooze lichaem. Want, om ook over 't mannelyk iets aen te merken, men zegt onberispelyk een groot man, een deftigh Vorst, een grootmaghtigh Koning, maer niet een hoog bergh, een hoog heuvel, dewyl deze, en andere woorden meer, schoon van 't zelve geslacht, de e niet missen willen, en de uitdrukking wezen moet, een of de hooge bergh, en een of de hooge heuvel. Dit

[pagina 77]
[p. 77]

zy in 't voorbygaenGa naar voetnoot219 gezegt, dewyl ik my niet verder wil in laten in vele onhebbelykheden,Ga naar voetnoot220 die in zyne schriften door gebrek van taelkunde, daer hy nochtans mooi meê scheen te zyn,Ga naar voetnoot221 gevonden worden, te berispen: en myn inzichtGa naar voetnoot222 alleen is de leerzameGa naar voetnoot223 jeugt te waerschuwen voor zulke ongerymtheden.Ga naar voetnoot224 Die zich met eenen wel te hoeden heeft voor de ongebonde vryheit der straettael, die alles in 't war smyt, dewyl onze steden van elkander ook telkens verschillen in het uitdrukken der artikelen, gelyk de Schryver der Schetse, waer van gesproken is, het onderscheit van zyne en myne geboortestadt,Ga naar voetnoot225 en deze stadt Amsterdam in deze uitspraek klaer getoont heeft.Ga naar voetnoot226 Want gelyk men [**6r] doorgaens by Jan Vos, die aen de straettael dezer stadt vertuitGa naar voetnoot227 was, dusdanige spreekwyzen ontmoet: Wy noemen u door de mont van alle gezonde oordeelen met de bynaem van Doorluchtigh, zelf met de PoëetGa naar voetnoot228 enz. zoo spreken de inwoners onzer vaderlyke stadt weder rechtGa naar voetnoot229 anders, en bedienen zich van de litwoorden op de wyze van Zwaerdekroon in de vertalinge van Terentius, die andersGa naar voetnoot230 niet te verachten is. Ik ben, zegt Demea daer in het spel de Gebroeders, den boer, den grimmert, den zuurbek, den spaerbrok, den taeiaert, den yzegrim;Ga naar voetnoot231 volgende ook Westerbaen hier in zynen vrient op

[pagina 78]
[p. 78]

dezelve plaets van dat spel:

 
Ik ben den kinkel, ik den loer, den hoddebek,
 
Ik ben den zuurmuil.Ga naar voetnoot232

Kort daer aenGa naar voetnoot233 weder by Zwaerdekroon (om niet alles aen te roeren) dit is den dank van mynen arbeit.Ga naar voetnoot234 Waer voor onze Amsterdammers in 't gemeen wel zouden zeggen: Ik ben de boer, de grimmert: en dit is de dank: maer zy zouden ook [**6v] blyven zeggen: Ik ben by de boer geweest: en ik heb 'er de dank van. Dit is zoo zeer te myden, als de verkeerde klanken, die men in de rymwoorden der onbedrevenen bespeurt, die hun aenklevenGa naar voetnoot235 uit het geluit der uitspraek, die het een van 't ander niet weet t'onderscheiden. Hier uit is het dat men geen verschil weet in lyden, pati, en leiden, ducere: dat men pyl zet voor peil, zeil voor zyl, reizen voor ryzen, en weder anders om, en, als Oudaen zegt,

 
Zyn loutre armoedigheit in 't rymen dus bedekt,
 
En voor het heldre Duitsch een warretael verwekt.Ga naar voetnoot236

Evenwel dringen wy niemant op in den dagelyxen ommegangGa naar voetnoot237 der menschen zoo stipGa naar voetnoot238 hier op te letten, en dulden in het spreken de manieren van zeggen: den Apostel zegt: dewyl deze Paragoge of Nazetting,Ga naar voetnoot239 die echter, als men recht zal spreken, voor quaet Duitsch moet geacht worden, gelyk wy in onze Aenmerkingen [**7r] op de 128 bladtzyde dit Vondel zelf niet wel afnemen,Ga naar voetnoot240 eene zachtheit geeft in het uitbrengenGa naar voetnoot241 der woorden; en, Ik heb

[pagina 79]
[p. 79]

smaekGa naar voetnoot242 in die wyn, en wat men des meer dagelyx hoort; om niet tot neuswysheit en bedilzuchtGa naar voetnoot243 te vervallen; maer begeren alleen dat in 't schryven een vaste en geregelde voetGa naar voetnoot244 gehouden wort. Waer toe, om de waerheit te zeggen, de leerling nu veel vooruitGa naar voetnoot245 heeft, gesterkt door vele hulpmiddelen, die de vorige tyden gemist hebben. Hy schikke zich daer ook naer,Ga naar voetnoot246 noch late afGa naar voetnoot247 eenen letterschat op te garenGa naar voetnoot248 uit de onwaerdeerbareGa naar voetnoot249 schriften der mannen, door my voorheen hem aengeprezen. Waer in hy nu ook met meerder grontGa naar voetnoot250 zal vorderen,Ga naar voetnoot251 nu sedert dien tydt de Heer Moonen zynen arbeit heeft te koste gelegtGa naar voetnoot252 aen eene Nederduitsche Spraekkunst, op eene klare en bevattelykeGa naar voetnoot253 wyze opgestelt, en geheel overeenkomende met de regelen, die de gepreze Schryvers hebben waergenomen.Ga naar voetnoot254 In welk loffelyk bestaenGa naar voetnoot255 hemGa naar voetnoot256 op de hielen volgde de naeukeurige Schryver der Spraekkunstige Schetse, een werkje, waer in vernuft en schranderheit [**7v] uitsteken,Ga naar voetnoot257 ook nyverheit om alles uit den gront op te delven, wat dienen kan tot opbouw en verlichtingeGa naar voetnoot258 onzer taele, en hierom geacht van alle luiden van letteren, op zyne waerde ook geschat van den heer Moonen, schoon die in eenige stukken, als hier achter blykt,Ga naar voetnoot259 van ander gevoelen is. Waer op misschien een nader uitlegging tot VerdadigingGa naar voetnoot260 der Schetse volgen wil,Ga naar voetnoot261 als de ongenaem-

[pagina 80]
[p. 80]

deGa naar voetnoot262 Schryver zien zal, wat daer op aengemerkt is.Ga naar voetnoot263 In deze geschriften vint men de regels naer behooren gevestigt,Ga naar voetnoot264 om alle wankelinge,Ga naar voetnoot265 alle dwalinge af te weren, waer aen de leerlingh gestadigh onderworpenGa naar voetnoot266 is, als de Spraekkunstenaer zelf wankelt, nochte weet waer hy zich keeren of wenden zal. Want hoe weinigh is hy gehart,Ga naar voetnoot267 als hy zullende de grondenGa naar voetnoot268 gaen leggen der tale, die hy leeren wil, in dat zelve boek, dat hem den wegh moet wyzen, niet dan losse stellingen ontmoet, en in de plaets van onverwrikbare regelen geschreven vint: Anderen meenen: Ga naar voetnoot269 het komt my waerschynlyxt te vore: Ga naar voetnoot270 'T is by my niet buiten bedenken: Ga naar voetnoot271 ik kan van my zelven [**8r] niet verkrygen: Ga naar voetnoot272 het komt my zoo voor: Ga naar voetnoot273 ik schryf liever;Ga naar voetnoot274 en wat des meer smaekt naerGa naar voetnoot275 twyffelzinnigheit, die den leerling luttel te stade komt.Ga naar voetnoot276 Want wat doet zulk

[pagina 81]
[p. 81]

een letterkunstenaerGa naar voetnoot277 meer dan eenige Aenmerkingen opwerpen,Ga naar voetnoot278 en de bepalingeGa naar voetnoot279 daer van laten aen anderen, die hy, alsze al iets bepaelt hebben, nogh niet volgen wil?Ga naar voetnoot280 En hoe veel meer toch dan ik hier doe, wiens oogwitGa naar voetnoot281 geenszins is te komen tot Spraekkunstige bepalingen, of iemant eenig gevoelen over het een of ander stuk in te perssen,Ga naar voetnoot282 schoon ik myn werk doormengt heb met waernemingen uit de Spraekkunstenaers getrokken,Ga naar voetnoot283 en daer eenige ingevlytGa naar voetnoot284 over spreekwyzen,Ga naar voetnoot285 daerze niets of weinigh van zeiden. Ondertusschen is alles wat sedert eenigen tydt door oude en jonge taelminnaers te boek geslagen is,Ga naar voetnoot286 my overaengenaemGa naar voetnoot287 geweest, en vint zynen volslagen lof by my,Ga naar voetnoot288 al mogt ik in het een of het ander van hun verschillen; gelyk ik zeker verschil van den laetsten SchryverGa naar voetnoot289 in het oordeel, waer mede hy nederstelt,Ga naar voetnoot290 dat men niet zeggen magh Ik donder, ik re[**8v]gen, ik blixem,Ga naar voetnoot291 enz. Zeker als ik op de wyze der poëten Jupiter sprekende

[pagina 82]
[p. 82]

invoerde, daer hy dreigde wrake te zullen nemen over de boosheitGa naar voetnoot292 des menschelyken geslachts, wat zou 'er in den wegh zyn? Niets meer voorwaer dan by Ovidius de Fortuin zullende spreken zou mogen zeggen, simul intonuero: daer de dichter nu van haer sprekende zegt: At simul intonuit, fugiunt. Ik zie op deze plaats in de Treurdichten:

 
Dum juvat, & vultu ridet Fortuna sereno,
 
Indelibatas cuncta sequuntur opes.
 
At simul intonuit fugiunt, nec noscitur ulli
 
Agminibus comitum qui modo cinctus erat.Ga naar voetnoot293
 
 
 
Zoo lang Fortuin u vleit, en streelt met lachend wezen,
 
Behoeft gy voor gebrek van vrienden niet te vreezen;
 
Maer als zy dondert, vliet strak yder van u heen,
 
En laet u, flus bestuwt van vrienden, nu alleen.

[***1r] Waer in ridere en intonare, vleien en donderen tegen een gesteltGa naar voetnoot294 beide aen de Fortuin toegeschreven worden. By den Evangelist Mattheus zegt de Heilant, dat Godt regent over rechtvaerdigen en onrechtvaerdigen.Ga naar voetnoot295 En wat misstant in de tale zou hier zyn,Ga naar voetnoot296 zoo Godt hier zelf sprekende zich liet hooren: Ik zal regenen over rechtvaerdigen en onrechtvaerdigen; gelyk zulk eene rede ook uit Godts mont verhaelt wort in Mozes tweede boekGa naar voetnoot297 XVI. 4. Ik zal voor u broot uit den hemel regenen; daer het beheerschen zelf van regenen, den werkwoorden eigen, wort uitgedrukt. Zoo ook by den Profeet Ezechiel XXXVIII. 22. Ik zal eenen overstelpenden plasregen, en groote hagelsteenen, vier en zwaert, regenen op hem. By Antonides in den Ystroom, dat bevallighGa naar voetnoot298 stuk, zegt de geest van den Mexikaenschen Keizer Atabaliba van de woedendeGa naar voetnoot299 Spanjaerden, die in zyn ryk gevallenGa naar voetnoot300 waren:

 
[***1v] Zy blixemen en donderen,
[pagina 83]
[p. 83]
 
Als of ons d'afgront zelf bestormen quam van onderen.Ga naar voetnoot301

In het eerste boek spreekt de dichter van de dapperheit des Hollantschen Amiraels,

 
Die vreeslyk donderende op alle waterstreken
 
Tierannen heeft verleert naer 't hart der vryheit steken.Ga naar voetnoot302

Vondel in de verovering van Grol:

 
Gewekt door 't grof geschut, daer Frederik mêe dondert.Ga naar voetnoot303

In zyn' gedicht op de Nederlaeg der Turxe vlote:

 
De Sultan dondert zonder nut
 
Met zwangere kortouwen.Ga naar voetnoot304

In den Zeetriomf der vrye Nederlanden:

 
[***2r] Driewerf dondrenze op het meer.Ga naar voetnoot305

In den Zegezang over den zeestrydt der Staten door de Ruiter:

 
Een eenigh Ruiter,
 
Die Afrika van wederzy
 
Van Britten, Turk, en Moor, op stelen
 
En stroopen heet, uit strantkasteelen
 
Kon dondren, komt u weder by.Ga naar voetnoot306
[pagina 84]
[p. 84]

Op de verwinning van Keizer Leopoldus by den Raäbstroom:

 
Hier blixemt Oostenryk naer toe.Ga naar voetnoot307

In het Afzetsel der Koningklyke printe:

 
Daerze blixemt met pistolen.Ga naar voetnoot308

Op de afbeeldinge van Koninginne Christine van Zweden:

 
Gustaef, de Groote, schynt door deze oogappels henen,
 
[***2v] En blixemt wederom, en brult van hof tot hof.Ga naar voetnoot309

Welke voorbeelden altemael de onpersoonlykheit dezer werkwoorden, die elders te zoeken is, om verre werpen. Om deze spreekwyzen te doen doorgaenGa naar voetnoot310 zou het my aen geene bewyzen ontbreken, nochte geleerde Schryveren, die hier in voor my pleiten.Ga naar voetnoot311 Maer de zaek is al te klaer, en ik zou deze uitdrukkingen zoo vryGa naar voetnoot312 in onze tale durven gebruiken, als ik dedere aliquid negotii alicui in 't Latyn zou durven zetten, schoon ik voor Historischryver of Redenaer door wilde gaen,Ga naar voetnoot313 ja vryer ook dan in 't Duitsch dokteren en verdokteren,Ga naar voetnoot314 dat opgeraept uit den drek der veragtelykste straettael, en klapGa naar voetnoot315 van oude wyven, men ons wil opdringen voor spreekwyzen onzer tale. Waerom ik niet weet waerom men ook aen zulke dingen wil tornen.Ga naar voetnoot316 Tot het vermeerderen van

[pagina 85]
[p. 85]

alle de hulpmiddelen, die wy nu in handen hebben, zal veel toebrengenGa naar voetnoot317 de Spraekkunst der Kunstgenoten, door de zinspreukGa naar voetnoot318 van Nil Volentibus [***3r] Arduum bekent, waer van de heer Andries Pels gewagh maekt voor de digtkunst van Horatius Flakkus.Ga naar voetnoot319 Wat my aengaet, ik verlang zoo wel als andere beminnaers onzer moederspraeke, naer dit werk, dat de Kunstgenoten, die nogh in wezen zyn,Ga naar voetnoot320 langh belooft hebben, opdat ik eens bescheidentlykGa naar voetnoot321 begrype, waerom men de naemvallen en hunne litwoorden ontrent de geslachten zoo onverschilligh stelt,Ga naar voetnoot322 als of 'er niets aen verbeurtGa naar voetnoot323 ware: daer nochtans alle de Schryvers, op welke wy ons hier beroepen, zulk een werk daer van gemaekt hebben: gelyk wy alle, die aen deze nettigheit ons gewoon zyn te houden, niet zonder walging lezen kunnen in hunne Andromache:

 
Ik dank de Hemel, die, met steets myn reis te stuiten,
 
De wegh na Griekenlant met kracht scheen toe te sluiten.Ga naar voetnoot324

Waer op strakGa naar voetnoot325 volgt:

 
En dat de hemel u zyn wreede hulp niet brogt;Ga naar voetnoot326

[***3v] daer de eerste en vierde naemval zonder eenigh onderscheit gestelt wort; en wat van dien aert alom voorkomt, en de bevalligheit van dat fraei vertaelde SpelGa naar voetnoot327 misverwt,Ga naar voetnoot328 gelyk Pels ook met deze onagtsaemheit den luisterGa naar voetnoot329

[pagina 86]
[p. 86]

zyns werx, in het overbrengen van Horatius Dichtkunst,Ga naar voetnoot330 en het beschryven van het gebruik en misbruik des Toneels,Ga naar voetnoot331 niet weinigh bevlektGa naar voetnoot332 heeft, waer aen ook deel gehadt heeft zyn Toneelspel van Didoos doot,Ga naar voetnoot333 en andere gedichten en gezangen, die in yders handen zyn. Ik verlang 'er, zeg ik, naer: omdat 'er buiten dit nogh wel wat uit te leeren zal zyn, dewyl zeker gaet,Ga naar voetnoot334 dat twee meer zien dan een, en geen vernuft gevonden wort, dat niet hier of daer iets toebrengt aen leergierige verstanden, dat zy te vooren niet gehoort hebben; waer by komt dat d'een meer bequaemheit heeft dan d'ander om iets in te scherpen,Ga naar voetnoot335 en zoo smakelyk voor te stellen, dat het graegGa naar voetnoot336 aengenomen en verteert, goet en heilzaem sap en bloet zet;Ga naar voetnoot337 daar veel aen gelegen is.Ga naar voetnoot338 Komt het ondertusschen te gebeuren dat alle plaetsenGa naar voetnoot339 (want men [***4r] vint 'er ook zeltsame)Ga naar voetnoot340 by de Schryvers geen licht genoegh ontfangenGa naar voetnoot341 uit de lessen en aenmerkingen der Letterwyzen,Ga naar voetnoot342 men moet denken dat figuurlyke wyzen van spreken daer veeltyts oirzaek van zyn, en onze tale ook somtyts gewelt aengedaen wort, als de redeGa naar voetnoot343 niet wel opgevolgt wort, een gebrek by de Grieken ανακολουθον, by de Latynen inconsequens genoemt.

Zie daer, goetgunstige lezer, het meeste dat ik u te zeggen had, gaende vele andere dingen voorby, die ik zoude kunnen trekkenGa naar voetnoot344 in de verhandeling dezer stoffe, nochte my moejendeGa naar voetnoot345 met het schikkenGa naar voetnoot346 der spellinge, die de Schryvers bykans zoo meenig als 'er zyn in zekere punten van elkander gescheiden hout. Over een gedeelte van welke zaken zich met naeukeurigheit uitbreitGa naar voetnoot347 de geleerde Joachim Oudaen in zyne Roomse Mogentheit op den

[pagina 87]
[p. 87]

265ste en volgende bladtzyden van den laetsten druk,Ga naar voetnoot348 daer hy Vondel ook niet bedektelykGa naar voetnoot349 te keer gaet: Ga naar voetnoot350 gelyk hy alles, wat onze tale betreft, nevens de gedenktekenen der outheitGa naar voetnoot351 wel doorkropen hebbende genoegh bedreven was [***4v] in de regelen en waernemingen, die de tale raken,Ga naar voetnoot352 schoon hy zich ('t was jammer) niet binden wilde aen wetten, die wy nochtans nootzakelyk achten.Ga naar voetnoot353 Het is der moeite waert hem met zyne eigene woorden op de genoemde plaets te hooren spreken, en de vrucht te winnen,Ga naar voetnoot354 die 'er uit te halen is; opdat ook dit gevoegt worde by de hulpmiddelen, waer van wy gesproken hebben.

Zyt gy eindelyk met onvermoeiden arbeit de eerste zwarigheden, die het leeren der tale medebrengt, doorgeworstelt, dan wort het tydt de boeken op te slaen, die de siertale bewerken,Ga naar voetnoot355 Vondels Aenleidinge ter Nederduitsche DichtkunstGa naar voetnoot356 te lezen, en Vollenhoves aenmerkingen u in het geheugen te prenten,Ga naar voetnoot357 nevens de lessen van den eerwaerdigen en zinryken Heer Nyloë,Ga naar voetnoot358 geschikt tot het vormen van den styl, daer gestadigeGa naar voetnoot359 oeffening van lezen en schryven toe vereischt wort. Vervolgens zult gy zwemmen in eenen vollen stroom van letterlekkernyen, die zich opdoenGa naar voetnoot360 in de schriften van Hooft, Vondel, Vollenhove, Moonen, Geeraert Brant, [***5r] en zyne zoonen,Ga naar voetnoot361 Antonides, Oudaen, Dekker, Bake, Rotgans, en andere ook jonge vernuften, die den rechten

[pagina 88]
[p. 88]

wegh houdende met wakkere schreden gelukkighGa naar voetnoot362 voortgaen om de plaets te genakenGa naar voetnoot363 daer de prys, voor yder even na, is opgehangen,

 
En nu al toonen wat zy namaels zullen zyn: Ga naar voetnoot364

nochte ondertussen geheel achter de bank smytenGa naar voetnoot365 de werken van Brederode, Huigens, Kats, en anderen van dien aert, daer voordeels genoegh uit te halen is, als ze hunnen rechten lezer maer aentreffen. De geest dus gesterkt zynde moet dan ook leeren te rug treden naer ouder tyden, nochte afkeerig zyn van eenigen arbeit te hangenGa naar voetnoot366 aen het doorlezen van Melis Stoke, wiens Rymkronyk met ongemeeneGa naar voetnoot367 naeukeurigheit uitgegeven door den geleerden en in de Nederlantsche outheit wel bedreven Heere Kornelis van Alkemade, alle Vaderlanders verplicht hout aen zulk eene naerstigheit en mede-[***5v]deelzaemheit,Ga naar voetnoot368 die noit genoegh bedankt of erkent kan worden; en onzen Hollantschen wyzemanGa naar voetnoot369 Henrik Laurenszoon Spiegel, wiens Hartspiegel en andere Zedeschriften,Ga naar voetnoot370 zoo hoog geschat by Hooft en Vondel, sierlyk en keurlykGa naar voetnoot371 van onzen vrient Henrik Wetsteen in den jare 1694. zyn in het licht gegeven. Dus zal Nederlant, edele vernuften aenquekende,Ga naar voetnoot372 Vrankryk niet toegeven,Ga naar voetnoot373 dat onophoudelyk voortgaende in het polysten zyner tale, den wegh gevonden heeft

[pagina 89]
[p. 89]

om zyne glory uit te breiden door de kracht der wetenschappen, die over de verwoestinge des tydtsGa naar voetnoot374 zonder einde triomferen.

Wat rest 'er meer? Ik heb my gequeten van de beloften aen myne vrienden gedaen, niet alleen om van mynen kant den opbouw onzer tale zoo veel te bevorderen, als myn beroep en magtGa naar voetnoot375 my toelaten, maer ook om u, en alle anderen, dien een edel vierGa naar voetnoot376 in de aderen gloeit, met deze prikkelen aen te sporen: gelyk ik zelf daer toe aengespoort ben niet alleen door alle de hoogverlichte geesten, die in ons vaderlant by onzen tydt door hunne [***6r] Nederduitsche welsprekentheit en digtkunst eenen eeuwigen naemGa naar voetnoot377 verkregen hebben, maer ook voornamentlyk door den beroemden Professor Petrus Francius, die in de Latynsche welsprekentheit alle geleerden van onzen tydt overtrof: en den edelen Heer Joan van Broekhuizen, den eenigen Fenix der hedensdaegse Latynsche poëten, eenen letterhelt, die zoo hoog in lof en glory opgestegen, en by alle kenners van poëzy en vernuft als een orakel aengezien en geëert, nu echter na zyn’ doot begrimtGa naar voetnoot378 en aengevochten wort van luiden, dien bevindende dat het tot hunnent ook zoo klaer niet is, of het een duif gelezen had,Ga naar voetnoot379 nutter ware wat water in hunnen wyn te doen, en te erkennen dat dwalen menschelyk is;Ga naar voetnoot380 dat hun van verre en van naby, den laetstenGa naar voetnoot381

[pagina 90]
[p. 90]

zeker vooral van naby genoegh getoont is door zynen geleerden tegenstrever,Ga naar voetnoot382 dien hy hier over wel dubbel leergeltGa naar voetnoot383 schuldigh is. Het welk in 't voorbygaen gezegt zy, eer ik eindige met eenen hartelyken wensch dat u langh magh gebeuren wel te varen.

[pagina 91]
[p. 91]


illustratie
Titelpagina van Van Hoogstraten 1710


margenoot+
[*2r]
voetnoot1
Aenspraek: Inleidend woord
voetnoot2
na... jaren; de eerste druk van dit boek verscheen in 1700 (zie tekst 1).
voetnoot3
de hant... slaen: me zou wijden
voetnoot4
daar op gepast: daarbij aansluitend; vgl. het ‘Berecht’ (tekst 1) en Van Hoogstraten: ‘BEROERTE v [...] Aldus zyn vele woorden, die be in 't begin, en te in 't einde hebben’ (1700: 9); ‘BLOETVERWANTSCHAP, Onz. [...] Anders komen de samengestelde woorden gemeenlijk met de enkele, daerze uit gemaekt zyn, over een’ (1700: 10-11); ‘KISTJE o. [...] Dus zyn (gelyk ook aan het voorgaende woordt blyken kan) alle de namen van vermindering, zelf die der Sexen daer in gesloten’ (1700: 43); ‘NYL m. [...] Zoo dat de regel eeniger Letterkundigen, die zegt dat alle namen der vloeden, uitgezeit den Ryn alleen, tot het vrouwelyk geslacht behooren, niet aen te nemen is’ (1700: 63).
voetnoot5
hantleidinge: wegwijzer
voetnoot6
aankomelingen: beginners
voetnoot7
hier ontrent: over dit onderwerp, t.w. de geslachten van de zelfstandige naamwoorden.
voetnoot8
geene vaste bepalinge: geen vast voorschrift
voetnoot9
by... onderrechtinge: aangezien de noodzakelijke onderrichting ontbrak
voetnoot10
weinige bladen; in de eerste druk besloegen de ‘Aenmerkingen’ 124 bladzijden, in de tweede druk waren dat er 228.
voetnoot11
over... beschreven: met dit onderwerp gevuld
voetnoot12
geschikt: bedoeld
voetnoot13
proeve: voorbeeld
voetnoot14
daer in, t.w. in de ‘weinige bladen’.
voetnoot15
hadden... varen: door moesten gaan
voetnoot16
naerstigheit: ijver
voetnoot17
te... vorderinge: vooruitgang te boeken
voetnoot18
Dit... velen: Dit middel werkte bij velen voorspoedig
voetnoot19
aandacht: toewijding; oplettendheid
voetnoot20
betreden: begaan
voetnoot21
vernoegt: tevreden
voetnoot22
dit... doelwits: het bereiken van wat ik beoogde
voetnoot23
gebrak: ontbrak
voetnoot24
tekening: schets
voetnoot25
op... bemint: op wie nu iedereen die van taal- en letterkunde houdt, de aandacht gericht houdt
voetnoot26
zyne... Spraekkunst; in 1706 was Moonens Nederduitsche Spraekkunst verschenen (zie tekst 3), waarvan al sinds 1699 voortdurend sprake was geweest (zie Dibbets 1992).
voetnoot27
by die gelegenheit: daarin
voetnoot28
Geslachtwoorden: lidwoorden
voetnoot29
uitputte: uitdiepte
voetnoot30
brengende... dagh: te voorschijn brengend
voetnoot31
Wat... baten?: Wat hielp dit?
voetnoot32
de afdruxels vertiert: alle exemplaren uitverkocht
voetnoot33
overzien: nakijken
voetnoot34
Men... brengen; vgl. de inleiding van deze tekst
voetnoot35
de oude Wyzen; Van Hoogstraten bedoelt hier met name Aristoteles. Vondel verwees hiernaar in zijn ‘Berecht’ bij Jeptha of Offerbelofte (Amsterdam: Abraham de Wees, 1659): ‘Aristoteles heeft zijne leerlingen ingescherpt hoe veel gelegen zij aen eene eenige schickelijcke stellinge, in de voorbeelden der leeringen [theorie] en kunsten [praktijk], by overoude wijzen, ten hooghste waergenomen’ (WB VIII: 774, r.27-30). Vondel baseerde zich hierbij op Aristoteles' Ars Poetica VI.14-15.
voetnoot36
ingescherpt: ingeprent
voetnoot37
Kunsten: wetenschappen, ‘artes’
voetnoot38
ingaen: dóórdringen
voetnoot39
leerstukken: theorieën
voetnoot40
dus: op deze wijze, aldus
voetnoot41
geperst: gedwongen
voetnoot42
als die: die toch
voetnoot43
myne... bedieninge: mijn zware ambt. Dezelfde woorden gebruikt Moonen op de eerste bladzijde van zijn ‘Aenspraek’ (zie tekst 3).
voetnoot44
omzetten: overhalen
voetnoot45
vermaningen en gebeden: aansporingen en verzoeken
voetnoot46
queet: inspande
voetnoot47
gedaen: aangelegd
voetnoot48
onzen Parnashemel: ons dichterfirmament
voetnoot49
die, t.w. de verzameling woorden uit Hooft.
voetnoot50
bygezet: verschaft
voetnoot51
bevlytigden: behartigden
voetnoot52
oeffenen: drijven
voetnoot53
het... Zanggodinnen: de heilige zaak van de muzen, met name de dichtkunst
voetnoot54
koopstadt aen het Y: handelsstad aan het Y, t.w. Amsterdam.
voetnoot55
de oeffeningen... betrachtte: zich aan de beoefening van de filosofie overgaf
voetnoot56
de koopmanschap... wysheit: handel drijven en tegelijk de filosofie beoefenen
voetnoot57
des laetstens, t.w. J. de Haes'.
voetnoot58
over: voor
voetnoot59
onze... Schole, t.w. de ‘Illustere school’ of het ‘Athenaeum Illustre’ van Amsterdam.
voetnoot60
WYZEN KOOPMAN; Van Baerle aanvaardde zijn professoraat aan de ‘Illustere school’ met een rede, getiteld ‘Mercator sapiens, sive oratio de conjugendis Mercaturae et Philosophiae studiis’. Deze rede werd op 9 januari 1632 gehouden en in 1641 in het Nederlands vertaald als ‘Wyzen Koopman’.
voetnoot61
zaligen: overleden
voetnoot62
fraei vernuft: smaakvol beoefenaar der schone kunsten
voetnoot63
vermaek: genoegen
voetnoot64
de letteroeffeningen: het beoefenen van de letteren
voetnoot65
moet betuigen: te kennen moet geven
voetnoot66
verplicht: dankbaarheid verschuldigd
voetnoot67
yver: toewijding
voetnoot68
hun... voldoen: hen tevreden te stellen
voetnoot69
My lust niet: Ik heb er geen zin in
voetnoot70
redenen: argumenten; woorden
voetnoot71
tot gevoert: aangevoerd
voetnoot72
Berecht: voorwoord. Zie tekst 1.
voetnoot73
rechtmatigheit: gerechtvaardigdheid
voetnoot74
magt: invloed
voetnoot75
de nutbaerheit: het nut
voetnoot76
die... bladen [...] begrepen is: dat deze weinige bladzijden [...] bevatten
voetnoot77
bekennen: toegeven
voetnoot78
letterkunstenaers: grammatici
voetnoot79
zich des vermeten: dit proberen
voetnoot80
bevatten: omvatten
voetnoot81
het gebruik: de praktijk. Ongetwijfeld heeft Van Hoogstraten hier gedacht aan de bekende woorden van Horatius in Ars poetica vs. 70-72: ‘het gebruik, waarbij de macht, het gezag en de maatstaf inzake de taal berust’ (‘usus, quem penes arbitrium est, et jus et norma loquendi’).
voetnoot82
voordeeliger: meer tot nut strekkend
voetnoot83
de sierlykheit bevlytigen: zich inzetten voor de sierlijkheid
voetnoot84
doorkropen: totaal doorvorst
voetnoot85
de maet: het metrum
voetnoot86
den taelvloedt en trant: de welluidendheid en het ritme
voetnoot87
die... is: waarop zelfs bij proza moet worden gelet
voetnoot88
niet te quetsen: geen afbreuk te doen (aan)
voetnoot89
dewyl deze... wort; m.n. De Hubert had in zijn ‘Noodige waarschouwinge’ van 1624 hier al op gewezen, evenals Ampzing in zijn ‘Nederlandsch tael-bericht’ (1628)
voetnoot90
in... trekt: in verwarring brengt
voetnoot91
voor... verstrekt: dienst doet als kompas
voetnoot92
stoot: botsing
voetnoot93
regelen: schikken
voetnoot94
Naemgeslachten: geslachten van de zelfstandige naamwoorden
voetnoot95
uitgedrukt: vermeld
voetnoot96
afgescheiden: losgemaakt
voetnoot97
kiesheit of zinlykheit: wellevendheid of voorkeur
voetnoot98
mosten stellen: zouden moeten voorschrijven
voetnoot99
glory: eer
voetnoot100
werpen... op: willen hier niet voor volgelingen doorgaan
voetnoot101
spreken met: stemmen overeen met
voetnoot102
letterhelden: grote schrijvers
voetnoot103
grondigh verstonden: inzicht hadden (in)
voetnoot104
zonderlinge: buitengewone
voetnoot105
majesteit: verhevenheid
voetnoot106
gragen lust: gretigheid
voetnoot107
eenparigheit: gelijkmatigheid
voetnoot108
voorgang: voorbeeld
voetnoot109
taelkunde: taalstudie
voetnoot110
rechten en onderscheidentlyken: juiste en precieze
voetnoot111
te passen is naar: in overeenstemming moet worden gebracht met
voetnoot112
een groot verloop: een grote achteruitgang
voetnoot113
oirsprongkelyke eigenschap: aanvankelijke uitdrukking
voetnoot114
dierbaer: waardevolle
voetnoot115
Hollantsche... Stoke; Van Hoogstraten heeft gebruik gemaakt van de uitgave van Cornelis van Alkemade: Hollandse jaar-boeken of rijm-kronijk van Melis Stoke (Leyden: Johannes du Vivie en Isaak Severinus, 1699). Vgl. noten 192-195.
voetnoot116
de verwoestinge des tydts: de puinhopen die de tijd aanricht
voetnoot117
naerstige opmerkers: personen die nauwgezet studie maken
voetnoot118
naest: ongeveer
voetnoot119
den juisten tydt: het precieze tijdstip
voetnoot120
letterkunstige vergaderinge; rond 1624 werden er in Amsterdam samenkomsten gehouden waar over grammaticale kwesties gesproken werd. Onder anderen Vondel en Hooft deden hieraan mee (zie Zwaan 1939: 3-6).
voetnoot121
aangeroert: vermeld
voetnoot122
Hekuba; [Joost van den Vondel], De Amsteldamsche Hecuba (Amstelredam: Manuel Colijn, 1626). Dit toneelstuk is opgedragen aan Antonis de Hubert, over wie in het voorwoord gezegd wordt dat deze ‘als een treffelijck litmaat onse letterkunstige vergaderinge niet weynigh vereerde’ (WB II: 529).
voetnoot123
Palamedes; I.V.Vondelens, Palamedes oft Vermoorde Onnooselheyd (Amsterdam: Jacob Aertsz. Colom, 1625). In het voorwoord schrijft Vondel over het taalgebruik in dit toneelstuk: ‘dat wy ons daer in gedraghen hebben na het letter-kunstig besluyt, daer van wettelijck t'Amstelredam by eenighe dichters gemaeckt’, waarmee een besluit van de letterkunstige vergadering bedoeld wordt (WB II: 619).
voetnoot124
ongenoemden schryver, t.w. Anonymus Batavus, een pseudoniem van Adriaen Verwer.
voetnoot125
*; dit sterretje verwijst naar een noot in het origineel: ‘Linguae belgicae idea grammatica’, (een gedeelte van) de Latijnse titel van het genoemde boek.
voetnoot126
door ons uitgegeven; vgl. de inleiding van deze tekst
voetnoot127
dat: wat
voetnoot128
Inleidinge... Rechtsgeleertheit; Hugo de Groot, Inleiding tot de Hollandsche rechts-geleertheyd (s'Graven-Hage: weduwe van Hillebrant Iacobsz. van Wou, 1631).
voetnoot129
Bewys... Godtsdienst; Hugo de Groot, Bewys van den waren godsdienst (s.l., s.n., 1622).
voetnoot130
andere Nederduitsche gezangen; in latere edities van het Bewys zijn ook Nederlandstalige gedichten van De Groot opgenomen [J. ter Meulen & P.J.J. Diermanse, Bibliographie des écrits imprimés de Hugo Grotius (La Haye: Martinus Nijhoff, 1950), nrs. 145-151].
voetnoot131
sleur: gewoonte
voetnoot132
meest altemael: bijna allemaal
voetnoot133
de vertalinge... is; de zgn. Statenvertaling verscheen eerst in 1637.
voetnoot134
aanhouden: aan houden
voetnoot135
zonen, t.w. Caspar, Geeraert en Joannes. Zie ‘Lijst van personen’.
voetnoot136
welsprekentheit: zij die de welsprekendheid beoefenen, m.n. de predikanten.
voetnoot137
voorganger: voorbeeld
voetnoot138
anderen... genoemt; zie tekst 1: p. *8v-**1v.
voetnoot139
vatten: begrijpen
voetnoot140
eene stelling: een systeem
voetnoot141
artikelen: lidwoorden
voetnoot142
zulk... vastgestelt; er bestonden inderdaad bepalingen, de zgn. Resolutien (zie Zwaan 1939: 193-234). Vgl. noot 155.
voetnoot143
verweringe: verdediging
voetnoot144
Overzetters: vertalers
voetnoot145
spraek: taal
voetnoot146
de brief... gevoegt; deze ‘Brief van den heere Arnold Moonen aen den opsteller dezer Aenmerkingen over de Schetse der Nederduitsche spraekkunst, onlangs in de Latynsche tale uitgegeven’ is te vinden op de pagina's 229-249.
voetnoot147
voortgebragt: verstrekt
voetnoot148
ter... stellen: aan een proef te onderwerpen
voetnoot149
aanstonts... opslaende: onmiddellijk als we het boek opslaan
voetnoot150
goetwillige: welwillende
voetnoot151
Neem gedult: Betoon u geduldig
voetnoot152
de vergelyking... blyken: de overeenkomst zal u moeiteloos duidelijk worden
voetnoot153
kennelyk: zichtbaar
voetnoot154
begrepen: aangevat
voetnoot155
eene Spraekkunst; zie Zwaan 1939: 193-234. Vgl. noot 142.
voetnoot156
by... heen: op het gevoel
voetnoot157
gewisselyk waergenomen: ter harte genomen, nagevolgd
voetnoot158
nettigheit: precisie
voetnoot159
aengetogen: aangehaald
voetnoot160
Die dagh... val; zie Vondels vertaling in proza van ‘P. Virgilius Maroos Eneas’, in: I.v. Vondel, Publius Virgilius Maroos Wercken (Amsterdam: Abraham de Wees, 1646; WB VI: 558).
voetnoot161
opslagh: oogopslag
voetnoot162
Gy... gezicht; [Joost van den Vondel], Byschriften op de twalef maenden (1643; WB IV: 568).
voetnoot163
noemer: nominativus (nominare: noemen)
voetnoot164
beschuldiger: accusativus (accusare: beschuldigen)
voetnoot165
betekent: uitbeeldt
voetnoot166
dit... gemeente; Hoofts ‘Plutarchs berichting, voor lieden van Staate verkort’, in Hoofts door G. Brandt in 1671 en door David van Hoogstraten uitgegeven Mengel-werken (Amsterdam-Leiden-Utrecht, 1704), p. 419.
voetnoot167
over... halen: te voorschijn te brengen
voetnoot168
komt... voor: hoor ik van sommige mensen
voetnoot169
buiginge des zelven: verbuiging daarvan, t.w. van het lidwoord.
voetnoot170
stelde... oogen: gaf daarvan een voorbeeld
voetnoot171
de Schryver der Schetse, t.w. Anonymus Batavus oftewel Adriaen Verwer, de schrijver van de Idea of ‘Schetse’ uit 1707; zie aldaar p. 21-23. Vgl. noten 124-125.
voetnoot172
Nyloë... tael; vgl. Nylöe 1703: 18-20 en Nylöe 1707: 49-54 en 63-64.
voetnoot173
Moonen... rept; zie Moonen 1706: 53-54.
voetnoot174
elders; zie Moonen 1706: 84.
voetnoot175
rechte: correcte
voetnoot176
van dezen... dees; zie Moonen 1706: 128.
voetnoot177
Ridder... wort; zie voor de betreffende Waernemingen op de Hollandsche Tael: Zwaan 1939: 240-245.
voetnoot178
trekt aen: voert aan. Zie Leupenius' Aanmerkingen op de Neederduitsche taale (Amsterdam: Hendryk Donker, 1653), p. 44.
voetnoot179
bywoort; alle onveranderlijke woorden worden door Leupenius met deze term aangeduid.
voetnoot180
De Schryver... Spraekkunst, t.w. Willem Sewel (zie tekst 5).
voetnoot181
Maer... bestaen: op pag. 75-77 geeft Sewel voorbeelden van de genitivus. Bij de voorbeelden Man, Mensch en Afgod geeft hy alleen Eens of Des; bij Vader, Burger, Zoon en Neef geeft hij Des en Van den. Waarom hij dit onderscheid maakt, is niet duidelijk.
voetnoot182
belangt: betreft
voetnoot183
nochte... natuur: en doet geen afstand van zijn aard
voetnoot184
trekt... aen: eigent het zich de (semantische) kracht toe
voetnoot185
gaet... nemer: beschouwd wordt als de zesde naamval
voetnoot186
by Thucydides; in Thucydides' beschrijving van de Peloponnesische oorlog IV.cxxxii.3.
voetnoot187
by Lukretius; T. Lucretius Carus, De rerum natura libri sex. I.51.
voetnoot188
by Terentius; P. Terentius Afer, Andria vs 461 en 756.
voetnoot189
spreekwyzen... verbeelden: uitdrukkingen die de tweede naamval (semantisch) uitbeelden
voetnoot190
van... afgaet: van de gewone manier afwijkt
voetnoot191
lesten: zesde naamval, ablativus
voetnoot192
Ada v. 526.; editie-Van Alkemade 1699: 75 (zie noot 115)
voetnoot193
Jan den II. v. 2659.; editie-Van Alkemade 1699: 221
voetnoot194
Diderik den VI. v. 216.; editie-Van Alkemade 1699: 46
voetnoot195
Welk... lant; editie-Van Alkemade 1699: 46, marginale noot n.
voetnoot196
toetsteen; na de eigenlijke uitgave van de kroniek volgt ‘P. Scriverii Toets-steen: waer aen beproeft worden ontallijcke plaetsen uyt de voorschreve Oude Chronijke van Hollandt’. Onjuiste passages worden aan de kaak gesteld, onduidelijke fragmenten worden toegelicht.
voetnoot197
het oude Goutse Kronykje; Petrus Scriverius, Het oude Goutsche chronycxken van Hollandt, Zeelandt, Vrieslant en Utrecht (Amsterdam: Ian Hendricksz Boom, Ioost Pluymer, Casparus Commelijn, 1663).
voetnoot198
brengt op: vertoont
voetnoot199
zekeren... heeft; op p. 251 schrijft Scriverius: ‘d'Ongenoemde Autheur van de Rijm-spiegel (op Parckement geschreven, onder my berustende)’. Het blijkt te gaan om de Spiegel Historiaal, of Rym-Spiegel van Lodewyk van Velthem. In de eerste volledige editie van deze kroniek (Amsterdam: Hendrik van Eyl, 1727) schrijft Isaac le Long (1683-1762): ‘Van desen Spiegel Historiaal is nooyt iets gedrukt geweest, als drie Uyttreksels, [...]; en een, in de Toetssteen op 't Goudtsche Kronycxken, van Pr. Scriverius, pag. 251. tot 254.’ (p.*2v).
voetnoot200
Om... quam; vgl. Petrus Scriverius, Het oude Goutsche chronycxken van Hollandt, Zeelandt, Vrieslant en Utrecht (Amsterdam: Ian Hendricksz Boom, Ioost Pluymer, Casparus Commelijn, 1663), p. 253.
voetnoot201
Florens den V. v. 566.; editie-Van Alkemade 1699: 107
voetnoot202
voor zoo veel [...] aengaet: wat [...] betreft
voetnoot203
misbruik: verkeerd gebruik
voetnoot204
afweren en wraken: afwijzen en afkeuren
voetnoot205
hoedanige: welke soort
voetnoot206
aennemelyk zyn: aanvaard mogen worden
voetnoot207
een... Vos; Jan Vos, Aran en Titus (Amstelredam: Aeltje Verwou, 1641) [zie Buitendijk 1975: 134 vs 427].
voetnoot208
en... andere: en het gebruik verbiedt het andere
voetnoot209
onze wanschepsel: ons wanprodukt; Jan Vos, Aran en Titus (Amstelredam: Aeltje Verwou, 1641) [zie Buitendijk 1975: 104].
voetnoot210
Aran en Titus; Jan Vos, Aran en Titus (Amstelredam: Aeltje Verwou, 1641) [zie Buitendijk 1975: 105].
voetnoot211
ysselyke: verschrikkelijke
voetnoot212
zich opdoet: te voorschijn komt
voetnoot213
Medea; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667).
voetnoot214
Of... uitspoelen; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667) [zie Buitendijk 1975: 369].
voetnoot215
Ondankbare... bloên; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667) [zie Buitendijk 1975: 372].
voetnoot216
om uwe stamhuis; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667) [zie Buitendijk 1975: 377 vs 225].
voetnoot217
't... leven; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667) [zie Buitendijk 1975: 401 vs 860].
voetnoot218
zwaerder... lichaem; Jan Vos, Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667) [zie Buitendijk 1975: 401-402 vs 879-880].
voetnoot219
in 't voorbygaen: terloops
voetnoot220
onhebbelykheden: ongepastheden
voetnoot221
daer... zyn: waar hij over scheen op te scheppen. Zie Jan Vos, ‘Aan de beminnaars van d'oude en nieuwe tooneelspeelen’. In: Medea (Amsterdam: Jacob Lescailje, 1667): ‘Dat ik niet dan de Duitsche [Nederlandse] taal ken, en noch zoo goedt niet gelijk ik wensch, wil ik gaaren bekennen: maar lichtelijk beter dan eenige die zich op hun schoollatijn veel laaten voorstaan’ [geciteerd naar Buitendijk 1975: 363] en ‘De Dichtkunst is geen dochter van uitheemsche taalen; maar van d'overvloedt der geesten, die zich in de gedachten uitstorten, daarze, door oordeel en ervaarentheidt, tot een welgeschaapen lichaam gevormt worden’ [geciteerd naar Buitendijk 1975: 363-364].
voetnoot222
inzicht: bedoeling
voetnoot223
leerzame: leergierige
voetnoot224
ongerymtheden: ongepastheden
voetnoot225
zyne... geboortestadt, t.w. Rotterdam.
voetnoot226
de Schryver... heeft; Anonymus Batavus [= Adriaen Verwer], Linguæ Belgicæ idea grammatica, poetica, rhetorica (Amstelædami: Franciscus Halma, 1707), p. 23: ‘de Rotterdammers zeggen meest den in de eerste naamval mannelijk enkelvoud (den ouden Rijn), terwijl men elders, maar zeker in Amsterdam, in de vierde naamval mannelijk enkelvoud de bezigt (bestelt de brief aan de bakker op de hoek van den ouden Rijn)’.
voetnoot227
vertuit: gehecht
voetnoot228
Wy... Poëet; Jan Vos, Aran en Titus (Amstelredam: Aeltje Verwou, 1641) [zie Buitendijk 1975: 103].
voetnoot229
recht: helemaal
voetnoot230
anders: overigens
voetnoot231
Zwaerdekroon... yzegrim; Henricus Zwaardekroon, De zes Comedien van P. Terentius (Rotterdam: Joannes Næranus, 41668), p. 332. Het toneelstuk De Gebroeders draagt in dit boek de Latijnse titel P. Terentii Adelphi.
voetnoot232
Westerbaen... zuurmuil; ‘P. Terentii Adelphi, Dat is De Gebroeders’. In: Het tweede deel der Gedichten van Jacob Westerbaen ('s-Gravenhage: Johannes Tongerloo, [1672]), p. 430.
voetnoot233
Kort... aen: Even verderop
voetnoot234
Zwaerdekroon... yzegrim; Henricus Zwaardekroon, De zes Comedien van P. Terentius (Rotterdam: Joannes Næranus, 41668), p. 332.
voetnoot235
hun aenkleven: aan hen blijven hangen
voetnoot236
Zyn... verwekt; ‘Lykgedachtenis van den grooten Agrippyner, den heer Joost van Vondel’, opgenomen in het derde deel van Joachims Oudaans Poëzy (Amsteldam: wed. P. Arentz en K. vander Sys, 1712), p. 508. De voorbeelden pyl/peil, zeil/zyl en reizen/ryzen zijn te vinden in twee versregels die direct aan dit citaat voorafgaan.
voetnoot237
den dagelyxen ommegang: het dagelijks verkeer
voetnoot238
stip: stipt
voetnoot239
Paragoge of Nazetting: toevoeging van één of meer klanken achter een woord
voetnoot240
niet... afnemen: niet goedkeuren bij. Vgl. Van Hoogstraten 1710/11: 128: ‘daer in is hy niet te voegen, als gebruikende eene al te groote en by hem ook ongewoone vryheit in het litwoort, door gunst eener nazettinge, of Paragoge, daer men niet reukeloos [zo maar] toe komen moet, en die hier hem enkel dient om het vaers te stutten’.
voetnoot241
uitbrengen: uitspreken
voetnoot242
smaek: genoegen
voetnoot243
neuswysheit en bedilzucht: betweterigheid en vitterij
voetnoot244
vaste... voet: consequente regelmaat
voetnoot245
vooruit: voorsprong
voetnoot246
schikke... naer: moet zich daarnaar gedragen
voetnoot247
noch... af: en moet er niet mee ophouden
voetnoot248
letterschat op te garen: verzameling geschriften, boekenschat bijeen te brengen
voetnoot249
onwaerdeerbare: onschatbare
voetnoot250
met... gront: beter onderlegd
voetnoot251
zal vorderen: vooruitgang zal boeken
voetnoot252
heeft... gelegt: heeft gewijd
voetnoot253
bevattelyke: begrijpelijke
voetnoot254
waergenomen: in acht genomen
voetnoot255
bestaen: handelen
voetnoot256
hem, t.w. Moonen.
voetnoot257
uitsteken: opvallen. Bij deze loftuiting mag niet worden vergeten wat Van Hoogstraten eerder (p. *5v) heeft geschreven.
voetnoot258
verlichtinge: verheldering
voetnoot259
als... blykt; in zijn brief over de ‘Schetse’ van Verwer (zie noot 146) schrijft Moonen ‘zeggende, dat hy verscheidene goede dingen in zyn werk gestelt heeft, meene ik echter, dat 'er veele in zyn, die de toets niet wel verdragen konnen, immers [althans] myne toestemming [instemming] geenszins bekoomen’ (p. 232).
voetnoot260
Verdadiging: verdediging
voetnoot261
wil: zal
voetnoot262
ongenaemde: anonieme
voetnoot263
een nader... is; de brief van Moonen draagt de datum 20 april 1708 maar is in 1710, in de Aenmerkingen gepubliceerd. Waarschijnlijk doelt Van Hoogstraten op Verwers ‘Brief aen den Heere Adriaen Reland [...] van den schryver der Linguae Belgicae idea grammatica; &c. tot rekenschap van de Aenmerkingen van den Heer Arnold Moonen op dezelve Idea [...]’, die in de Aenmerkingen van 1723 zou worden opgenomen maar in 1709 in Utrecht al verschenen was. Deze brief is op 22 september 1709 gedateerd. Waarschijnlijk was Moonens brief dus in handen van Verwer geweest, en was Verwers reactie Van Hoogstraten ontgaan (of hij doet alsof!). Of dateert Van Hoogstratens voorrede uit 1709?
voetnoot264
gevestigt: vastgesteld
voetnoot265
wankelinge: twijfel
voetnoot266
gestadigh onderworpen: voortdurend blootgesteld
voetnoot267
gehart: gesterkt
voetnoot268
gronden: fundamenten
voetnoot269
Anderen meenen; zie Sewel 1708: 3: ‘evenwel meenen andere, op den voorgang der Tweespraake van de Nederduytsche Letterkonst, door de Kamer in Liefde bloeijende te Amsterdam, in den jaare 1584 uytgegeeven, en op 't voorbeeld van veele andere aanzienlyke Opbouweren onzer taale, dat die woorden veel beter met AA. gespeld worden’.
voetnoot270
het... vore; zie Sewel 1708: 4: ‘en dat de E in dien tyd zo wel tót verlenginge van de O, als van de A gebruykt is, komt my waarschynelykst te voore’. Zie Sewel 1712: **3v (tekst 7).
voetnoot271
'T is... bedenken; zie Sewel 1708: 5: ‘Belangende evenwel het woord Geern, 't is by my niet buyten bedenken, dat het afkomstig is van 't woord begeeren’. Zie Sewel 1712: **3v (tekst 7).
voetnoot272
ik... verkrygen; zie Sewel 1708: 5: ‘Ik kan van my zelven niet verkrygen te schryven Werelt, want wie spreekt dat woord zo uyt?’.
voetnoot273
het... voor; zie Sewel 1708: 9: ‘En hoewel sommige schryven Sieraad, en sieren, evenwel komt het my ruym zo cierlyk voor, dat men schryft Cieraad, ciersel’.
voetnoot274
ik... liever; zie Sewel 1708: 9: ‘en hierom schryf ik liever Lachgen dan lachchen, en lighaam dan lichaam óf lichchaam’.
voetnoot275
smaekt naer: lijkt op
voetnoot276
luttel... komt: slecht van pas komt
voetnoot277
letterkunstenaer: grammaticus
voetnoot278
opwerpen: te berde brengen
voetnoot279
bepalinge: regelstelling
voetnoot280
Want... wil; Van Hoogstraten sluit zich hier volledig aan bij de kritiek die Verwer geuit had op Sewels grammatica in het ‘Na-schrift’ van de ‘Brief, door den ongenoemden schryver der Idea, of Schetse der Nederduitsche spraekkunst, aen den heere David van Hoogstraten’ (De boekzaal der geleerde werelt 1708, I: 524-556): ‘een Letterkunst moet eigentlyk wezen een berichtschrift, omden kenner te erinneren en den onkundigen te wyzen den weg, om in onze, 't zy nootsakelyke, 't zy uitgelezene, boeken het regelmatige te konnen nageleiden, en 't onregelmatige daer van met reden te onderscheiden’ (p. 551).
voetnoot281
oogwit: doel
voetnoot282
in te perssen: op te dringen
voetnoot283
uit getrokken: aan ontleend; vgl. Van Hoogstraten: ‘Zie Moonen in zyne Spraekkunst’ (1710/11: 48); ‘Vondel in 't berecht der Misspellinge’ (1710/11: 50); ‘Waer van men zyne [Vollenhoves] Aentekeningen zien kan over het Gedicht aen de Nederduitsche Schryvers, te vinden onder zyne Mengeldichten’ (1710/11: 68); ‘Leupenius wil dat men ook zeggen magh de oogh, gelyk de oor’ (1710/11: 124); ‘Maer de Schryver, dien wy verschuldigt zyn de Schetse der Nederduitsche Spraekkunst [Verwer], vermaent my des’ (1710/11: 125); ‘welk geslacht ook aen dit woort gegeven wort door Christiaen van Heule in zyne Spraekkunst’ (1710/11: 164); ‘Hoe de laetste Spraekkunstschryver [Sewel] aen het mannelyk geslacht komt, weet ik niet’ (1710/11: 177), en passim.
voetnoot284
ingevlyt: tussengevoegd
voetnoot285
spreekwyzen: taalgebruik
voetnoot286
te... geslagen: gepubliceerd
voetnoot287
overaengenaem: buitengewoon aangenaam
voetnoot288
vint... my: wordt zeer door mij geprezen
voetnoot289
den laetsten Schryver, t.w. Willem Sewel.
voetnoot290
het oordeel... nederstelt: de opvatting, van waaruit hij opschrijft
voetnoot291
dat... blixem; zie Sewel 1708: 126; vgl. Sewel 1712: **5r (tekst 7), waar hij zich tegen deze kritiek te weer stelt.
voetnoot292
boosheit: verdorvenheid
voetnoot293
Dum... erat; Ovidius, Tristia, I.iv.27-30.
voetnoot294
tegen een gestelt: tegenover elkaar gezet
voetnoot295
By... onrechtvaerdigen; zie Mattheus 5: 45.
voetnoot296
En... zyn: En wat voor taalfout zou het zijn
voetnoot297
Mozes... boek: Exodus
voetnoot298
bevalligh: innemend
voetnoot299
woedende: woest tekeer gaande
voetnoot300
in... gevallen: zijn rijk binnengevallen
voetnoot301
Zy... onderen; J. Antonides van der Goes, De Ystroom (Amsterdam: Pieter Arentsz, 1671), p. 41.
voetnoot302
Die... steken; J. Antonides van der Goes, De Ystroom (Amsterdam: Pieter Arentsz, 1671), p. 8.
voetnoot303
Gewekt... dondert; I.V.Vondelens, De verovering van Grol door Frederick Henrick, Prince van Oranje (Amsterdam: VVillem Iansz Blaeu, 1627; WB III: 134 r.206).
voetnoot304
De Sultan... kortouwen; J.v. Vondel, Op de neerlaegh der Turckse vlote aen Venetien (Amsterdam: Abraham de Wees, 1649; WB V: 474 r.37-38).
voetnoot305
Driewerf... meer; J.v. Vondel, De zeetriomf der vrye Nederlanden (Amsterdam: weduwe van Abraham de Wees, 1666; WB X: 207, r.55).
voetnoot306
Een eenigh... by; J.v. Vondel, Zegezang over den zeestrijt der doorluchtighste Heeren Staeten, door den weledelen en gestrengen heer Michaël Ruiter (Amsterdam: weduwe van Abraham de Wees, 1666; WB X: 211 r.62-66).
voetnoot307
Hier... toe; J.V. Vondel, De gezegende Adelaer van Leopoldus by den Raäbstroom (s.l., s.n., 1664; WB X: 175 r.21).
voetnoot308
Daerze... pistolen; [J. van den Vondel], Afzetsel der koningklycke printe (1647; WB V: 356 r.53).
voetnoot309
Gustaef... hof; I.V.V., Afbeeldinge van Christine der Zweden Gotten en Wenden Koninginne (Amsterdam: Abraham de Wees, 1653; WB V: 592 r.7).
voetnoot310
doen doorgaan: aanvaard laten worden
voetnoot311
die... pleiten: die hierin mijn voorspraak zijn
voetnoot312
vry: veilig
voetnoot313
als ik... gaen; vgl. Sewel 1708: 201: ‘hoewel het Latyn van Terentius met recht voor cierlyk gehouden wordt, en men zich in de gemeene spraak, óf in gemeenzaame brieven, met lóf daaraan mag houden, evenwel twyfel ik óf diergelyk een spreekwyze als men in de Andria vindt, Davo istuc dedam jam negoti, veylig van eenen Historischryver óf Redenaar mag gevólgd worden, 't en waare vertellender wyze, teweeten, dat iemand zo gezegd had’.
voetnoot314
dokteren en verdokteren; vgl. Sewel 1708: 128: ‘even als men eenen Arts met den naam van Doctor noemt, waarvan insgelyks de werkwoorden Dókteren en Verdócteren gevórmd worden’.
voetnoot315
klap: praat
voetnoot316
aen... tornen: zulke dingen wil proberen te veranderen
voetnoot317
toebrengen: bijdragen
voetnoot318
zinspreuk: leus
voetnoot319
digtkunst... Flakkus; A. Pels, Q. Horatius Flaccus Dichtkunst, op onze tyden, én zéden gepast (Amsterdam: Jan Bouman, 1677): ‘alzo 'er eene néderduitsche Spraakkunst, waar in van alles breidelyk, én naauwkeuriglyk gesproken wordt, onder handen is’ [Schenkeveld-Van der Dussen 1973: 55]. Zie hierover Dibbets 1991: 6-11.
voetnoot320
die... zyn: die nog leven
voetnoot321
bescheidentlyk: duidelijk
voetnoot322
stelt: schrijft
voetnoot323
verbeurt: verloren
voetnoot324
Andromache... sluiten; [Nil Volentibus Arduum], Andromache (Amsterdam: Albert Magnus, 1678), p. 9.
voetnoot325
strak: direct
voetnoot326
En... brogt; [Nil Volentibus Arduum], Andromache (Amsterdam: Albert Magnus, 1678), p. 10.
voetnoot327
dat... spel; Nil Volentibus Arduums Andromache was een vertaling van het Franse origineel van Racine.
voetnoot328
misverwt: ontsiert
voetnoot329
luister: schoonheid
voetnoot330
Horatius Dichtkunst; zie noot 319.
voetnoot331
het beschryven... Toneels; A. Pels, Gebruik én Misbruik des Tooneels (Amsterdam: Albert Magnus, 1681).
voetnoot332
bevlekt: ontsierd
voetnoot333
Toneelspel van Didoos doot; Andries Pels, Didoos Doot (Amsterdam, 1668).
voetnoot334
zeker gaet: vast staat
voetnoot335
in te scherpen: te leren
voetnoot336
graeg: gretig
voetnoot337
goet... zet: een vruchtbaar resultaat heeft
voetnoot338
daar... is: wat van groot belang is
voetnoot339
plaetsen: passages
voetnoot340
want... zeltsame: er zijn ook uitzonderingen (?)
voetnoot341
geen... ontfangen: niet genoeg verhelderd worden
voetnoot342
Letterwyzen: geleerden
voetnoot343
rede: gedachtengang
voetnoot344
trekken: betrekken
voetnoot345
my moejende: mij bemoeiende
voetnoot346
schikken: regelen
voetnoot347
zich uitbreit: uitweidt
voetnoot348
den... druk; Joachim Oudaan, De Roomse moogentheid (Gouda: Lucas Kloppenburg, 1706).
voetnoot349
niet bedektelyk: openlijk
voetnoot350
daer... gaet; zie voor deze aanval op Vondels ‘Noodigh berecht over de nieuwe Nederduitsche misspellinge’, afgedrukt vóór J.V.Vondels Lucifer (Amsterdam: Abraham de Wees, 1654): Dibbets 1993.
voetnoot351
gedenktekenen der outheit; aan de orde gesteld in De Roomse moogentheid.
voetnoot352
raken: betreffen
voetnoot353
schoon... achten; in zijn ‘Het Leven van Joachim Oudaan’, opgenomen in deel 3 van Joachim Oudaans poëzy (Amsterdam: wed. van P. Arentz, en K. vander Sys, 1712: 61) schrijft Van Hoogstraten o.a.: ‘Wat anders aengaet de wetenschap van het behandelen onzer tale, hy verstond zich daer wonder wel op, maer stelde meenigmael de regelmaet hem grondig bekent ter zyde, om de kracht van zeggen te behouden’.
voetnoot354
de vrucht... winnen, die: er het profijt uit te trekken, dat
voetnoot355
de siertale bewerken: het literaire taalgebruik behandelen
voetnoot356
Vondels... Dichtkunst; J.V.Vondel, ‘Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste’, in: Poëzy (Amsterdam: Joost Hartgers, 1650; WB V: 484-491).
voetnoot357
Vollenhoves... prenten; bedoeld zijn diens taalkundige opmerkingen, gemaakt in en in de noten bij zijn gedicht ‘Aan de Nederduitsche schryvers’, in: J. Vollenhoves Poëzy (Amsterdam: Henrik Boom en wed. Dirk Boom); zie Dibbets 1991.
voetnoot358
de lessen... Nyloë; zie tekst 2 en 4
voetnoot359
gestadige: voortdurende
voetnoot360
zich opdoen: tevoorschijn komen
voetnoot361
zyne zoonen, t.w. Caspar, Geeraert en Joannes (zie ‘Lijst van personen’).
voetnoot362
gelukkigh: voorspoedig
voetnoot363
genaken: naderen
voetnoot364
En nu... zyn; met dank aan prof.dr. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, die dit citaat thuisbracht. Het is ontleend aan de tweede versie van Hoofts ‘Brief, Uyt Florence, in 't Jaar 1607 of 8. aan d'oude Amsterdamsche Kamer in Liefd' Bloeyende’ (P.C. Hoofts Mengel-Werken (Amsterdam: Henrik Wetstein en Pieter Scéperus; Leiden: Daniel van den Dalen; Utrecht: Willem van de Water, 1704), p. 736:
 
Men vindt tot Amsterdam, die met zijn hoogh gedicht
 
De duistre wegh tot lof en waare deught verlicht.
 
En Kampen, die met kunst 't gemeen beloop der dingen
 
Het nut der deught en 't quaadt der ondeught weet te zingen,
 
En Koster, Vondelen, Breeroô, en Victorijn,
 
Die nu al toonen watz' hier naamaals zullen zijn.
voetnoot365
achter... smyten: terzijde schuiven
voetnoot366
hangen: besteden
voetnoot367
ongemeene: buitengewone
voetnoot368
mededeelzaemheit: het feit dat hij anderen aan zijn werk deel doet hebben
voetnoot369
wyzeman: filosoof
voetnoot370
Hartspiegel; H.L Spieghels Hertspieghel en andere zedeschriften (Amsterdam: Hendrik Wetstein, 1694).
voetnoot371
keurlyk: voortreffelijk
voetnoot372
aenquekende: opleidende
voetnoot373
Vrankryk niet toegeven: niet onderdoen voor Frankrijk
voetnoot374
de verwoestinge des tydts; dezelfde formulering gebruikt Van Hoogstraten eerder in de tekst op p. *5v.
voetnoot375
magt: vermogen
voetnoot376
vier: vuur
voetnoot377
naem: roem
voetnoot378
begrimt: verketterd
voetnoot379
dien... had: voor wie het, merkend dat het bij hen ook niet helemaal in orde is
voetnoot380
na zyn'... menschelyk is; vgl. Van Hoogstratens ‘Het leven van Joan van Broekhuizen’ in J.V. Broekhuizens gedichten (Amsterdam: Gerard Onder de Linden, 1712), p. *****4r: ‘Na zyn doot werdt hy aengevochten van schampere pennen, maer met kleenen ingang by luiden van verstandt, omdat men wel wist dat deze wargeesten hem niet zouden hebben durven aentasten by zyn leven, dewyl zy daer niet ongestraft zouden zyn afgekomen’.
voetnoot381
den laetsten, t.w. Jean le Clerc (1657-1736). Deze had in zijn geleerdentijdschrift Bibliotheque Choisie Tome XV (Amsterdam: Henri Schelte, 1708; p. 364-387) kritiek geleverd op Joan van Broekhuizens Albii Tibulli (1708), waarop Van Hoogstraten fel reageerde in de voorrede van zijn uitgave van Van Broekhuizens Poemata (1711). Zie J.A. Worp, ‘Joan van Broekhuizen’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 10 (1891), p. 40-113, m.n. 97-100. Over de zogenaamde ‘poëtenoorlog’ die zich hierna ontspon, zie: Nolen 1886; Peter Altena, ‘Het Journal Litéraire en de poëtenoorlog in de Nederlandse literatuur’, in: Documentatieblad Werkgroep Achttiende eeuw 18 (1986), p. 267-285.
voetnoot382
zynen... tegenstrever, t.w. Joan van Broekhuizen. Van Hoogstraten nam het Le Clerc zeer kwalijk dat hij zich schuldig gemaakt had aan ‘het onbeschaemt schenden van Broekhuizens asschen, die hem noit beledigt had, en wiens gunst hy zelf zocht te bekruipen, om hulp aen hem te vinden tegen eenen tegenstrever, daer hy niet tegen op kon’ [David van Hoogstraten, ‘Berecht’, in: J. Oudaans Aanmerkingen over Q. Horatius Flaccus Dichtkunst, op onze tyden en zeden gepast, door A. Pels (Amsterdam: Gerard Onder de Linden, 1713), p. *7v-*8r].
voetnoot383
leergelt: dankbaarheid

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden


auteurs

  • David van Hoogstraten