Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Voor rede vatbaar (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Voor rede vatbaar
Afbeelding van Voor rede vatbaarToon afbeelding van titelpagina van Voor rede vatbaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.71 MB)

XML (0.60 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Voor rede vatbaar

(1995)–R.J.G. de Bonth, G.R.W. Dibbets–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Tien voorredes uit het grammaticale werk van Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen, Sewel, Ten Kate, Huydecoper (1700-1730)


Vorige Volgende
[pagina 121]
[p. 121]

Ga naar margenoot+Voorreden tot den lezer.

Onder 't volvoerenGa naar voetnoot1 van wijduitgestrekteGa naar voetnoot2 dingen groeit het Werk dikwijls verre boven verwagting;Ga naar voetnoot3 dus is 't ook mij in dezen gebeurt; hierom agt ik het van nut te zijn, dat ik déswegenGa naar voetnoot4 in deze Voorreden eensdeels eene verantwoording doe,Ga naar voetnoot5 en anderdeels eene Aenwijzing hoe men op 't kortsteGa naar voetnoot6 zijne nuttigheidGa naar voetnoot7 daer uitGa naar voetnoot8 zou kunnen trekken.

't Is al vrij vele jaren geleden, dat ik mijnen aendacht liet gaenGa naar voetnoot9 over den aerd en de veelheid onzer Ongelijkvloeyende Verba, die bij de HoofdtijdenGa naar voetnoot10 van Wortelvocael veranderen (als BREKEN, BRAK, GEBROKEN, enz: tot omtrent 200 stuks),Ga naar voetnoot11 welken ik zag dat de LetterkundigenGa naar voetnoot12 doorgaends Ongeregelden noemden: bij de eerste opmerkingGa naar voetnoot13 scheen 't mij al toe, dat ze dwaelden in zulk een vonnis;Ga naar voetnoot14 en na verdere overweging bevond ik het nog klaerder;Ga naar voetnoot15 ontdekkende met minneGa naar voetnoot16 moeite, dat niet alleen de

[pagina 122]
[p. 122]

Gelijkvloeyende Verba, welke bij alle verbuigingGa naar voetnoot17 dezelfde Vocael behouden (als DEELEN, DEELDE, GEDEELT, enz: ) en die alleen bij de SchrijversGa naar voetnoot18 voor Regelmatig getelt wierden, maer dat ook zelf de veroordeeldeGa naar voetnoot19 Ongelijkvloeyenden eene volmaekte Regelmatige rooij,Ga naar voetnoot20 na ijders rangGa naar voetnoot21 en aerd, volgens 't Gebruik en zonder eenige verplooying van eigen goeddunken,Ga naar voetnoot22 onderworpen waren; zulks dat het overige getalGa naar voetnoot23 der wareGa naar voetnoot24 Ongeregelden zeer klein en gering bleef. Deze gemaklij[*2v]ke vinding,Ga naar voetnoot25 die gemeenlijk als ondoenlijkGa naar voetnoot26 was gerekent,Ga naar voetnoot27 noopte mij om te onderzoeken, hoe 't in dit stuk bij de voornaemsten onzer Oude en nog levende Taelverwanten stond,Ga naar voetnoot28 eerst in 't Moeso-Gottisch, in 't Frank-Duitsch, en 't Hoog-Duitsch, en daer nae ook in 't Angel-Saxisch, en 't Yslandsch; en bespeurde ik toen, dat bij elk,Ga naar voetnoot29 hoewel 'erGa naar voetnoot30 de Grammatici doorgaends 't zelfde quade vonnis streken,Ga naar voetnoot31 de Ongelijkvloeyende Verba, die de onzen, na ijders Dialect-veranderingGa naar voetnoot32 net beantwoordeden, even zo geregelden gang hielden,Ga naar voetnoot33 als de Gelijkvloeyenden. En hier uit ontdekten zig een zekerheid

[pagina 123]
[p. 123]

en proef,Ga naar voetnoot34 dat ik mijn spoor niet qualijk genomen had,Ga naar voetnoot35 en daerenboven bragten deze uitvindingenGa naar voetnoot36 meer andere beschouwingenGa naar voetnoot37 voort, die den arbeid niet onaengenaem maekten.Ga naar voetnoot38

Vooreerst scheen mij de kennis van deze Geregeltheid vrij gewigtigGa naar voetnoot39 en van belang, niet alleen om dat de Verba meer dan eenig ander soort van Woorden, en de Ongelijkvloeyenden veel meer dan de andere Verba, in onze Schrijf- en Spreek-taelGa naar voetnoot40 te pas komen,Ga naar voetnoot41 zulks dat onze Sprake, bij aldien dit oude voorgevenGa naar voetnoot42 waer was geweest, te jammerlijkGa naar voetnoot43 ongeregelt zoude moeten geagt worden;Ga naar voetnoot44 maer ook, om dat dit uitvindenGa naar voetnoot45 een verdere aenleiding en doorzichtGa naar voetnoot46 gaf tot een Grondslag eener Geregelde Afleidinge,Ga naar voetnoot47 en tot naesporingeGa naar voetnoot48 op welk eene wijze onze Tael tot hare rijkheid van Woorden gekomen zij.

[pagina 124]
[p. 124]

Uit de vergelijkingen dezer Geregelde Ongelykvloeyendheid bij Ons, tegenGa naar voetnoot49 die der andere genoemde Taelverwanten, vond ik korte Regelen uitGa naar voetnoot50 van elks Dialect-verschil. En dit gaf mij wederom verdere opening,Ga naar voetnoot51 om door zulk een middel onze Gemeenlandsche Dialect, voor zo verre die nu van eenige bijzondere Steden verschilt (hoewel ze door de oude Taelverwanten word bevestigt, en door de agtbaersteGa naar voetnoot52 [*3r] Nederduitsche SchrijversGa naar voetnoot53 van voor omtrent eene EeuweGa naar voetnoot54 door eenig onderscheid van spelling ook ten deele is aengewezen)Ga naar voetnoot55 onder zekere Regelen en op een vasten voet te brengen.

Den toegang en doorzicht,Ga naar voetnoot56 om de Afleiding (die het edelste en verhevenste Deel der Letterkunde is,Ga naar voetnoot57 als men die voorzigtig bij der hand neemt)Ga naar voetnoot58 op eene meer geregelde Leest te schoeyen,Ga naar voetnoot59 vond ik, onder 't beproeven van deze Ongelijkvloeyende Verba tegenGa naar voetnoot60 de Oudheid en deze Dialect-regels,Ga naar voetnoot61 zoo veel opgeheldert,Ga naar voetnoot62 dat ik toen van treê tot treê zo van mijne vorderingGa naar voetnoot63 als van de zeker- of onzekerheid kon oordeelen;Ga naar voetnoot64 daer men voor dezen, na 't mij nu voorkomt, in het beste doorgaends onzeker

[pagina 125]
[p. 125]

bleef, en somwijl het slegtste voor het beste opgafGa naar voetnoot65 en aennam.

Terwijl ik in het onderzoek en de beschouwingGa naar voetnoot66 dezer zaken in haren eersten oorspronkGa naar voetnoot67 nog bezig was, en voor mij zelf eenige rouweGa naar voetnoot68 schetsen daer van, tot ondersteuninge van 't geheugen, opstelde, quamen mij onder de handGa naar voetnoot69 ook vele andere Letterkundige Aenmerkingen te binnen,Ga naar voetnoot70 daer van ik niets, zo veel ik wist, bij anderen vermeld vond, en waer onder etlijke waren, over welken men zig, tot roem onzer Voorouderen, te verwonderen heeft,Ga naar voetnoot71 dat ze zo edele en fijneGa naar voetnoot72 onderscheidingen in onze Sprake niet alleen hebben naegespoort,Ga naar voetnoot73 maer ook dat ze die onder 't gemeen konden doen gangbaer worden.Ga naar voetnoot74

Dus groeide allereerst het Werk in 't hoofd, en op de kladden;Ga naar voetnoot75 dog middelerwijle maekten deze Bevindingen, beneffens de onderlinge Redewisselingen over deze Stoffe met Vrinden en Luiden van Letteroeffening en Oordeel,Ga naar voetnoot76 mij niet ongenegen om van alle deze zaken een netterGa naar voetnoot77 ontwerp in zulk eene ordeGa naar voetnoot78 op het papier te brengen, dat het in gevolgeGa naar voetnoot79 voor de Drukpers en voor 't Gemeen zou kon[*3v]nen dienen, zo drae mij gelegeneGa naar voetnoot80 tijd en omstandigheden daer toe aenrieden.

[pagina 126]
[p. 126]

Hier uit sproot dan onze Eerste Redewisseling van dit Werk, die in 't korte de voornaemste Aenleiding,Ga naar voetnoot81 't Oogmerk,Ga naar voetnoot82 en de BeweegredenenGa naar voetnoot83 dezer onderneminge behelst. En, om te weten of het onderwerp zo veel arbeid en aendagt verdient, dacht mij niet onnut te zijn, dat men eens overwoge den Lof der Spraekvoering,Ga naar voetnoot84 benevens de Heerlijkheid en waerde van die; waer uit dan onze Tweede Redewisseling gevloeitGa naar voetnoot85 is. Maer, alzoo wij van gedachten waren, gelijk wij nog zijn, dat men in 't behandelen der TaelgeleertheidGa naar voetnoot86 de Wetten uit de Gebruiken moet vinden, en niet nieuwe

[pagina 127]
[p. 127]

naer eigen goeddunken smeden,Ga naar voetnoot87 zo was 't wel noodig, dat 'er ook déswegen eens aenwijzing wierde gedaen;Ga naar voetnoot88 als mede, hoe men dan evenwel de Talen beschaven kan;Ga naar voetnoot89 't welk de Stoffe van onze Derde Redewisseling geworden is. Verder, aengezien ons voorgenomene VertoogGa naar voetnoot90 der gewigtigeGa naar voetnoot91 Regelmatigheid onzer Tale, en de Proeven der Geregelde Afleidingen,Ga naar voetnoot92 hare vastigheidGa naar voetnoot93 en grondslag moesten vinden in de vergelijkinge van 't Onze met de genoemde Oude en hedendaegsche Taelverwanten, zo scheen 't mij nuttelijk toe, dat 'er, zo kort mij doenlijk was, uit de bekende Historiën en de overgeblevene StalenGa naar voetnoot94 van Oudheid,Ga naar voetnoot95 een Verhael gedaenGa naar voetnoot96 wierde van de Volk- en Tael-verspreidingGa naar voetnoot97 over Europa; om daer uit te konnen zien, waer uit deze Verwantschap tusschen het Moeso-Gotthisch, Frank-Theutsch, Angel-Saxisch, Hoog-Duitsch, Yslandsch, en het Onze, gesproten is, en hoe nae die

[pagina 128]
[p. 128]

bestaet;Ga naar voetnoot98 dewijl velen der Lezers, en mooglijk ook sommige Geleerden, in die zaek geene opening genoegGa naar voetnoot99 zullen gehad hebben; hier uit zijn dan onze drie volgende Redewisselingen, namelijk de Vierde, Vijfde, en Zesde, gesproten, benevens [*4r] de twee Bijlagen; strekkende de Eerste tot bewijs en tot eene proeve van 't beloop,Ga naar voetnoot100 van de Verandering, en van de Gemeenschap dezer Spraken, welk alles ik hebbe verrijkt met eene Landkaerte van de Volk- en Tael-verspreiding over Europa, om een gemaklijker en levendiger vertoonGa naar voetnoot101 aen de zaken te geven; en de Tweede Bijlage dient tot een staeltje van de Oud-Deensche Poëzij in de IX. Eeuw, toen die Volkeren onder alle de Noordelingen de aenzienlijkste figuer maekten.Ga naar voetnoot102

En, dewijl de Kennis van de Klanken en elks eigene Letter niet wel kan gemist worden, als men de LetterkundeGa naar voetnoot103 in haren grondGa naar voetnoot104 wil beschouwen, zo vond ik het dienstig, eer we tot de Leden der TaelkundeGa naar voetnoot105 zelf overgingen, onze gedagten over de Critique SpelkundeGa naar voetnoot106 te uitten, die wij, om alle onnoodige geschillen te vermijden, van 't gewoone agtbaersteGa naar voetnoot107 Gebruik onderscheiden houden,Ga naar voetnoot108 zonder 't Gemeen met het eerste te quellen;Ga naar voetnoot109 aentoonende met-een hoe weinig 't Critique, schoon men het wel

[pagina 129]
[p. 129]

genoegsaemGa naar voetnoot110 op een wiskonstigen voetGa naar voetnoot111 kan brengen, van het reeds gewoonlijke verschillende is;Ga naar voetnoot112 latende dit NaeukeurigeGa naar voetnoot113 alleenlijk strekken (gelijk het dan ook nuttelijk is, en alhier gebruikt word) om de wonderbare Physique vorming der Letterklanken te kennen,Ga naar voetnoot114 en, ter gelegentheid van dat,Ga naar voetnoot115 de oorzaek der Klanken,Ga naar voetnoot116 en bijzonderlyk die van 't Lettermaken,Ga naar voetnoot117 benevens den verderen Grondslag der Dialect-kennis, na ons vermogen, tot aen zyn oorspronk op te graven: Ga naar voetnoot118 Hier toe dienen dan onze drie volgende Redewisselingen, als de Zevende handelende wegens de Spelkonst,Ga naar voetnoot119 de Agtste wegens de natuerkundige oorzaek van 't Geluid, en de toonverandering in de Zangkonst, en byzonderlyk van die der Letterklanken; en de Negende behelzende een onderzoek over het onderscheid tusschen de Gemeenlandsche Dialect,Ga naar voetnoot120 en die van de Amstel- & Rynlanders, en [*4v] over de zekerheidGa naar voetnoot121 van 't zelve onderscheid; beneffens de Regelen tot

[pagina 130]
[p. 130]

Redding,Ga naar voetnoot122 in de Derde groote Bijlage vervat; zijnde onze Vierde Bijlage een Lijst van Dubbel- of Twijfel-zinnige Woorden volgens de Amstel- en Ryn-landsche Dialect.Ga naar voetnoot123

Wijders, om onze verdere velerhande Letterkundige Aenmerkingen in een gevoeglyke schikkingGa naar voetnoot124 en elk op haer plaets byeen te hebben, vond ik noodig, of ten minste nuttig, dat ik eene Tiende Redewisseling hier bijvoegde, om eene Natuerkundige OntledingeGa naar voetnoot125 te doen van de Deelen der Taelkunde in 't Algemeen, overwegende welk eene plaets die onder onze Denkbeelden bekleeden;Ga naar voetnoot126 om daer door te netter te weten, wat we denken en wat we schrijven, 't gene meê 't voornaemste doelwit en 't nuttelijke van dit werkGa naar voetnoot127 is; sprekende ondertusschen van de Verbuigsaemheid der Naem- en Voornaem-woorden, van derzelver Getal en Geslagt, en van den innerlijken aertGa naar voetnoot128 en 't onderscheid van zinGa naar voetnoot129 in de Casus of Valbuigingen, als mede van de VerbuigsaemheidGa naar voetnoot130 der Werkwoorden, mitsgadersGa naar voetnoot131 van het Oud-Duitsche gebruik in het uitdrukken van het onderscheid der Tijden.

[pagina 131]
[p. 131]

Hier op hebben we eene Elfde Redewisseling laten volgen, om aen te toonen, hoe 'er in onze Nederduitsche Dialect een bijzonder fraeije eigenschapGa naar voetnoot132 van Declineren plaets heeft,Ga naar voetnoot133 bij geen der andere Taelverwanten, nogte bij geenGa naar voetnoot134 van al de Oude nog hedendaegsche Europische Talen, zo verre mij bewustGa naar voetnoot135 is, in gebruik;Ga naar voetnoot136 en waer van ook geenen onzer Grammatici vermeldGa naar voetnoot137 hebben, schoon ze mooglijk zo wel als alle anderen die eene goede pen in 't Nederduitsch weten te voeren,Ga naar voetnoot138 van zelfs, zonder het gade te slaen,Ga naar voetnoot139 dat onderscheid doorgaends zouden opvolgen;Ga naar voetnoot140 bestaende dit Onderscheid hier in, dat we, na de driederhande stijl van schrijven, als (1) bij 't Hoogdravende of Verhevene,Ga naar voetnoot141 (2) bij 't Deftige of Statelijke,Ga naar voetnoot142 en (3) bij 't Gemeene,Ga naar voetnoot143 elk eene bijzondere wijze van Declineren hebben

[pagina 132]
[p. 132]

waer te nemen;Ga naar voetnoot144 [**1r] waer van we Proeven bijbrengen,Ga naar voetnoot145 met Voorbeelden van een Substantivum en Adjectivum bij een, 't zij zonder, 't zij met eenig Artikel.Ga naar voetnoot146 Ter welker gelegentheidGa naar voetnoot147 wij ook handelen van de merkwaerdige kragtGa naar voetnoot148 en beteekenis der Artikelen of Voorleden,Ga naar voetnoot149 om 't innerlijke wezen van die wat dieper in den grond te beschouwen;Ga naar voetnoot150 waer bij 't Vermogen en de Waerde van het wél-accenterenGa naar voetnoot151 in de StemleidingeGa naar voetnoot152 met-één in overweginge komt.Ga naar voetnoot153 En, ondertusschen verder handelende van eenigen onzer bijzondere Taelgebruiken, derzelver Oorzaken, en Rede, en van der Voorouderen naeukeurigheidGa naar voetnoot154 omtrent de Zuiverheid der Denkbeelden,Ga naar voetnoot155 besluiten we dit met eene aenwijzing van de OudheidGa naar voetnoot156 onzer

[pagina 133]
[p. 133]

Artikelen en den Oorspronk van die,Ga naar voetnoot157 als mede hoe 't bij de Oude en Nieuwer Taelverwanten déswegenGa naar voetnoot158 gelegen is.

Onze Twaelfde Redewisseling vervolgt onze opmerkingenGa naar voetnoot159 over zulke naeukeurigheden rakende de Nomina Adjectiva & Substantiva, zo ten opzigte vanGa naar voetnoot160 't oude als hedendaegsche gebruik, die de vorigeGa naar voetnoot161 Grammatici of overgeslagen,Ga naar voetnoot162 of bij misgreep,Ga naar voetnoot163 voor Ongeregelt hebben aengezien. Verder, na gesproken te hebben van ons CharacterGa naar voetnoot164 van den Pluralis, gaen we over tot het Onderscheid van 't Genus onzer Substantiva, derzelver Regelen,Ga naar voetnoot165 Bestendigheid,Ga naar voetnoot166 en merkwaerdige Oud- en Egt-heid van deszelfs grondlegging;Ga naar voetnoot167 vestende deze zekerheidGa naar voetnoot168 niet slegts op 't gebruik van dezen of genen agtbaeren Schrijver van de voorgaende Eeuw,Ga naar voetnoot169 maer op een bewijs dat het dusdanig onder onze oudste Taelverwanten al

[pagina 134]
[p. 134]

gegrondvest is geweest,Ga naar voetnoot170 waer toe we eene Vijfde Bijlage hier hebben bijgevoegt, zijnde eene Geslacht-toetse van ruim 750 onzer Substantiva,Ga naar voetnoot171 ter Proeve gestelt tegenGa naar voetnoot172 het oude Moeso-Gotthisch, Angel-Saxisch, Frank-THeutsch, Hoog-Duitsch, en Yslandsch. Behalven dit, hebben we ook ten einde dezer Redewisseling aengetoont, hoe onze Nederduitsche Voorvaderen met zeer veel schranderheidGa naar voetnoot173 een zeker gebruik hebben weten in te voeren, dat sommige Composita het ge[**1v]slagt van 't agterste Lid volgen, en sommigen niet;Ga naar voetnoot174 eene Waerneming die aenwijst,Ga naar voetnoot175 dat het gene bij gebrek van vereischte onderscheidingGa naar voetnoot176 voor ongeregelt wierd aengezien, egter, wel beseftGa naar voetnoot177 zijnde, onder 't Regelmatige, en te mets van 't allerfraeiste te houden is.Ga naar voetnoot178

En, aengezien de Pronomina hunne opmerking wel waerdig zijn, vermits ze telkens te pas komen,Ga naar voetnoot179 zo vond ik noodig dat werkelijke stuk wat nader uit te halenGa naar voetnoot180 dan 't bij anderen gedaen was, en dat met eene gelijke onderscheiding na de verandering van Stijl, gelijk te voren bij de Nomina geschied was; waer toe dan onze Dertiende Redewisseling strekt: hebbende ik wijders, om de uitgebreide stoffe in een korter beslagGa naar voetnoot181 bij-één te konnen zien, eene herzameling van die Pronomina in onze Zesde Bijlage daer agter gevoegt.

[pagina 135]
[p. 135]

EindelingGa naar voetnoot182 vervat onze Veertiende Redewisseling het overige onzer Aenmerkingen, loopende op de innerlijke kragtGa naar voetnoot183 van ons hedendaegsch uitdrukken van de Tijden der Verba;Ga naar voetnoot184 waer onder ook iet merkwaerdigsGa naar voetnoot185 volgt nopende het verschil tusschen onzen Infinitivus Rectus en Obliquus,Ga naar voetnoot186 gelijk medeGa naar voetnoot187 belangende ons keurlijk onderscheideneGa naar voetnoot188 gebruik van 't VoorzetselGa naar voetnoot189 GE- bij onze Præterita Participii.Ga naar voetnoot190

Tot dus verre verkozen we deze Stoffe te verhandelenGa naar voetnoot191 bij wijze van Redewisselingen, om de tusschen-invallenGa naar voetnoot192 en uitweidingen, beneffens de zwarigheden en Redewikkingen,Ga naar voetnoot193 rakende mijne eigene bedenkingen,Ga naar voetnoot194 of nopende het gene onder 't gesprek met mijne Vrienden mij voor-

[pagina 136]
[p. 136]

quam, te beter hare plaets te kunnen geven.Ga naar voetnoot195

Dog, toen deze BeweegredenenGa naar voetnoot196 vervielen, hebben we onze Verhandeling van de Regelmaet en Rangschikking der Verba in kleine Hoofdstukken afgedeelt: Ga naar voetnoot197 meldende het Eerste van 't belang en nut van de kennisse dezer Regelmatigheid;Ga naar voetnoot198 doende met-één verslag van de Schriften waer uit wij de Voorbeelden dezer [**2r] Oude en Verwante Talen hebben bijeengezamelt. Bij het Tweede Hoofddeel, tot het Agtste daer onder begrepen,Ga naar voetnoot199 vind men de Regelmaet en Rangschikking van onze Nederduitsche Gelijk- en Ongelijk-vloeyende Werkwoorden. Bij het Negende Hoofddeel, tot en met het Vijftiende, vind men 't zelve in 't Moeso-Gotthisch; de Rangschikking dezer Verba hebben we al vertoont gehadGa naar voetnoot200 in ons vorigGa naar voetnoot201 uitgegevene Werkje van de Gemeenschap tusschen de Gotthische Sprake en de Nederduitsche, dog de Regelmaet spaerden we toen voor dit vollediger Werk,Ga naar voetnoot202 't gene het vorige nu tot zijne nuttigheid kan overbrengen.Ga naar voetnoot203 De Zes volgende Hoofddeelen vertoonen hier de Regelmaet en Rangschikking der Verba in het Frank-THeutsch. De Vijf daer aen volgende volbrengenGa naar voetnoot204 't in 't Angel-Saxisch. Hier op komen 'er Zeven voor het Hoog-Duitsch; En nog andere Zeven voor de Rangschikking in het Yslandsch. Uit alle welke Overeenkomst te bespeuren is, dat de Geregeltheid dezer Ongelijkvloeyenden al van overoude tijden af, zelf voor de VerspreidingGa naar voetnoot205 der oude Tael-gezusters, name-

[pagina 137]
[p. 137]

lijk die der Noordsche of KimbrischeGa naar voetnoot206 en der Oud-Duitsche Stam-huizenGa naar voetnoot207 ('t gene men wel 3000 Jaren te rug mag begissen),Ga naar voetnoot208 zeer vast in 't gebruik gegrondvest geweest, en tot heden toe onverwrikbaer gebleven is. Men zou egter, dunkt mij, onze vorige Letterkunde-makersGa naar voetnoot209 te kort doen, als men hen allen van slofheidGa naar voetnoot210 of gebrek van Oordeel en VindingGa naar voetnoot211 verdacht hield, om dat ze deze stoffe, schoon nu bij de uitkomstGa naar voetnoot212 het gewigtigste onzer Taelkunde geworden, zo gebrekkigGa naar voetnoot213 gelaten hebben, dewijle mooglijk de meesten met andere gewigtige bezigheid beslommert zijn geweest;Ga naar voetnoot214 behalven dat ook aen weinigen de vereischte ruimte van tijd tot zulk een onderzoek, beneffens de noodige Boeken der Oudheid, die het timmerhout tot dit Gebouw verschaffen moesten, heeft mogen gebeuren;Ga naar voetnoot215 waerom ook ik voor mij geen deel zoek inGa naar voetnoot216 zulk een beschuldiging.

[**2v] Ten besluite van dit Eerste Deel, dacht ik het ook den Lezer niet ongevallig te zullen zijn, zo ik agter het zelve tot een toegifte liet volgen, eerstelijk eenigen onzer geringeGa naar voetnoot217 Aenmerkingen omtrent de Land-Vriesche Dialect en hare Verba; en ten andere De CXXVI. Waernemingen op de Hollandsche Tael van onzen grooten LetterheldGa naar voetnoot218 Pr: Csz: Hooft, zo als ze mij

[pagina 138]
[p. 138]

van goederhand zijn medegedeelt,Ga naar voetnoot219 welke omtrent zes mael zo groot zijn als die genen, die de Heer Hoogstraten bij zijne Aenmerkingen over de Geslachten, Ao: 1700 en 1710 uitgegeven, geschiktGa naar voetnoot220 heeft gehad, voor welke Geslagtlijst, zo van deze vorige Drukken, als van den derden van dit jaer 1723, elk onzer Taellievenden, zo ik geloof, in zijn herte met mij hem dank weet. Dit Hoofdsche SchetswerkGa naar voetnoot221 is van 't eerste dat mij voorgekomen is, 't welk, mijnes agtens, uitzichtGa naar voetnoot222 had op het Verhevene Deel onzer Letterkunde,Ga naar voetnoot223 hoewel 'er van 't voornaemste de Rede en Regels ontbraken; waerom ik ook al in 't begin van deze Tael-oeffeningGa naar voetnoot224 kortelijk mijne Aenmerkingen daer nevens of 'er onder gevoegt heb gehad.Ga naar voetnoot225

Ondertusschen is het mij niet onaengenaem geweest, na ons onderzoek dezer Taelstoffe, te bevinden,Ga naar voetnoot226 dat het gemeene zeggen van daer is geen Regel zonder exceptie bij onze Tael geene proef meer kan houden,Ga naar voetnoot227 alzoo de Uitzonderingen zo schaers zijn geworden, en, na de rijklijkheid der gevallen te rekenen, genoegsaem als tot niet zijn versmolten.Ga naar voetnoot228

 

Nu geraekten we tot aen het Tweede Deel van onzen arbeid, naemlijk het onderzoek van den Oorspronk der Woorden; onze Twee Proeven, meen ik, van een Geregelde Afleiding, hebbende beiden geene andere StamboomenGa naar voetnoot229 tot onderwerp dan de Ongelykvloeyende Verba; de Eerste namelijk

[pagina 139]
[p. 139]

onze [**3r] Eigene, die daeglijks nog in gebruik zijn, met bijvoeging van elks Mede-voorbeelden, zo als die bij de meergenoemde Oude en Nieuwer Taelverwanten zig vertoonen: terwijl de Tweede Proeve spreektGa naar voetnoot230 van zulke Ongelijkvloeyenden, die, schoon bij ons reeds verloren of versletenGa naar voetnoot231 zijnde, ik egter onder die Verwanten gevonden, en volgens yders Dialect daer uit hersteltGa naar voetnoot232 heb, waer van ook doorgaends onder ons nog overigeGa naar voetnoot233 Takken zig opdeden,Ga naar voetnoot234 die, buiten zulk een naesporing,Ga naar voetnoot235 onmooglijk tot elks egten Wortelstam te brengen waren. Maer, op dat men wete welk spoor wij in dit groote Woorden-woudGa naar voetnoot236 hebben gezocht en ingeslagen, zo vonden we goedGa naar voetnoot237 om twee Verhandelingen van den Grondslag dezes Werks vooraf te laten gaen; welker Eerste vermeld vanGa naar voetnoot238 de WaerdigheidGa naar voetnoot239 en VrugtGa naar voetnoot240 eener Geregelde Afleidinge; als mede van ons Oogmerk,Ga naar voetnoot241 de vereischte Voorzigtigheid,Ga naar voetnoot242 en de Middelen tot Vordering;Ga naar voetnoot243 gelijk ook van de Re-

[pagina 140]
[p. 140]

denen waerom we de Ongelijkvloeyende Verba boven anderen tot het onderwerp onzer Proeven verkiezen;Ga naar voetnoot244 mitsgaders wegens 't onderscheid der Dialecten,Ga naar voetnoot245 de Overdragt van Zin,Ga naar voetnoot246 de Euphonie,Ga naar voetnoot247 en meer andere zaken: strekkende onze Tweede Verhandeling, eensdeels, tot aenwijzing van 't belang van de Kennis der Woord-ontledingen,Ga naar voetnoot248 en het fraei-sprekendeGa naar voetnoot249 onderscheid tusschen onze Toevallige en de Wortel- of Zakelijke-Deelen van een Woord;Ga naar voetnoot250 en anderdeels, om naektelijk te ontledenGa naar voetnoot251 de gewigtige en

[pagina 141]
[p. 141]

streekhoudendeGa naar voetnoot252 Verandering der Letter-Klinkers, na de schikkingGa naar voetnoot253 van elks eigene Classis; alzoo men, ten opzigte vanGa naar voetnoot254 de Vocael-wisseling, uit de Werkwoorden van de eene Classis tot die van de andere niets ter wereld besluiten mag, nogte kan, met eenige Voorzigtigheid: Ga naar voetnoot255 en tot te meerder zekerheid hebben we dit alles gesterktGa naar voetnoot256 met de Oude en Hedendaegsche Taelverwanten. Een onderzoek dat [**3v] niet geschieden kon, bevorens het uitvinden vanGa naar voetnoot257 de Regelmaet en Rangschikking der Verba zo bij Ons als bij de andere Vermaegtschapten;Ga naar voetnoot258 waerom ook niet te verwonderen is,Ga naar voetnoot259 dat men tot nog toe een goeden Grondslag van Geregelde Afleiding gemistGa naar voetnoot260 heeft gehad. En, op dat men de Woorden te netter verstae,Ga naar voetnoot261 hebben we in deze tweede Verhandeling ook eene OntledingGa naar voetnoot262 van de toevallige Voor- en AgterledenGa naar voetnoot263 daer by gevoegt, om, zo verre ik 't nasporen kon, derzelver innerlyke kragt en dienst te kennen, en te doen kennen.Ga naar voetnoot264

Aldus hebben we ons van de Verouderde,Ga naar voetnoot265 en Hedendaegsche

[pagina 142]
[p. 142]

voornaemste Taelverwanten bedient, om onze eigene SpraekkundeGa naar voetnoot266 Licht en Vastigheid by te zetten,Ga naar voetnoot267 en tevens het Gewigtigste zo wel van de Talen dier Verwanten, als van de Onze, in een klaerder dagGa naar voetnoot268 gezet, ter beproevinge van ijder;Ga naar voetnoot269 en, behalven dat we meestal spreken van 't gene onze Voorgangers voorbij-gingen, zo heeft ook 't onze gestadig het Verhevene DeelGa naar voetnoot270 in 't oog,Ga naar voetnoot271 om niet alleen vooreerst de Regelen van het Agtbaerste Gebruik uit te vinden,Ga naar voetnoot272 maer ook om daernae de duisterschijnendeGa naar voetnoot273 Oorzaeken en RedelijkheidGa naar voetnoot274 van die Gebruiken nae te speuren. In zoo verre dan is dit ons Onderwerp en deze BehandelingGa naar voetnoot275 ten eenemaelGa naar voetnoot276 nieuw, en niet gering van belang en van moeite.Ga naar voetnoot277 De Liefhebbers van Oud en van Nieuw vinden beiden hier Stof;Ga naar voetnoot278 Oud is het Timmerhout der Taelverwanten, en Nieuw bijna al 't gene 'er van gebouwt is. Egter zouden 'er wel eenige Zaken, buiten mijn kennisGa naar voetnoot279 bij anderen ook te vinden, in dit ons Werk konnen ingeslopen zijn; alzoo de zuinigheid opGa naar voetnoot280 tijdverlies, mij doorgaends, wanneer ik bij andere Schrijvers niet en vind dat ik zoek, inwendigGa naar voetnoot281 als met zweepen drijft, om te haesten inGa naar voetnoot282 't doorbladeren. Indien 'er dan zulk ietsGa naar voetnoot283 alhier zig vertoonen mogte, zo [**4r] zal het tot bevestiging van waerheid kunnen verstrekken als we overeenkomen,Ga naar voetnoot284 en tot eene ProeveGa naar voetnoot285 van onderzoek als we verschillen. Ondertusschen zal 't geen wonder zijn, indien men mij, in al dien nieuwen en ongebaenden weg te

[pagina 143]
[p. 143]

bewandelen,Ga naar voetnoot286 te mets,Ga naar voetnoot287 wat zeg ik te mets, ja dikwijls in eenige struikeling of afdwaling vervallen mogte bevinden,Ga naar voetnoot288 dewijl van mijne menschelijkheidGa naar voetnoot289 veel eer dat te verwagten is dan het tegendeel: te meer om dat ik minst op 't geringste denkende,Ga naar voetnoot290 mijn ernstGa naar voetnoot291 en wakend oog allermeest heb uitgestrektGa naar voetnoot292 tot het doelwit van het Werk, om den Grondslag wel te leggen, op dat de Hoofdzaek niet vergeefs zij, schoon de drift om gedaen te hebbenGa naar voetnoot293 wel oorzaek zou kunnen geworden zijn van verzuim in het toezien,Ga naar voetnoot294 en uit-Ga naar voetnoot295 of over-schrijven der aengetrokkeneGa naar voetnoot296 Voorbeelden, of oorzaek van eenige onrijpheid in gissing of besluit;Ga naar voetnoot297 hoewel ik doorgaends getragt heb, liever 't Zeer-waerschijnlijke onder een StijlGa naar voetnoot298 van Gissing, dan de Gissing als een Waerheid voor te dragen,Ga naar voetnoot299 en met-één ondertusschen de mate van min of meer waerschijnlijkheid door eene of andere bewoording van hachlijkheidGa naar voetnoot300 aen te duiden.Ga naar voetnoot301

Sommigen, die zo angstvalligGa naar voetnoot302 zijn in onze Moedertael, dat ze zig

[pagina 144]
[p. 144]

nimmer van een Uitlandsch woordtje durven bedienen, in schijn als ofGa naar voetnoot303 'er de waerdigste roem onzer Sprake meê te gronde ging, zullen mogelijk geërgert zijn, dat ik de KonstwoordenGa naar voetnoot304 niet altijd in Nederduitsche Benamingen, maer doorgaends met hunne van ouds bekende, en bij alle Geleerden gebruiklijke Basterdnamen uitdruk. Dog niet zonder gewigtige redenen is dit geschied; zijnde de eere onzer Tale in dezen gantschelijk niet verkort,Ga naar voetnoot305 dewijl ik meestal op de eene of de andere plaets eene Vertaling daer neffens gevoegt, en alzoo aengetoont heb gehad, hoe handelbaerGa naar voetnoot306 en rijk onze Sprake ook in dat stuk is; gaende dit [**4v] vermogenGa naar voetnoot307 zelf zo verre, dat men velerhande Vertalingen daer van doen zoude konnen en ook reeds al eenigermate gedaen heeft; zulks dat ook daer in onze Nederduitsche Letterkundigen elkander ongelijk zijn geworden; door welke Ongelijkheid het vertaelde te minder een bestendigen doorgang heeft konnen vinden.Ga naar voetnoot308 En overmits, uit rede van ongewoonte,Ga naar voetnoot309 die jong-tijdsche Konst-Namen,Ga naar voetnoot310 hoe fraei de vertaling getroffenGa naar voetnoot311 mogt' zijn, egter dikwijls, tegen alle Gevoeglijkheid aen,Ga naar voetnoot312 meerder aendacht vereischen om hen, dan om de zaken zelf te verstaen,Ga naar voetnoot313 zo meende ik, dat, nieuwe bedenkingenGa naar voetnoot314 door ongewoone Benamingen te willen beduiden, een ontijdige netheidGa naar voetnoot315 was, die 't oogmerk van gemakkelijk te berigten om verre stiet. Nieuwgeborene kinderen, of die even eerst leeren gaen,Ga naar voetnoot316 zijn bequamer om te vermaken, dan om te onderwijzen;Ga naar voetnoot317 als ze manlijke vastheidGa naar voetnoot318 zullen gekregen hebben, zal ik de Eigene voorGa naar voetnoot319 Bastaerde verkiezen: Welk een Vorst, welk een Staetsman, of Huisvader zal schroomen zig van een welbekenden Uitlander te

[pagina 145]
[p. 145]

bedienen, zo lang hij nog geen InboorlingGa naar voetnoot320 heeft, die hem even vorderlijkGa naar voetnoot321 zij? Vreemd, dat meerder dienst doet als eigen, behoort niet verschoven te worden;Ga naar voetnoot322 dat nut is, is niet basterd of ontaerd.Ga naar voetnoot323

Wyders, hoewel ik my niet beklage over de moeite van dit werk,Ga naar voetnoot324 vermits ik in 't schryven zo wel als in andere zaken niet gaerne losselyk by de gisGa naar voetnoot325 werk, maer begeerig benGa naar voetnoot326 te weten in hoe verre 't goed of quaed zy 't gene ik doe; welk weten ik zonder zulk een onderzoek in dit stuk niet wist te bekomen; egter ben ik niet verkuist metGa naar voetnoot327 het grootelyks uitdyën van dit werk, in weerwil van de Kortheid, die ik, zeer yverig en moochlyk al te zeer beminnende, alhier in alles zo veel betragtGa naar voetnoot328 heb, als my dacht, dat, behoudens de behoorlyke klaerheid,Ga naar voetnoot329 in al deze nieuwe verhandelstoffe bestaen [***1r] kon.Ga naar voetnoot330 In deze Kortheid, daer ik van spreke, zieGa naar voetnoot331 ik niet op een afgebrokenGa naar voetnoot332 Styl, welken ymand, zo hy slegts een week lang zig daer in gewenne,Ga naar voetnoot333 ligtelyk bekomenGa naar voetnoot334 zou; nogte ook niet op zulk eene bekortingGa naar voetnoot335 van Woorden, dat 'er geen van die vergeefs, maer elk of tot de Zaek of tot de LeidingGa naar voetnoot336 van goeden dienst zij; want dit, hoewel het loffelijk is, hangt meest van een goed oordeelGa naar voetnoot337 af; maer opGa naar voetnoot338 zulk een kort schrijven, waer bij, hoe volledig en min afgebroken de RedenGa naar voetnoot339 schijne, egter de

[pagina 146]
[p. 146]

zaken zelf zodanig onder hare veelheid zijn uitgekozen,Ga naar voetnoot340 dat alle andere van minder belang genoegsaemGa naar voetnoot341 als van zelf daer uit volgen, en dat men zig niet, of niet dan kortelijk, met het minst gewigtige ophoude, dog allermeest en nadrukkelijkst met dat gene, dat tot het groote oogmerk de voornaemste vordering kan doen: Ga naar voetnoot342 zulk eene schikking, schifting, en scheiding,Ga naar voetnoot343 zulk eene Bekorting van Zaken vond ik dat mij moeilijker viel, en meerder tijd vereischte, dan alle andere Lankheid: en hierom zal 't mij niet verwonderen, zo ik, om de ongemeenheidGa naar voetnoot344 der zaken, vooreerstGa naar voetnoot345 nog te kort van beduiding,Ga naar voetnoot346 en over vijfentwintig jaren om 't bekent zijn, veelligt te overtolligGa naar voetnoot347 zal bevonden worden. Onze twee Proeven van de Geregelde Afleiding, die 't grootste deel van dit gantsche Werk beslaen (en een groot Aflei-Woordenboek of Lexicon Etymologicum in zig vervatten, niet alleen van omtrent 20000 onzer Nederduitsche Woorden, maer ook van nog omtrent 20000 Woorden onzer voornaemste Taelverwanten, zo Oude als Hedendaegsche, namelijk M-Gottische, Frank-THeutsche, Angel-Saxische, Hoog-Duitsche, Yslandsche, enz: ), zijn mij wel het meest ontschoten,Ga naar voetnoot348 ter zake vanGa naar voetnoot349 de onverwagte Veelheid der voorkomende Takken, niettegenstaende we hier toeGa naar voetnoot350 niet meer als de omtrent 200 onzer dagelijksche Ongelijkvloeyende Verba, en de nog omtrent even zo [***1v] veel VersleteneGa naar voetnoot351 en uit de Oudheid hersteldeGa naar voetnoot352 voorGa naar voetnoot353 oorspronkelijke Wortelstammen gebruikt hebben; en niettegenstaende wij doorgaends, onzes agtens,Ga naar voetnoot354 niet dan

[pagina 147]
[p. 147]

van de aenmerkelijksteGa naar voetnoot355 woorden aengehaelt,Ga naar voetnoot356 en met dat agterste gedeelte, 't welk bij elk met de Letter H begint, nog vrij wat korter dan bij 't voorste omgesprongen hebben, om dat mijne VerlangstGa naar voetnoot357 na den Eindpael zo merkelijkGa naar voetnoot358 toenam: egter vertroost het mij in deze grootheidGa naar voetnoot359 dat de uitgebreidheid dezer Afleiding den Lezer tot geene bezwarenis kan strekken, dewijl deze Proeven in dezelfde ordeGa naar voetnoot360 als een Woordenboek gebragt zijn, en daerom geene verder agtereenlezingGa naar voetnoot361 vereischen, alsGa naar voetnoot362 volgens ijder Woords verhandeling, en de betrekkingGa naar voetnoot363 die het tot zijn Stam heeft.

Ik heb het VoorhoofdGa naar voetnoot364 van dit Werk met den naem van 't Verhevene Deel der Nederduitsche Sprake laten pronken, zo wel om dat het Lezers onderstelt, die eenigsints Latijn kennen, en niet onkundig zijn van 't gene te voren uitgegeven is door anderen, als om dat 'er de Oorzaek, Geregeltheid, en RedelijkheidGa naar voetnoot365 der Gebruiken word onderzocht en naegespoort, op een naeukeuriger wijze, dan dat Schoolkinderen daer van kunnen oordeelen. Dus hebben alle Konsten en Wetenschappen hare trappen,Ga naar voetnoot366 en elk van die haer Verhevene Deel. Egter heb ik ook dit slegts eene Aenleidinge tot die Kennisse genoemt, vermits 'er op verre nae nog niet alles verhandelt is, en 'er voor andere Liefhebbers nog vrij wat overblijft, om dat spoor te vervolgen,Ga naar voetnoot367 of een korten en beterGa naar voetnoot368 te mogen zoeken en vinden: 't ys is nu voor hen gebroken;Ga naar voetnoot369 van de meeste moeite en tijdverlies zijn ze ontheft: Ga naar voetnoot370 ze kunnen met vrye en onbelemmerde gedagten de BijzonderhedenGa naar voetnoot371 beredekavelen, schiften, en uitschieten, of vermeerderen,Ga naar voetnoot372 meer dan ik, die in 't

[pagina 148]
[p. 148]

eerste naesporen van dien nieuwen weg op het oogmerk en doelwit moest [***2r] blijven star-oogen,Ga naar voetnoot373 om 't zelveGa naar voetnoot374 niet te verliezen, waer door ik minder na mijne voeten kon omzien,Ga naar voetnoot375 om het struikelen te voorkomen.

 

Zie daer een VerhaelGa naar voetnoot376 van den aengroei dezes Werks, en een verslag van de wijze onzer Verhandeling. Dog nu valt 'er nog te zeggen, hoe, niet tegenstaende ijder onzer Veertien Redewisselingen in een of twee uertjes te doorlezen is, en de Bijlagen met de gemelde Proeven van Afleiding 't groote beslag uitmaken,Ga naar voetnoot377 egter met het minste tijdverzuimGa naar voetnoot378 de Vrugten daer van te trekken zijn; voornamelijk ten dienste der gener, die 't best hier van zouden konnen oordeelen; in welke aenwijzing ik, volgensGa naar voetnoot379 't reeds gemelde, niet te zien hebGa naar voetnoot380 op gantschelijk Ongeletterden, of ook op zulken, die met het schrijven in 't Nederduitsch niet of luttel te doen hebben, of die zig andersints met een blindeGa naar voetnoot381 naevolging van anderen of een gewoonen slenterGa naar voetnoot382 konnen genoegen;Ga naar voetnoot383 maer op de zulken, die, bij 't gene ze doen, gaerne weten op welk een zekerheidGa naar voetnoot384 hun doen zijn grondslag heeft; onder welken 'er zijn, die, van wegen hunne verdiensten,Ga naar voetnoot385 in een gedurige beslommering en bezigheidGa naar voetnoot386 met zaken van belang zijnde, geene vrije ueren hebben, om zig in iet minder gewigtigs lang te verledigen,Ga naar voetnoot387 en welken ik egter wel allerliefst behagen zoude, alzooGa naar voetnoot388 ik eenigen mijner voornaemste Vrienden, welker oordeel ik hoog in waerde houde,Ga naar voetnoot389 daer onder te tellen heb. Hierom wenschte ik wel hen op 't kortsteGa naar voetnoot390 eenen weg

[pagina 149]
[p. 149]

te kunnen aenwijzen, om, met de minste tijd-schade,Ga naar voetnoot391 een overzicht van 't Werk tot hun genoegen te doen hebben. Egter, dewijl de keure van Beschouwing en smaek verschillen konnen,Ga naar voetnoot392 zo dunkt mij dat ik niet voorbij kan van hen aen te raden de Korte Inhouden, die voor ijder Deel geplaetst zijn, allereerst na deze Voorreden eens te o[***2v]verlezen, op dat elk uit alle die geregten verkieze,Ga naar voetnoot393 't gene daer hij den meesten trek toe heeft. Maer, overmits ijmand anders, van buiten komende,Ga naar voetnoot394 onderGa naar voetnoot395 dit gantscheGa naar voetnoot396 nieuwe ontwerp bezwaerlijk oordeelen kan, welke Gebinten, Zuilen, en Cieraden de voornaemste van dit Gebouw zijn,Ga naar voetnoot397 zo had elk wel eenig bezonder geleide, na zijne bijzondere keure geschikt,Ga naar voetnoot398 in dezen noodig. Hij, die wegens den Lof der Sprake, benevens de Waerde en Heerlijkheid van die, bij zig zelf ten volle gerustGa naar voetnoot399 is, zou onze Tweede Redewisseling konnen overslaen. Die overtuigt is, dat men in 't Letterkundige de Taelwetten moet vinden en uit de Gebruiken opmaken, dog niet uit eigen goeddunkenGa naar voetnoot400 nieuwe mag smeden, en die met eenen kundig is,Ga naar voetnoot401 hoe men dés nietteminGa naar voetnoot402 de Talen beschaven kan, zoude ook onze derde Redewisseling mogen voorbijgaen. Die 't Gebeurde wegens de Volk- en Tael-verspreiding over Europa onderzocht heeft gehad, en daer uit geleert, welke onze voornaemste Taelverwanten zijn, en hoe nae het Moeso-Gotthisch, Frank-THeutsch, Angel-Saxisch, Hoog-Duitsch en Yslandsch, aen ons Nederduitsch in afkomst bestaet,Ga naar voetnoot403 zoude meê het lezen van de Vierde, Vijfde, en Zesde Redewisseling konnen missen, zo hij slegts eens overzagGa naar voetnoot404 de daerbij volgende eerste Bijlage, die kort is, en een algemeen overzicht van de Verandering en Gemeenschap der Europische Spraken vervat;Ga naar voetnoot405 hoewel ander-

[pagina 150]
[p. 150]

sints de eerste Zes Redewisselingen de meeste veranderingGa naar voetnoot406 van stoffe hebben, en een stoffe niet van 't minsteGa naar voetnoot407 na allemans gading.

Wijders die gene, dien 't nooit te pas zou konnen komen, of hij 't Critique van de Daeglijksche Spelling, en de Gemeenlandsche Dialect van de Amstel- en Rijn-landsche wete of wiste te onderscheiden, en of hij kundigGa naar voetnoot408 zij van elks waerde en nuttigheid; gelijk ook die gene, dien de Natuerkundige Beschouwing over de Lettervormingen, en de Oorzaek en 't verschil der Klanken in Zang- en Spraek-konst,Ga naar voetnoot409 te afgetrokkenGa naar voetnoot410 en [***3r] te moeilijk in 't naedenkenGa naar voetnoot411 mogte voorkomen, de zulken zouden zig ook niet behoeven te bemoeyenGa naar voetnoot412 met de drie volgende Redewisselingen, namelijk de Zevende, Agtste, en Negende, nogte met de zeer groote Bijlage No: 3, behelzende de Regelen of Aenmerkingen tot reddingGa naar voetnoot413 in 't gemelde onderscheid van Dialect: hoewel, buiten dat, deze drie Redewisselingen niet voor de verdrietigsteGa naar voetnoot414 te rekenen zijn, ter zakeGa naar voetnoot415 van hare rijkelijkheid en veranderingGa naar voetnoot416 van stoffe; en vermits men van die groote Bijlage slegts de korte Regelen zonder elks onderhoorigeGa naar voetnoot417 Lijsten noodig zou hebben te lezen.Ga naar voetnoot418 Niettemin, om te weten op welk een ZekerheidGa naar voetnoot419 het rust, dat zulk een onderscheid tusschen EI en Y, en éé en EE, en óó en OO, als behoorende tot onze Gemeenlandsche Dialect gerekent word, zo zoude het Lezen onzer negende Redewisseling voor gewigtig mogen geagt worden, hoewel mooglijk sommigen mijner Medeburgeren,Ga naar voetnoot420 die, even gelijk 't in andere Steden toegaet, de Uitsprake hunner Geboorte Stad doorgaends voor de beste agten, niet gemakkelijk verzwelgenGa naar voetnoot421 zullen konnen, dat een Mede-Amsterdammer; tot roem van der Maeslanderen Dialect boven de Onze in dit

[pagina 151]
[p. 151]

stuk, alhier zulke bewijzen en zekerheid bijbrengt,Ga naar voetnoot422 die nooit van hunne zijde gegeven waren, nogte ook gegeven konden worden, zo lang ze niet, even als ik, de Oudheid doorkropenGa naar voetnoot423 hadden: dog, in 't Onderzoek van Waerheid past geen aenziening van Personen, nogte verblinde eigen-liefde tot zijnen Medeburger; en wie is 'er van hen, dien 't meerder raekt als mij zelf?

Van het gene in onze vijf overige Redewisselingen, noopende 't Verhevene onzer Taeldeelen in 't Algemeen, en van de Declinatien & Conjugatien ter beschouwing' is ingebracht,Ga naar voetnoot424 kan ik niet wel aen ijmand, die van 't oorzakelijke, redelijke, en geregeldeGa naar voetnoot425 eenig verslag of denkbeeldGa naar voetnoot426 verkiest te hebben, raden om iet over te slaen, 't en ware het, om de in[***3v]spanning van aendacht te vermijden, onze Verhandeling mogte wezenGa naar voetnoot427 van de Artikulen of Leed-woordtjes in de Elfde Redewisseling, of van de Pronomina in onze Dertiende; schoon een en andere stoffeGa naar voetnoot428 van geen klein gewigt is voor zulk een, die de naeukeurigheid bemint in het kennen der zaken, en in te weten wat men doet.

Onder de volgende Regelmaten en Rangschikkingen der Verba zijn die van 't Neder-Duitsch al te gewigtig om dezelve niet ernstig te overwegen, te meer om dat daer van het VertoogGa naar voetnoot429 zo klein van bestekGa naar voetnoot430 is. De verdere Regelmaten in het Moeso-Gotthisch, Frank-THeutsch, Angel-Saksisch, Hoog-Duitsch en Yslandsch, zoude men, om te minder verletGa naar voetnoot431 te worden, snelder mogen overzien, en 't genoegsaemGa naar voetnoot432 agten, als men daer uit slegts een denkbeeld gevatGa naar voetnoot433 hebbe, op hoedanig een Leest die schoeyen, en hoe gelijkvormig aen 't Onze de Ongelijkvloeyende Verba bij al die Oude Taelverwanten zig vertoonen; zijnde dit denkbeeld van te grooter belang, om dat ons volgende gebouwGa naar voetnoot434 van de Afleiding op deze Kennisse gevestGa naar voetnoot435 is.

[pagina 152]
[p. 152]

Dog, is 'er ijmand, die gantsch geen vermaek neemtGa naar voetnoot436 in het stuk van de Afleiding of het Etymon der Woorden, om dat hij, uit hoofde van de voortijdscheGa naar voetnoot437 onzekere behandeling,Ga naar voetnoot438 een weerzin tegen die Stoffe heeft opgevat, gelijk het mij zelf bij na gebeurt is geweest, alvorens ik onder dezen arbeid een doorzicht van geregelder behandelingGa naar voetnoot439 meende gevonden te hebben, dien heb ik geene verder tijdspilling af te bidden,Ga naar voetnoot440 dan dat hij slegts onzen Grondslag van Geregelde Afleiding op zijn gemak overleze en overwege; bij aldienGa naar voetnoot441 hem dan dezelfde weerzin tegen die stoffe nog bijblijft, zal hij zig in de twee volgende Proeven niet vergeefs behoeven op te houden. Maer, ingevalle hem dit gragerGa naar voetnoot442 maekt, om tot de Proeven zelf te treden,Ga naar voetnoot443 zo behoeft hij nogtans geen meerder tijd daer in door te bren[***4r]gen, dan 't hem zelf behagen zal; gemerkt yder Ongelykvloeyend Verbum met zyne Takken in 't byzonder is afgehandelt, zonder dat het eene van het andere afhangt; zynde ook elk Wortel- of Zakelyk Deel (dat in onze Tael van yder gemakkelyk te kennen is, vermits het altoos den accent- of klem-toon ontfangt)Ga naar voetnoot444 na den rang van 't A-Bee geschikt;Ga naar voetnoot445 en daerom

[pagina 153]
[p. 153]

elk woord, waer van gehandelt is, zeer gereedelykGa naar voetnoot446 nae te zoeken, als men voor 't begin daer van rekene de eerste Letter van het Accent- of Zakelyke-Deel. Egter vertrouw ikGa naar voetnoot447 dat eenigen myner Vrienden niet ongaerne een aenwyzing hebben zouden van een stuk of twee der voornaemste Stamboomen uit yder Proeve, om 'er een Denkbeeld uit te vormen van deze Afleiding, en dan verder, na lust en tyds gelegentheid,Ga naar voetnoot448 op te zoeken, 't gene men in gevolgeGa naar voetnoot449 verlangen mogte. Dog schoon ik uit deze menigte bezwaerlijk de besten kan uitkiezen, egter meen ik dat voor staeltjes van 't Werk mogen verstrekken onze Verhandelingen van 't Worteldeel Blyv, of Ken, of Lyd, of Ren, of Vryd, of Weeg; in de I. Proeve, en die van Liev, of Well, of Woed in de II. Proeve; en, zo de Lust in die stoffe hier door opwakkert, kan men ook overgaen tot de Worteldeelen Doen, Gaen, Heb, Kon, Kliev, Kom, Liez, Lig, Moog, Pleeg, Ryg, Stand, Steek, Tieg, Vaer, Weez, en Zit, allen in de I. Proeve; en Bren, Byd, Bouw, Duiv, Eig, Er, Mein, Weed, Weld, en Werr, allen in de II. Proeve. Of, is ymand vermaektGa naar voetnoot450 met woorden van Natuer- of Zede-kundige beschouwing, of zulken, welker uitlegging eenig berigtGa naar voetnoot451 van Oudheden, Gewoontens, of Aert onzer Voorvaderen medebrengt, die keere zig verder tot ons Worteldeel bak, ban, berg, breek; der, dyg, ding, draeg, duik; eet; geld, graev; heel, heev, houd; kerv, kiez, knyp, koop; laet, lieg, luik; mael, myg; niet, nyd; quyn; raed, ryd, ryt, ryv, ryz; schaep, scheer, scheid, [***4v] Scheld, schenk, schiet, schryv, schrik, slaeg, sluit, smelt, snuit, span, styg, stuiv; tyg; veel, vyd, vryd; waey, weet, weev, wind, winn, wreek; zend, zinn, zuig, en Zul, allen in onze I. Proeve; en beer, belg, bell, boot, breed, bried, buich; dey, demp, den; gunn; knaeg; ling, luit; meet; ook; rauw; schaek, schel, speur, streng, strui; vlae, vleek; waek, weer; & zwaep, allen in de II. Proeve.

Dit was het, dat ik ten dienste mijner Vrienden tot bekortinge te berigten had.

Dog eindelijkGa naar voetnoot452 zal ik ten besluite hier nog bijvoegen, dat men 't

[pagina 154]
[p. 154]

niet wel treffen zou,Ga naar voetnoot453 wanneer men 't aen wispeltuerigheid toeschreef, als men te mets in dit Werk ontmoeten mogte, dat ik mij nu van deze dan van gene der onverschilligeGa naar voetnoot454 Taelgebruiken bediene; 't is dikwijls met voordacht geschied, om mij vrij te houden, daer de natuer mij in vrijheid laet. En hij, die zig verbeelden mogte, dat dit Werk, of eenig Lid daer van geschreven ware om aenhangGa naar voetnoot455 te maken, of dezen of genen afgezonderdenGa naar voetnoot456 trant van schrijven te begunstigen,Ga naar voetnoot457 of door te dringen,Ga naar voetnoot458 zoude zig gantschelijk vergissen; dewijl 't niet anders moet aengezien worden, als een enkele voorstelling of verhael der zaken, zo als ze mij in 't onderzoek en de overweginge derzelven zijn voorgekomen: ik heb de Tael als een Heiligdom van 't Gemeen geschat, daer ik nogte niemand eenig bevoorregt eigendomGa naar voetnoot459 aen heeft, en daerom getracht de Tael-wetten te vinden en niet naer eigen goeddunken te verzieren;Ga naar voetnoot460 en dat alles zonder eenig opzicht van personeel gezach,Ga naar voetnoot461 en zonder oogmerk ook van ijmand anders te berispen; als zijnde mij ten eenemael onverschillig, hoedanig elk verkiezen mogte zig van zijne Tael te bedienen en zijne gedachten voor te dragen.Ga naar voetnoot462 Komt 'er egter een, gelijk veelligtGa naar voetnoot463 gebeuren kan, die dezen arbeid met een vittend en berispend ooge meent [****1r] in te zien, die zal, zo hij te regt daer van oordeelen wil, zig verpligt bevinden, om, zonder overslaen en niet zonder herlezing, alles net en bedaerdelijkGa naar voetnoot464 te wikken en te overwegen, zoo geketentGa naar voetnoot465 is dit gantsche beslag.Ga naar voetnoot466 Indien ik dit mijn Werk bij een Jongeling mag vergelijken, kan ik zeggen, dat ik met hem versproken ben,Ga naar voetnoot467 om ten minsten wel tien jaren lang hem zig zelf te laten verantwoorden, eer ik (indien immer,Ga naar voetnoot468 dewijle zulks niet ligtelijk te verwagten is) met voorspraekGa naar voetnoot469

[pagina 155]
[p. 155]

hem te hulpe kome: die 't meeste met hem omgaet, zal hem best kunnen verstaen: 't is te veel van Oud en Nieuw dat hij spreekt, om de kragt en zekerheid van zijn gezegGa naar voetnoot470 ten eerstenGa naar voetnoot471 zo te vatten; hoewel, zo ik gisse, deze Jongeling wel Letterkundigen ontmoeten zal, die, onder 't verkeeren met hem, drae genoeg zullen zien en denken, dat ze haer eigene Tael minder kenden, schoon meer bezatenGa naar voetnoot472 dan ze wisten, dewijl 't agtbaere Gebruik hier de Grondslag der Verhandeling is. Ondertussen bid ik den Lezer geene verdere onpartijdigheid af,Ga naar voetnoot473 dan hij zig zelven nuttelijk oordeele; wenschende met eene, dat niets van 't gebrekkige in 't mijne bij ijmand ingang moge vinden.

margenoot+
[*2r]
voetnoot1
volvoeren: ten uitvoer leggen
voetnoot2
wijduitgestrekte: veelomvattende
voetnoot3
groeit... verwagting; vgl. Aenl. I: 545: ‘op dat niet dit Boek, dat verre boven mijn oogmerk is aengegroeit, met eenige onnoodzaeklijkheid bezwaert werde’.
voetnoot4
déswegen: met betrekking ertoe (tot de omvang van dit werk)
voetnoot5
doe: afleg
voetnoot6
op 't kortste: zo snel mogelijk
voetnoot7
zijne nuttigheid: zijn (verw. naar ‘men’ of naar ‘dit werk’) voordeel
voetnoot8
daer uit, t.w. ‘uit dit werk’.
voetnoot9
mijnen... gaen: nadacht
voetnoot10
Hoofdtijden; vgl. Aenl. I: 547: ‘Het voornaemste Character of Merkteeken onzer Verba, waer door de eene soort van de andere word onderscheiden, bestaet 1. In den Infinitivus, 2. In 't Præterit: Imperf: Indic: & Subjunct: 3. In 't Particip: Præterit: of Particip: Passivum’.
voetnoot11
omtrent 200 stuks; vgl. Aenl. I: 545: ‘de ONGELYKVLOEYENDE WERKWOORDEN, welker Primitiva omtrent het getal van 200 beloopen’. En Aenl. II: 15: ‘Zie daer eene reeks van omtrent 200 Ongelykvloeyende VERBA’. Vgl. ook Ten Kates Gemeenschap (1710: 18).
voetnoot12
Letterkundigen; vgl. Aenl. I: 543-544 noemt hier ‘de Heer Moonen, en de Schrijver van de Idea Linguæ Belgicæ Grammatica’, Schottelius en Bödiker, en Hickesius. Vgl. ook Aenl. II: 11: ‘zouden dan de Ongelykvloeyende Verba, die bij de vorige Grammatici als buitensporige Verschovelingen [verschoppelingen, omdat ze (immers) buiten de als normaal beschouwde regel vallen] gehandelt zijn, den egtsten en alleroudsten Wortelstam vervatten?’
voetnoot13
bij... opmerking: de eerste keer dat ik dit zag
voetnoot14
dwaelden... vonnis: een fout maakten met deze veroordeling, t.w. door de ‘ongelijkvloeyende’ werkwoorden ‘ongeregelde’ te noemen en dus de termen elkaars synoniemen te laten zijn.
voetnoot15
bevond... klaerder: stelde ik dat (t.w. ‘dat ze... vonnis’) met nog groter zekerheid vast
voetnoot16
minne: geringe
voetnoot17
verbuiging: vervoeging
voetnoot18
Schrijvers: grammatici
voetnoot19
veroordeelde; vgl. ‘vonnis’ hierboven en Aenl. I: 544: ‘Zou men nu die eenstemmige Veroordeeling [...]’.
voetnoot20
rooij: regel
voetnoot21
rang: klasse
voetnoot22
verplooying... goeddunken: willekeurige (eigengereide) verandering
voetnoot23
overige getal: resterende aantal
voetnoot24
ware: echte
voetnoot25
gemaklijke vinding: simpele vondst
voetnoot26
ondoenlijk: onmogelijk
voetnoot27
gerekent: geacht
voetnoot28
stond: gesteld was
voetnoot29
elk, t.w. van die genoemde talen.
voetnoot30
'er: wat die talen betreft
voetnoot31
't zelfde... streken: hetzelfde negatieve oordeel (als m.b.t. de ‘ongelijkvloeyende’ werkwoorden van het Nederlands al is vermeld) velden. Vgl. ook Ten Kates Gemeenschap (1710: 18-19): ‘Ten onregt zyn dezelve tot nog toe by de Letterkonstenaers voor onregelmatig gehouden geweest, dewyl ze eene gants gezette rooy volgen; dog hier van laet ik het bewys voor myn opstel van de ontdekte Regelmaet en Rangschikking der Werkwoorden, dat ik onder handen hebbe’.
voetnoot32
Dialect-verandering; vgl. Aenl. II: 18: ‘De Dialect-kennis overweegt het verschil van Tongeslag en van Schrijftrant’. En ‘Dialect (of Wijze van Uitspraek)’, gevolg van ‘'t verre verspreiden der Volkeren, 't bewoonen van andere Lugtstreken, 't gebruiken van andere Kruiden en Voedsel, en 't aennemen van andere Zeden’. Zie Daan 1992.
voetnoot33
even... hielden: zich net zo volgens een vaste regel gedroegen
voetnoot34
ontdekten... proef: werden een zekerheid en een bewijs zichtbaar
voetnoot35
dat... had: dat ik niet op de verkeerde weg was
voetnoot36
uitvindingen: ontdekkingen
voetnoot37
beschouwingen: waarnemingen
voetnoot38
die... maekten: die de moeite loonden
voetnoot39
vrij gewigtig: van aanzienlijke betekenis
voetnoot40
Schrijf- en Spreek-tael: geschreven en gesproken taal
voetnoot41
te pas komen: van dienst zijn, gebruikt worden. Vgl. Aenl. I: 545: ‘Meer als eene rede drong ons tot het ondernemen van dezen werkelijken [inspanning vergende] arbeid. Eerstelijk om dat het de welverdiende eere onzer Taele te nae is, zulk een' vlekke te dragen op haer aenzienelijkste deel; en wel voornaementlijk om dat ze geworpen is op die Verba, welker dienst we omtrent tienmael meer van noode hebben, dan die van de andere soort: want deze ten onregt' ongeregeld-genoemde, ik meene de ONGELYKVLOEYENDE WERKWOORDEN [...] komen zo menigvuldig in alle Schrijven en Spreken te pas, ter zake van hare beteekenissen, die onze voornaemste en gemeenzaemste bewegingen van 't Lichaem en van de Gedagten behelzen, dat ze, na mijne gissing, zo veel ik door opmerking kon bespeuren, doorgaends op ijder bladzijde ruim de helft van de Verba's uitmaken; en dat, niet tegenstaende de GELYKVLOEYENDE WERKWOORDEN, die geene verwisseling van Wortelvocael onderworpen zijn, in onze Tael omtrent tienmael meerder in getal zijn’. In feite heeft Ten Kate dus de ‘centrale woordenschat’ ontdekt.
voetnoot42
bij... voorgeven: als (tenminste) deze oude bewering, opvatting
voetnoot43
te jammerlijk: zeer betreurenswaardig
voetnoot44
niet alleen... geagt worden; vgl Aenl. I: 543: ‘'t zijn de Werkwoorden, die ons alle begin, voortgang, onderhoud, en einde, ja alle soort van beweging uitdrukken. Gelijk dan de gebreken eener Ziele verre beklaeglijker zijn dan die des Lichaems, zo veel te jammerlijker zou 't zijn voor een' Tael, die anders uitsteekt in fraeyigheden, dat ze aen dit waerdige deel besmet waer' met veel' Ongeregeltheden’. Zie ook noot 83.
voetnoot45
dit uitvinden: deze ontdekking
voetnoot46
aenleiding en doorzicht: binnenvoering (dóórdringing) en overzicht (perspectief)
voetnoot47
tot... Afleidinge: tot (het leggen van) een fundament voor een regel-matige (systematische) etymologie
voetnoot48
tot naesporinge: om na te gaan
voetnoot49
tegen: met, ten opzichte van
voetnoot50
vond uit: ontdekte
voetnoot51
opening: informatie; herderheid
voetnoot52
agtbaerste: meest geachte
voetnoot53
Schrijvers: grammatici (zoals hierboven), maar wellicht ook: auteurs
voetnoot54
agtbaerste... Eeuwe; te denken valt dus aan grammatici als De Hubert, Van Heule, Ampzing of aan een schrijver als Hooft, voor wie uiteraard het woord ‘agtbaerst’ gold.
voetnoot55
aengewezen: uitgedrukt
voetnoot56
Den... doorzicht; vgl. enkele regels eerder ‘aenleiding en doorzicht’.
voetnoot57
Afleiding... is; vgl. Aenl. I: 2: ‘... ben ik ook van gedagten, dat zonder deze kennis, veel naeuwkeurigs, ja bijna al het Waerom der gebruiken, en vooral het Etymon, het stuk van de Afleiding of Woord-ontworteling, nooit grondig kan gekent worden. Immers in zulk soort van beschouwingen dunkt mij 't Verhevene onzer Tale te steken’.
voetnoot58
als... neemt: wanneer men zich daar bedachtzaam (met doorzicht) toe zet
voetnoot59
op... schoeyen: meer op regels (wetmatigheden) te baseren (meer aan de hand van regels te beoefenen)
voetnoot60
beproeven tegen: toetsen aan
voetnoot61
de Oudheid... Dialect-regels: ‘de Ouden’ en de regels met betrekking tot de (huidige) uitspraak
voetnoot62
opgeheldert: ontraadseld
voetnoot63
mijne vordering: de vooruitgang die ik zelf doormaakte en realiseerde
voetnoot64
als... oordeelen; wellicht is deze uitspraak een reactie op Sewel 1712, waar in de ‘Voorrede’ -na de opmerking dat ‘zeker Liefhebber in ons land’ zich met etymologie inlaat- te lezen valt: ‘Buyten twyfel zullen 'er in zodaanig een werk aardige bedenkingen voorkomen; dóch ontrent zulke naaspeuringen kan men niet altyd met zekerheyd spreeken; maar daar moeten al veele gissingen onder loopen, die eevenwel niet al te los behooren te weezen, nóchte al te verre gezócht’.
voetnoot65
opgaf voor: vermeldde als
voetnoot66
beschouwing: beoordeling
voetnoot67
oorspronk: begin
voetnoot68
rouwe: ruwe. Vgl. Aenl. I: 3: ‘wanneer ik [...] overwege, hoe weinigen dat 'er zijn, of kunnen zijn, die lust scheppen in beschouwingen over 't Letterkundige, zo stae ik te mets [soms] in twijffel, of niet best mijne schetsgewijze opstellen in hare rouwe gedaente bij mij mogen blijven rusten’. Ook p. 4 (‘schetswerk’) en 5 (‘Notulen’).
voetnoot69
onder de hand: intussen
voetnoot70
te binnen: in de gedachten
voetnoot71
te... heeft: moet verbazen
voetnoot72
zo edele en fijne: zulke voortreffelijke en subtiele
voetnoot73
hebben naegespoort: op het spoor zijn gekomen
voetnoot74
dat ze zo... worden; vgl. bijv. Aenl. I: 371: ‘want het komt mij onbegrijplijk te voren, dat onder zo volkrijk een Gemeente, als in deze Landen sedert twee honderd jaren geweest is, zo fyn een onderscheid kon ingevoert worden, in weerwil van een tegenstrijdige gewoonte’.
voetnoot75
kladden; vgl. de ‘rouwe schetsen’ hierboven. Vgl. ook Peeters 1990: 152 die er opnieuw op heeft gewezen ‘dat dit ontzag inboezemende werk... is ontstaan en gegroeid in een wit doorschoten woordenboek van Kiliaen, de Kilianus Auctus sive Dictionarium Teutonico-Latino-Germanicum’ uit 1642, beschreven in 1712 volgens Van der Hoeven 1896: 169.
voetnoot76
van... Oordeel: uit de wereld van de beoefening van de letteren en met verstand
voetnoot77
netter: preciezer (dan de ‘rouwe schetsen’ en ‘kladden’)
voetnoot78
in... orde: zodanig gerangschikt. Zie Aenl. I: 4: ‘in 't schrijven voor een ander en voor 't Gemeen, neemt de schikking en beschaving te mets zesmael meerder tijd weg dan de vinding’.
voetnoot79
in gevolge: daarna
voetnoot80
gelegene: geschikte
voetnoot81
voornaemste Aenleiding; vgl. voor deze ‘voornaemste Aenleiding’ Aenl. I: 1: ‘[...] alles, om netter te worden in het Denken, en in myne Gedagten te konnen uitten, als mede om 't edelste der Uitdrukkingen van anderen te beter in hare waerde te verstaen’.
voetnoot82
't Oogmerk; vgl. Aenl. I: 2: ‘Ik zocht eensdeels vermaekt [verkwikt] te worden in beschouwingen, die minder dor en laeg waren dan 't gewoone platte Grammaticael, om den oorspronk der Tale en der Benamingen meer natuerkundig (Physicè) en Redelievig (Φιλολογικως) verhandelt te zien; waer toe ik ook zocht na meerder bericht van onze Oudheid; anderdeels zocht ik nog na Regelen in vele zaken, welke bij anderen of niet aengeroert, of als onregelmatig zijn opgegeven. Dit hope ik, ten minste in eenigen deele, bij U te bekomen’. Aenl. II: 5-6: ‘Het Oogmerk is, om niet het Onwis door het Onwisse te bewijzen, om zig niet te behelpen met waschen' neuzen, die allerhande Vorming aennemen, maer om de Afleiding natuerlijker of minder gewrongen en tevens voorzigtiger te behandelen; op hope, of we die Leiding mogten treffen, volgens welke wel eer waerlijk het eene woord uit het andere gesproten zij geweest’.
voetnoot83
de Beweegredenen; vgl. Aenl. I: 2: ‘Dit hope ik [...] bij U te bekomen; niet alleen om dat ik in uw uitgegevene werkje van de Gemeenschap tusschen de Gotthische Sprake en de Nederduitsche onze Oudste Oudheid verhandelt zag, maer ook om dat ik onder ons laetste bij-een-zijn, opheldering kreeg van eenige duisterheden, die mij in mijn onkunde te voren onredbaer schenen; al had ik geene andere rede, zo was deze laetste genoeg. Daerenboven zag ik toenmaels uwe Ontdekte Regelmaet en Rangschikking, zo wel van de Oud-Frankische of Oud-Almannische, en Angel-Saxische, als van de Hedendaegsche Hoog-Duitsche en onze Nederduitsche Verba; strekkende alles tot aenwijzing hoe men tot nog toe ten onregte geagt heeft, dat bij alle deze gemelde Spraken de Ongelijk-vloeijenden, die groot in getal, en de voornaemste der Verba zijn, voor Ongeregelt te houden waren. Eene vlekke, die waerlijk te deerlijk zou zijn, indien ze zo wel in waerheid, als in de vergissing der Letterkonstenaers bestond. Ik zag egter dit alles slegts ter loops; waerom ik verlangende ben om het zelve nader te mogen in- en door-zien: want, behalven dat de Oudheid en haer Tusschenverloop mij dan, als de kennis daer van dienst kan doen aen 't Onze, zeer vermaken kan, zo ben ik ook van gedagten, dat zonder deze kennis, veel naeuwkeurigs, ja bijna al het Waerom der gebruiken, en vooral het Etymon, het stuk van de Afleiding of Woord-ontworteling, nooit grondig kan gekent worden. Immers in zulk soort van beschouwingen dunkt mij 't Verhevene onzer Tale te steken’, etc.
voetnoot84
der Spraekvoering: van het produceren van spraak (taal)
voetnoot85
gevloeit: voortgekomen. Aenl. I: 6: ‘Nu kom ik mijn Vrind, om voldoening van 't gene gij gisteren mij toestond; ik zie op onze onderhandeling over de Spraekvoering in 't Algemeen, hare geboorte naemlijk, haere Heerlijkheid en dienst, haer groot worden en den aert van verspreiden’.
voetnoot86
in... Taelgeleertheid: wanneer men zich bezighoudt met de wetenschap aangaande de taal
voetnoot87
dat... smeden; vgl. Aenl. I: 13: ‘het vergelijken van de Staet- en Tael-wetten heeft mij als met den vinger aengewezen, datze, alhoewel het gezach van de Rede in elks grondlegging moet erkent worden, egter als een Gemeente-Regt zijn geworden, wanneer de Gewoonte en 't agtbaere Gebruik, die de Wetten uitmaken, hare wortels al sedert vele eeuwen geschoten hebben. Hier uit is ligtelijk op te maken, dat men [...] de Taelwetten moet vinden en niet maken’, en ‘dat men de Taelwetten of Taelgebruiken moet vinden en niet maken’, en p. 14: ‘Ik voor mij heb betragt onze Taelwetten te vinden, en niet te maken, zoekende middelerwijle ook na hare Oorzaek en Redelijkheid’. Aenl. I: 365: ‘mijn Stokregel, van dat men de Taelwetten moet vinden, en niet maken, zoek ik niet uit mijn oog te zetten’.
voetnoot88
déswegen... gedaen: ten aanzien daarvan eens informatie zou worden geboden
voetnoot89
hoe... kan; vgl. Aenl. I: 13-14: ‘nogtans kan 'er wel een beschaving of verbetering van Tael- en Spraek-kunde plaets hebben, zelf in tweederhande opzigt, te weten, of op de Wetten of Gebruiken van een Tael, of op de Fraeije en Cierlijke Behandeling van die Tael’ [...] ‘Het vinden dan en kennen van deze Taelwetten en 't vermijden van de Ongeregeltheden is als een Beschaving: en zo drae alle die Taelwetten [...] zonder vele uitzonderingen gevonden zijn, zo dra ze zonder verwarring en bequaem tot een' gemaklijke onderhouding [nakoming] voorgestelt zijn, als dan is de Beschaving van dit lid der Taelkunde verre gebragt; maer nog verder als men de eigentlijke en innerlijkste kragt der Woorden, benevens de edelste en tederste Onderscheidingen van zin in 't schikken van die en in 't behandelen van hare Verbuiging, onderzocht, naegespoort en agterhaelt heeft; en nog verder als de oorzaek en redelijkheid van die Wetten en Naeukeurigheden daer bij gevonden word’.
voetnoot90
ons Vertoog: onze verhandeling (aangaande)
voetnoot91
gewigtige: belangrijke
voetnoot92
Proeven... Afleidingen: verhandelingen betreffende de volgens regels verlopende etymologieën
voetnoot93
vastigheid: stevige fundament
voetnoot94
Stalen: proeven, voorbeelden
voetnoot95
Oudheid; in de vierde, vijfde en zesde dialoog vinden we een aantal van deze bronnen genoemd, o.a. de oudtestamentische boeken van Mozes, en Caesars De bello gallico.
voetnoot96
een... gedaen: een beschrijving geleverd
voetnoot97
verspreiding: verstrooiing
voetnoot98
bestaet: is
voetnoot99
in... genoeg: daaromtrent niet voldoende informatie
voetnoot100
proeve... beloop: schets (verhandeling) betreffende de ontwikkelingsgang, loop
voetnoot101
vertoon: illustratie
voetnoot102
de... maekten: de voornaamste rol speelden
voetnoot103
Letterkunde. Letterlijk: de kennis aangaande de letters.
voetnoot104
in... grond: in haar meest oorspronkelijke wezen
voetnoot105
Leden der Taelkunde: onderdelen van de wetenschap aangaande de taal
voetnoot106
Critique Spelkunde: de wetenschap van het nauwkeurig spellen, waarbij in principe elke klank door een eigen teken verbeeld wordt. Vgl. Aenl. I: 110: ‘'t Naeukeurige ('t Critique) dat voor de Letterkundigen dienstig is’. Ibid. 114-115: ‘Tót de volmaakte úitvoering van de Critique Spélkúnde is slégts één éénige grondslag van nóóde, naamlijk, dat ijder bezondre Klank, zó korte als lange, zijn éigene Léttertééken hébbe, en dat gevólchlijk ieder bezonder Tééken, zonder overtóllighéid, in zúlk eene órde geschikt staa, gelijk élks veréischte Klanken in de beschaafde Spraak' agter één worden voortgebragt’.
voetnoot107
gewoone agtbaerste: gangbare en het meest gerespecteerde
voetnoot108
Critique... houden; vgl. Aenl. I: 110-111: ‘Ik merk de Letter-Spelling tweesints aen, voor eerst als Burgerlijk (Politice), hebbende haer opzicht op zulk een Algemeen en doorgaend Gebruik, waer in de Voornaemste Schrijvers meestendeels over een komen; en ten andere als Natuerkundig en Naeukeurig (Physicè & Criticè), rustende op een natuerkundige Overweging van de onderscheidene Klankvormingen, en op een naeukeurige Rede-schifting op zulk eene Overweging gebouwt’.
voetnoot109
zonder... quellen; vgl. Aenl. I: 111: ‘Politicè dan rust ik in het agtbare Gebruik zonder tegenstribbeling, zonder andere gewoonte te willen invoeren, schoon 'er bij uitpluizing (Criticè) wat op te zeggen is’. [...] ‘Dog als Physicus agt ik dat het elk vrij staet om op zijn naeukeurigst (criticè) deze Stoffe te onderzoeken, als kunnende geschieden niet alleen zonder hinder of leed te doen aen 't Gemeen’. En 128: ‘Dit alles voor zó vérre zúlks het Critique betréft: dóg, ten opzigte van 't Gemééne gebrúik van Spélling', beslúit ik, gelijk ik begon, dat eene úiterste volmaaking, zonder klém van eene Agtbaere hand, te willen invoeren, mij toeschijnt te rúiken na dríft tót wat niews óf ontijdige Néthéid’.
voetnoot110
wel genoegsaem: op zeer voldoende wijze; in zeer voldoende mate
voetnoot111
op... voet: op een wiskundige grondslag
voetnoot112
aentoonende... is; vgl. Aenl. I: 113: ‘Na mijn geheugen, van toen ik het zag, hadje uit keurlijkheid de Spelling van 't zelve in uwe Critique form gebragt, om alzoo in eenen opslag te kunnen gewaer worden, waer in, en hoe weinig uwe gewoonlijke Spelling (die gij na 't agtbare Gebruik schikt) van deze Critique verschilt’.
voetnoot113
dit Naeukeurige, t.w. ‘de Critique Spelkunde’.
voetnoot114
latende... kennen; vgl. Aenl. I: 114: ‘Alle de veréischte Klanken eener beschaefde Taele volmaektelijk en wiskonstig door Léttertéékenen úit te drúkken, is het onderwérp en óógmérk van de Naewkeúrige (Critique of Physique) Spélkúnst: dóg de Búrgerlijke, die tót het daeglijkse gebrúik behóórt, neemt de agtbaerste gewoonte tót haer voorbeeld’. En 144: ‘om spraek te voeren, moet aen 't Hof van den Mond nog een schik-brief [beschikking] afgevordert [gevraagd] worden, die den Toonklank [het (stem)geluid] zijn Spraekgeluid bijzet [verleent, toevoegt]; in den Mond zeg ik, want, deze gesloten zijnde, schoon de Toonzang door de Neusgaten al vrij uit mogt', kan 'er geen eenige Letter-klank veel min eenig woord gemaekt worden’.
voetnoot115
ter... dat: in samenhang daarmee
voetnoot116
de... Klanken; vgl. Aenl. I: 145: ‘De verwulfagtige [op een gewelf lijkende] gedaente van 't Verhemelte leert mij, dat de doorgedrevene Toonklank bij de minste nader-bepaling [belemmering, verenging] in den Mond, een soort van Wedergalm (resonantie) moet ontfangen; buiten deze ken ik nog geene andere eigentlijke oorzaek van de Letterklanken’.
voetnoot117
't Letter-maken: de vorming van de letterklanken
voetnoot118
tot... graven: tot aan zijn wortels bloot te leggen
voetnoot119
Spelkonst; vgl. Aenl. I: 109: ‘Zeg liever Spil- of Quel-konst: want over al het Grammaticael word zo veel mondelinge kibbeling niet gemaakt, als over die beuzelarije alleen’.
voetnoot120
de Gemeenlandsche Dialect: de algemeen gesproken beschaafde taal
voetnoot121
zekerheid: vastheid
voetnoot122
Redding; vgl. Aenl. I: 176: ‘Regelen of waernemingen, [...] tot redding voor die genen, die in de Uitspraek het Onderscheid missen’.
voetnoot123
Dubbel-... Dialect; in dat taalgebruik wordt belyden immers hetzelfde uitgesproken als beleiden, eek (‘azijn’) hetzelfde als eek (‘eik’), hopen (‘verlangen’) als hopen (‘opstapelen’), etc.
voetnoot124
gevoeglyke schikking: gepaste, goede ordening
voetnoot125
Natuerkundige Ontledinge: verdeling op grond van de natuur van de verschillende woorden. Zo dient een zin (een ‘verstaenbare reden’) ‘een Onderwerp, dat men gewoonlijk een Naemwoord (Nomen Substantivum) noemt, ofte bevat, ofte anders door bijteekens of bekende omstandigheden aenwijst’ te bezitten (Aenl. I: 321), waarvan de ‘beweging of hoedanigheid’ door werkwoorden wordt uitgedrukt. De ‘Hoedanigheid der zaken vind men verbeeld in de Bijnamen (Adjectiva)’, en ‘De Hoedanigheid, naemlijk den Aert, de Hoeveelheid, Tijd, en Plaets der Beweginge of Daedelijkheid geeft men te kennen door Bij-werk-woorden (Adverbia)’.
voetnoot126
overwegende... bekleeden; vgl. Aenl. I: 321: ‘[...] dewijl alle onze gedagten door die weinige Deelen worden uitgedrukt, zo moet zekerlijk in dezen een Philosophische scheiding onzer Denkbeelden opgesloten liggen; waerom die stoffe mij wel dubbelwaerdig toeschijnt, om door ons nader beschouwt te worden’. In zijn betoog geraakt Ten Kate tot een tweedeling: ‘de natuerlijke Deelen in welken onze Denkbeelden bestaen’ (zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord, werkwoord en bijwoord) en de overige woordsoorten, ‘nutte Konstleden, door aenwasch van Tijd, om de verandering en 't gemak in de leidinge onzer gedagten, ingevoert’ (Aenl. I: 322).
voetnoot127
dit werk, t.w. de Aenleiding.
voetnoot128
den... aert: de (semantische) functie. Met name de ‘betekenis’ van genitivus en ablativus blijkt voor moeilijkheden te zorgen. Vgl. Aenl. I: 324: ‘de natuer of den aert der Casus te beschrijven vond ik vrij wat moeilijker; niet zo zeer omtrent den Nominativus, in welk geval de Persoon of zaek is die werkt (als de Man loopt), of die bezit (als de Man heeft), of die bestaet (als de Man is, of word) [...] maer allermeest omtrent den Zoogenaemden Genitivus & Ablativus’.
voetnoot129
zin: betekenis
voetnoot130
Verbuigsaemheid: conjugatie
voetnoot131
mitsgaders: alsmede
voetnoot132
eigenschap: kenmerkende manier
voetnoot133
plaets heeft: bestaat
voetnoot134
geen: een
voetnoot135
bewust: bekend
voetnoot136
om... gebruik; vgl. Aenl. I: 333-334: ‘In dit Stuk begeert onze Tael niet alleen onderscheid van Bewoording, van Schikking, van Voetmaet, en van Stemleiding, naer eisch van ijder dings minder of meerder ernst en waerde, even gelijk ook andere talen, maer daerenboven ook onderscheid in 't Verbuigen onzer Naem-woorden (Nomina), onzer Voorleden (Articuli), en Voornaem-woorden (Pronomina); in welke fraeyigheid, mijns wetens, geene der Europische Talen met ons gelijk staet’.
voetnoot137
vermeld: melding gemaakt; vgl. Aenl. I: 333: ‘'t gene ik bij anderen onzer Letterkunstenaers of niet, of niet voldoende gevonden heb’.
voetnoot138
die... voeren: die goed in het Nederlands kunnen schrijven
voetnoot139
zonder... slaen: zonder er bewust op te letten
voetnoot140
opvolgen: navolgen; maken. Vgl. Aenl. I: 334: ‘[...] dat onze verreziende Letterkundigen deswegen geen lesse of vermaning gegeven hebben, schoon ze met goede orde zig in 't schrijven daer weten na te schikken’.
voetnoot141
't... Verhevene; vgl. Aenl. I: 334: ‘zweemt na 't oude gebruik, als vervattende iet ongemeens, dat niet dan bij Geleerden te regt behandelt, hoewel van minder geoeffenden, mits in Letterstoffe niet ten eenemael onbedreven zijnde, nog wel verstaen kan worden’.
voetnoot142
't... Statelijke; vgl. Aenl. I: 334: ‘komt iets nader aen de daeglijkse gewoonte, dog houd zig egter aen de volledige en regelmatige orde en deftigheid des gezegs, zonder zig veelvoudig van Metaplasmata (Afpadigheden) en inkortende wijzen te bedienen’.
voetnoot143
't Gemeene; Aenl. I: 334: ‘bekreunt zig niet zeer met de voorgaende opmerkingen, maer voegt zig, op een vrijer voet, na de daeglijksche Taelvoering en Spreektrant, zonder te schroomen voor Inkortingen, zo de Euphonie (Welluidendheid) zulks verkiest; en zonder te naeuw gezet te zijn op de uiterste gere[ge]ldheid en opschik; verre nogtans van zoo los en ongeschikt te loopen, als die platte Spreek- en Straet-tael, die met de bewoordingen omspringt, even als een dozijnwerker [prulverkoper] met zijne waren, die ze goed genoeg agt, zo ze slegts aen den man willen, en gangbaer zijn voor 't onkundigste gemeen’.
voetnoot144
hebben... nemen: in acht moeten nemen. Zo vinden we bijv. naast elkaar ‘des grooten mans’ (genitivus singularis), ‘der grooter vrouwe, of aen de groote vrouwe’ (dativus singularis) voor de hoogdravende stijl, ‘van den grooten man’, ‘aen de groote vrouwe of vrouw’ voor de deftige stijl, en ‘van den grooten man’ en ‘aen de groote vrouw’ voor de gewone.
voetnoot145
Proeven bijbrengen: voorbeelden laten zien
voetnoot146
eenig Artikel: een lidwoord
voetnoot147
Ter... gelegentheid: In samenhang waarmee
voetnoot148
de merkwaerdige kragt: het opmerkenswaardige vermogen
voetnoot149
merkwaerdige... Voorleden; vgl. Aenl. I: 341: ‘[...] zeide ik, dat de zin der woorden, die in 't Latijn uit de omstandigheden moet gegist worden, bij ons door de behandeling der Articuli onderscheidentlijk word aangewezen’. Als voorbeeld volgt een drietal vertalingen van het Latijnse ubinam est aqua: ‘waer is water?’ (generaliter), ‘waer is een water?’ (specialiter indefinitivè), en ‘waer is het water?’ (specialiter definitivè). Als volgend voorbeeld wordt aquae obstructio geboden, dat in het Nederlands op negen wijzen kan worden vertaald (Aenl. I: 344-345): ‘aengaende onze negenderhande vertaling, hoe mager komt dat beroemde, en ook wel roemwaerdige Latijn hier tegen? 't heeft slegts een eenige uitdrukking’. Waarna Ten Kate laat zien dat achter de negen vertalingen vele schakeringen schuil gaan.
voetnoot150
om... beschouwen; Aenl. I: 342 beschouwt ze als ‘Voorloopers, welken, op zig zelf niets beteekenende, nogtans aen andere bewoordingen zulk eene tedere onderscheiding' van zin bijzetten, die bezwaerlijk, zelf door omschrijving', is uit te drukken; terwijl hunne voortogt den toehoorder verwittigt in welken opzigt hij zijn aendagt over de zaek, die genoemt staet te worden, te vesten heeft’.
voetnoot151
accenteren: leggen van klemtonen
voetnoot152
Stemleidinge: uitspraak
voetnoot153
in... komt: wordt overwogen
voetnoot154
naeukeurigheid: precisie
voetnoot155
van... Denkbeelden; naar aanleiding van een voorbeeld als des graven Dideriks aenslag merkt Ten Kate in Aenl. I: 353-354 op: ‘Zo uitnemende naeukeurig zijn onze Voorouders geweest in 't instellen van hare gebruiken, dat ze de zuiverheid der Denkbeelden geheel buiten verwarring getracht hebben te houden: Want de twee drie woorden, die te samen hier niet meer als één onderscheiden denkbeeld uitmaken, worden ook te samen in 't verbuigen niet anders als een enkelwoord behandelt; en zo verre het denkbeeld gescheiden moet zijn, zoo verre onderscheid zig ook de verbuiging’.
voetnoot156
eene aenwijzing... Oudheid; het aanwijzen van de ouderdom. Vgl. Aenl. I: 354: ‘Ik vind evenwel niet, dat men veel vroeger dan 5, 6, eeuwen te rug deze tweederhande Articuli tot zulk gebruik heeft toege-eigent’.
voetnoot157
Oorspronk van die; vgl. Aenl. I: 354: ‘'t Is zoo, dat ze zo wel bij de Anderen, als bij Ons en onze vermaegtschapte Talen, van het Pronomen Numerale, en het Demonstrativum ontleent zijn’.
voetnoot158
déswegen: wat dat betreft
voetnoot159
opmerkingen: waarnemingen
voetnoot160
ten opzigte van: met betrekking tot
voetnoot161
vorige: eerdere
voetnoot162
overgeslagen; zie Aenl. I: 365: ‘Den eersten aenval van mijne Opmerking zullen de Adjectiva moeten uitstaen. Onze Letterkunstenaers verzuimen ons te zeggen, wanneer de E daer agter aen behoort, en wanneer niet’.
voetnoot163
bij misgreep: abusievelijk
voetnoot164
Character: kenteken (vgl. Aenl. I: 382: ‘merkteeken’).
voetnoot165
Regelen; wat de ‘Regelen’ betreft wordt op p. 400 verwezen naar Moonen (1706) en Van Hoogstraten (1710), en op p. 403 naar hoofdstuk veertien in de spraakkunst van Moonen (1706).
voetnoot166
Bestendigheid: onveranderlijkheid. Aenl. I: 399 merkt met betrekking tot de bestendigheid op: ‘Ten dezen opzigte heb ik een GESLACHT-TOETSE ofte Lijst van Substantiva gemaekt, vergeleken tegen 't Moeso-Gotth: , Frank-Duitsch, Angel-saks, en Yslandsch’. Op p. 401 is de conclusie: ‘Dit is waerlijk verwonderlijk, dat de behandeling der Geslagten, niet tegenstaende een tijd-slijting van zo veel eeuwen, in welken 't gebruik van de Pen zeer schaers was, en 't gene 'er geschreven wierd, door de Monniken meestal in 't Latijn geschiedde, zo dat de Taelwetten slegts in den daeglijksen wandel haer bestand moesten vinden, nogtans zo ongeschonden onderhouden is geweest’.
voetnoot167
merkwaerdige... grondlegging: opmerkenswaardige ouderdom en zuiverheid van de grondslag ervan (van het genus)
voetnoot168
vestende... zekerheid: deze vaste overtuiging bouwend
voetnoot169
op... Eeuw; zoals bijv. David van Hoogstraten had gedaan, over wie Aenl. I: 410 schrijft: ‘Ondertusschen heeft de Geleerde Heer D: v: Hoogstraten met zijn' naeukeurige Aenmerkingen over de Geslagten, bestaende uit Proefstukken, voornaemlijk uit Vondel en Hoofd gehaelt, den Nederduitsche Taelliefhebbers geen geringen dienst gedaen’.
voetnoot170
gegrondvest is geweest: bestaan heeft
voetnoot171
eene... Substantiva; zie Aenl. I: 400: ‘Ondertusschen telde ik het getal onzer Woorden, agter welken deze Getuigenis der Vermaegtschapte Talen gevoegt staet, op ruim 750’.
voetnoot172
ter... tegen: ter toetsing geplaatst naast, getoetst aan
voetnoot173
schranderheid: scherpzinnigheid
voetnoot174
dat... niet; vgl. Aenl. I: 406: ‘Eer we van de Genera afscheiden, heb ik nog iet voor te stellen. 't Is gemeen, en ook bekent, dat onze Composita of Saemgezette Woorden meest altijd (eenige weinigen uitgezondert) het geslagt volgen van 't agterste Deel’. Ten Kates visie volgt hierna. Van de composita die niet het geslacht van het laatste deel volgen, zegt Ten Kate dus niet dat ze hun woordgeslacht aan het eerste deel ontlenen. Zie hiervoor ook Moonen 1706: 78.
voetnoot175
aenwijst: laat zien
voetnoot176
bij... onderscheiding: doordat de onmisbare indeling ontbrak
voetnoot177
beseft: begrepen, doorzien
voetnoot178
eene... is; zie ook Aenl. I: 407: ‘De Genoegsaem-algemeene Regel, van bij de t'Saemgelaschte Woorden 't Geslagt van 't agterste te volgen, betwist ik niet, alleenlijk dat men omtrent die genen, bij welken de Præposit: vooropkomen, een onderscheid moet maken’.
voetnoot179
hunne... komen: waard zijn aandacht te krijgen omdat ze steeds gebruikt worden. Vgl. Aenl. I: 469 (met in de marge ‘Gewigtigheid van 't wel-kennen der Pronomina’): ‘Ook hier in heeft het onderscheid van Verbuiging plaets, nae vereisch van Stijl. Dit vind ik nog bij niemand aengetoont: en, vermits ze meer als eenige andere Woorden in 't spel komen, zo geeft een goede behandeling daer van zeer veel tot de Netheid, Cieraed, en Duidelijkheid onzer Tale’.
voetnoot180
dat... halen: dat gecompliceerde onderdeel wat verder uit te diepen
voetnoot181
beslag: vorm
voetnoot182
Eindeling: Ten slotte
voetnoot183
loopende... kragt: handelend over het aanwezige vermogen. Zo wordt in Aenl. I: 512 gezegd dat de verleden tijd kan worden uitgedrukt met ik bezat en met ik was bezittende. Daarbij wordt opgemerkt: ‘Ondertussen toont IK WAS het voorbij-zijn van den tijd aen, terwijle door het Participium ons de Werking zelf, niet alleen als tegenwoordig, maer ook eenigsints van duer word voorgestelt; want van ijmand die niet meer dan één slag deed, zeit men niet, HY WAS SLAENDE, maer wel, HY SLOEG, om dat dit laetste geen bepaling doet van 't dueren’.
voetnoot184
ons... Verba; vgl. Aenl. I: 511: ‘nu was 't wel dienstig, dat we hier tegen eens beschouwden, hoe gevoeglijk onze Tael de tederste Gedagten thans voldoen kan, en hoe rijkelijk ze, met toedoen der Hulpwoorden, de Tijden der Verba in de Onderscheidene Modi weet aen te wijzen: want op meer als eene wijze laet die uitdrukking zig behandelen: Dog, dat metéén uwe bedenking omtrent de innerlijke kragt van ieder manier van Uitdrukking daer onder vloeye’.
voetnoot185
merkwaerdigs: opmerkenswaardigs
voetnoot186
Infinitivus... Obliquus; zie Aenl. I: 515-516: ‘Aengaende de Orde ofte Waerneming omtrent welken van die Voorloopende Verba de Infinitivus Rectus, en omtrent welken de Infinitivus Obliquus vereischt word, heb ik onder mijne Opmerkingen de volgende Verdeeling. Agter onze voorloopende Verba Voelen, Doen, Durven [...] komt het volgende Verbum zonder Te in den Infinitivus Rectus; als ik voel loopen [...]. In tegendeel agter ons Begeeren, Believen, Gelieven [...] zo gebruikt men den Infinitivus Obliquus, naemlijk Te voor het volgende Verbum; als ik begeer te doen [...]’.
voetnoot187
gelijk mede: en eveneens
voetnoot188
keurlijk onderscheidene: voortreffelijk gedifferentieerde
voetnoot189
Voorzetsel: (gebruikelijke term ter aanduiding van het voorzetsel en het) voorvoegsel
voetnoot190
ons... Participii; na een aantal voorbeelden te hebben gegeven van onscheidbare en van scheidbare werkwoorden verklaart Ten Kate in Aenl. I: 535: ‘Deze soort, die den Hoofd-accent op 't Zakelijke Deel van 't Verbum laet vallen, blijft zonder GE in 't Præt: ’, en: ‘Deze soort, die den Hoofd-accent op de Præpos: ontfangt, neemt GE in 't Præt: ’.
voetnoot191
te verhandelen: aan de orde te stellen
voetnoot192
tusschen-invallen: interrupties, tussendoor-ideeën
voetnoot193
Redewikkingen: discussiepunten, disputen
voetnoot194
bedenkingen: gedachten
voetnoot195
Tot... geven; zie Aenl. I: 533: ‘Wijders, 't gene ik wegens de geregelde Afleiding ter proeve meen te brengen, is eigender voor 't schrijven als spreken; zo dat onze onderlinge Redewisselingen hier meê ten einde geraken’.
voetnoot196
Beweegredenen: overwegingen
voetnoot197
afgedeelt: ingedeeld
voetnoot198
Regelmatigheid; vgl. Aenl. I: 543: ‘Regelmatigheid is de kroone eener Tale; en, onder de Leden eener Sprake is een Werkwoord het voornaemste. [...] stom, [...] zwak, [...] levenloos is een gezeg, dat geen Verbum vervat nogte onderstelt: 't zijn de Werkwoorden, die ons alle begin, voortgang, onderhoud, en einde, ja alle soort van beweging uitdrukken. Gelijk dan de gebreken eener Ziele verre beklaeglijker zijn dan die des Lichaems, zo veel te jammerlijker zoude 't zijn voor een' Tael, die anders uitsteekt in fraeyigheden, dat ze aen dit waerdige deel besmet waer' met veel' Ongeregeltheden’.
voetnoot199
tot... begrepen: tot en met het achtste (t.w. in de ‘Verhandeling van de Regelmaet’ etc.)
voetnoot200
vertoont gehad: laten zien
voetnoot201
vorig: voorheen
voetnoot202
de Rangschikking... Werk; vgl. aldaar p. 18-19: ‘Ten onregt zyn dezelve tot nog toe by de Letterkonstenaers voor onregelmatig gehouden geweest, dewyl ze eene gants gezette rooy volgen: dog hier van laet ik het bewys over voor myn opstel van de ontdekte Regelmaet en Rangschikking der Werkwoorden, dat ik onder handen heb’.
voetnoot203
overbrengen: herhalen
voetnoot204
volbrengen: doen
voetnoot205
Verspreiding: uiteengang
voetnoot206
Noordsche of Kimbrische; zie Aenl. I: 23: ‘Den tweeden Tak noem ik den Kimbrischen, om dat de oude noordsche Volkeren, die uit dezen hoek quamen, en door uitloopen vermaert wierden, onder den naem van Kimbren (Cimmerii en Cimbri) bekent staen’.
voetnoot207
Stam-huizen: geslachten waaruit men stamt. In Aenl. I: 23 wordt gesproken van ‘den Theutonischen, of Theutschen, dat is, in onze dialect overgebragt zijnde, den Duitschen’.
voetnoot208
't gene... begissen; vgl. Aenl. I: 545: ‘de verspreiding van die Taeltakken, naemlijk, na allen schijn, ten minste 3000 Jaren te rug (want wie zou de Verdeeling van den Duitschen en Kimbrischen tak van jonger tijd begissen?)’. Zie ook Aenl. I: 25 e.v.
voetnoot209
Letterkunde-makers: opstellers van een grammatica
voetnoot210
slofheid: onnadenkendheid, oppervlakkigheid
voetnoot211
Vinding: vermogen tot nadenken
voetnoot212
uitkomst: einde; resultaat
voetnoot213
gebrekkig: onuitgewerkt, slechts ten dele bestudeerd
voetnoot214
dewijle... geweest; vgl. bijv. Moonen in zijn ‘Aenspraek’: *3r: ‘de onleede myner lastige bedieninge’ (zie tekst 3), en Van Hoogstraten in diens ‘Aenspraek’ van 1710: *3r: ‘de uren, die my overschieten van myne lastige bedieninge’ (zie tekst 6).
voetnoot215
gebeuren: ten deel vallen
voetnoot216
geen... in: niet instem met
voetnoot217
geringe: korte, bescheiden
voetnoot218
Letterheld: grote literator. Vgl. Aenl. I: 713 m.b.t. Hooft: ‘dien ik als den Prins onzer Letterhelden aenzie’.
voetnoot219
van goederhand medegedeelt: welwillend gegeven. In Aenl. I: 713 vermeldt Ten Kate dat hij eind 1710 ‘een breeder Afschrift van die Waernemingen’ heeft ontvangen van Matthias Ooster, ‘'t welke omtrent zes-mael zo groot was, als 't gene toen reeds het licht zag’. Later, rond 1720, kreeg Ten Kate ook een (onvolledige) versie van Adriaan Kattenburg, én een van Gerard van Papenbroek (Aenl. I: 714), alsmede een van Pieter Verwer (Aenl. I: 715).
voetnoot220
geschikt: geplaatst; verschaft
voetnoot221
Dit... Schetswerk: Deze globale notities van Hooft. Vgl. Aenl. I: 713: ‘Schetswijzige Aenteekeningen, veel-al bedenkelijk of twijffelachtig voorgestelt’.
voetnoot222
uitzicht: oog (voor)
voetnoot223
Verhevene... Letterkunde; vgl. Aenl. I: 713: ‘[...] die meerendeels tot het Verhevene Deel der Taelkunde behoorden, als zijnde buiten 't bereik der Ongeoeffenden om 'er van te kunnen oordeelen’.
voetnoot224
Tael-oeffening: taalstudie
voetnoot225
waerom... gehad; vgl. Aenl. I: 713: ‘alzo ik eenige tijd te voren over meest al die soort van Beschouwingen mijn gedachten en onderzoek had laten gaen, zo voegde ik, onder 't uitschrijven, mijne KORTE AENMERKINGEN tot oplossinge van het twijffelagtige, als een Kantteekening daer onder of neffens’.
voetnoot226
bevinden: constateren
voetnoot227
bij... houden: wat onze taal betreft geen stand kan houden
voetnoot228
na... versmolten: als we rekening houden met de overvloed aan gevallen, nagenoeg tot nul zijn gereduceerd
voetnoot229
Stamboomen: woordfamilies
voetnoot230
spreekt: handelt
voetnoot231
versleten: verouderd
voetnoot232
herstelt: teruggebracht; gereconstrueerd
voetnoot233
onder... overige: in onze taal nog bestaande
voetnoot234
zig opdeden: zich lieten zien, zichtbaar werden
voetnoot235
buiten... naesporing: zonder zo'n onderzoek
voetnoot236
Woorden-woud; vgl. ook het beeld van de takken en de bomen hierboven, dat met name in Aenl. II: 95-96 een brede uitwerking krijgt.
voetnoot237
vonden we goed: meenden we dat het goed was
voetnoot238
vermeld van: informatie biedt omtrent
voetnoot239
de Waerdigheid: het hoge aanzien; het grote belang. Vgl. Aenl. II: 3: ‘[...] nogtans vond ze t'aller uere, zo lang de Letteroeffeningen in bloeij stonden, zo vele Liefhebbers, en daer onder van de schranderste Geesten, dat men niet behoeft te twijffelen, of die stoffe heeft iets in, 't gene de gedagten streelt en kittelt’.
voetnoot240
Vrugt; vgl. Aenl. II: 3: ‘aengezien ze [...] den waren grond en aerd der dingen, beneffens het sprekende merkteeken, dat de eene zaek van de andere onderscheid (waer op de eerste Naemgevers, om hare woorden verstaenbaer te maken en te doen gelden, naeukeurig hebben moeten agt geven) ons klaerlijk kan vertoonen; maer ook onder 't naesporen van de Wijsheid en Natuerkennis onzer Voorvaderen, ons met die, als of ze herleefden, doet verkeeren’.
voetnoot241
Oogmerk: doel. Vgl. Aenl. II: 5-6: ‘Het Oogmerk is, om niet het Onwis door het Onwisse te bewijzen, om zig niet te behelpen met waschen' neuzen, die allerhande Vorming aennemen, maer om de Afleiding natuerlijker of minder gewrongen en tevens voorzigtiger te behandelen; op hope, of we die Leiding mogten treffen, volgens welke wel eer waerlijk het eene woord uit het andere gesproten zij geweest’.
voetnoot242
Voorzigtigheid: behoedzaamheid, omzichtigheid. Vgl. Aenl. II: 6: ‘Om nu op het allervoorzigtigste te wandelen, heb ik mij voorgestelt van Geen eene Zakelijke Letter te veranderen, zonder daer toe een Overtuiglijke Regel, of ontwijffelbare blijk van den Zin en Kragt der Woorden te hebben’.
voetnoot243
Middelen tot Vordering: manieren om verder te komen. Vgl. Aenl. II: 7: ‘Hier van heb ik te zeggen, dat ze voornaemlijk bestaen in 't naeloopen van den Aert, en Aenwasch, en Veranderingen der Woorden, als (1) eensdeels in de Dialect-kennis van het Oud en Nieuw; (2) anderdeels in de Woord-ontleding, waer in de Kennis van de geregelde Wortelverandering der Ongelijkvloeijende Verba ten uiterste te passe komt; ten derde (3) in de Overweging van de Overdragt van zin; en ten vierde (4) in de orde van de Euphonie, of Klankspeling om 't gemak of om 't welluiden; terwijl we onder dit alles, tot te meerder ligt en verzekering, met de Oudheid en vermaegtschapte Talen te rade zullen gaen, om de woorden te nader aen haren oorspronk, en in hare eenvoudiger, en door de tijd minst verloopene gedaente, te beschouwen’.
voetnoot244
Redenen... verkiezen; Aenl. II: 12-13: ‘de Rede waerom ik de Ongelykvloeyende Werkwoorden voor mijn oppersten top van Afleiding rekene, is om dat ik bij die alleen voldoende blijk van Over-oudheid en van een aller-egtsten Wortelstam vond, terwijl geen Gelykvloeyend VERBUM mij immer daer van eenig teeken gaf. Deze blijk van Oudheid rust op meer als eene zeer gewigtige beweegrede’ (etc.).
voetnoot245
't onderscheid der Dialecten; vgl. Aenl. II: 18: ‘De Dialect-kennis overweegt het verschil van Tongeslag en van Schrijftrant, om het regte gebruik van de Oudheid te kunnen maken [...]: immers zonder de Oudheid en derzelver Schrijf-dialect te kennen, kan men in de Afleiding niet ten volle voorzigtig zijn’.
voetnoot246
de Overdragt van Zin: de verplaatsing, i.c. de voortplanting van de betekenis, de betekenisontwikkeling doordat taalelementen metaforisch worden gebruikt. Vgl. Aenl. II: 25: ‘Zins-overdragt [...] zijnde een middel niet zo zeer tot verrijking eener Tael', als tot vervulling van 't gebrek; om alzoo, uit overweging van de Gelijkaerdigheid der dingen, met een enkel woord te mets velerleije zaken, en elk nogtans klaer genoeg aen te duiden, als men bij die Zinspeling en Naems-overdragt slegts bezorgde, dat de omstandigheden, en bijvoegingen de meening genoegsaem ophelderden’.
voetnoot247
de Euphonie; zie Aenl. I: 126: ‘de Trék tot een Gevallige Uitspraak (Euphonie) [...]’, en Aenl. II: 28: ‘De gemeenste Regel en Grondslag van de Euphonie is, den moeilijken tongesprong te verbuigen na 't gemak van de Uitspraek, waer uit Welluidentheid en Rolling van Klank volgt’.
voetnoot248
't belang... Woord-ontledingen; zie Aenl. II: 34: ‘de Kennis van de Woord-ontleding of Ontworteling [is] zo gewigtig, dat men, als bij uitstek, de gantsche Aflei-kunde met dien naem zou mogen doopen: zijnde een stoffe, die, van wegen hare uitnemende rijklijkheid en tevens om hare nieuwigheid, in geen klein vertoog na vereisch is af te handelen’.
voetnoot249
fraei-sprekende: duidelijke taal sprekende
voetnoot250
het... Woord; zie Aenl. II: 34: ‘In de Woorden zijn aen te merken, elks Wortel- en elks Toevallig-Deel. Wortel- of Zakelijk-Deel noem ik dat gene, waer door het eene Woord van het andere, zonder ae[n]merking van Voorvoegsels of Uitgangen, onderscheiden word, en Toevallige Deelen de zulken die Voor- of agter-aengelascht worden, 't zij bij verbuiginge 't zij bij Afleidinge’. Zie ook I: 11.
voetnoot251
naektelijk te ontleden: duidelijk bloot te leggen
voetnoot252
streekhoudende: rechtlijnige, vaste
voetnoot253
na de schikking: volgens de regel
voetnoot254
ten opzigte van: wat betreft
voetnoot255
alzoo... Voorzigtigheid; vgl. Aenl. II: 35: ‘de Wortelverandering der Ongelykvloeyende Werkwoorden, die, om gewigtige redenen in onzen Grondslag hier voor ter neder gestelt, het onderwerp onzer Verhandeling zijn zullen, is, benevens de Kennisse van 't geregelde Beloop van die Verandering, schoon tot nog toe van anderen verzuimt, van 't uiterste belang in de Afleiding', en verdient dat we die nettelijk van Lid tot Lid naeloopen, dewijl men, ten opzigte van de Vocael-wisseling, en ieders Dialect-verschil, uit de Verba van de eene Classis, tot die van de andere niets ter werelt besluiten mag nogte kan, met eenige voorzigtigheid; waerom we van ijder Classis en hare soorten elk bijzonder zullen handelen’.
voetnoot256
gesterkt: onderbouwd
voetnoot257
bevorens... van: voordat... ontdekt was
voetnoot258
Vermaegtschapten: verwante talen
voetnoot259
waerom... is: waarom het ook niet mag verbazen
voetnoot260
gemist: ontbeerd én niet gerealiseerd
voetnoot261
verstae: begrijpe, doorzie
voetnoot262
Ontleding: beschouwing van elk
voetnoot263
toevallige... Agterleden; de tegenstelling tussen worteldelen en toevallige delen is hierboven al aan de orde geweest. De laatste zijn ‘de zulken die Voor- of agter-aengelascht worden’ (Aenl. II: 34). Maar wat de ‘agterleden’ aangaat volgt er op p. 51 een beperking: ‘ten opzigte van de Agter-voegsels hebben wij 't oog hier niet op de Verbuig- of Vervoeg-staerten in 't Declineren & Conjugeren’.
voetnoot264
Ontleding... kennen; Aenl. II: 51: ‘In 't beschouwen van de Voor- en Agter-voegsels zullen we eensdeels en wel voornaemlijk agt geven op haer' Beteekenis en Dienst, als in dezen van 't grootste belang zijnde’.
voetnoot265
Verouderde: vroegere
voetnoot266
onze... Spraekkunde: kennis omtrent onze eigen taal
voetnoot267
Licht... zetten: te verhelderen en een stevig fundament te bieden
voetnoot268
dag: daglicht
voetnoot269
ter... ijder: om door ieder te worden onderzocht
voetnoot270
het... Deel, hierboven als aanduiding voor de etymologie gebruikt.
voetnoot271
in 't oog: voor ogen
voetnoot272
uit te vinden: te achterhalen
voetnoot273
duisterschijnende: moeilijk te doorgronden
voetnoot274
Redelijkheid: ratio
voetnoot275
Behandeling: aanpak
voetnoot276
ten eenemael: volstrekt
voetnoot277
moeite: werk, gevergde inspanning
voetnoot278
Stof: materiaal
voetnoot279
buiten mijn kennis: zonder dat ik daarvan op de hoogte ben
voetnoot280
op: wat betreft
voetnoot281
inwendig: innerlijk
voetnoot282
te haesten in: op te schieten bij
voetnoot283
zulk iets, t.w. iets waarover anderen op gelijke wijze al hebben geschreven.
voetnoot284
overeenkomen: overeenstemmen
voetnoot285
Proeve: punt, voorbeeld
voetnoot286
in... bewandelen: bij het afleggen van heel die nieuwe en ongeëffende weg
voetnoot287
te mets: af en toe
voetnoot288
indien men mij in eenige... bevinden: als men zou moeten vaststellen dat ik een val had gemaakt bij een of andere struikeling of doordat ik het (juiste) pad verliet
voetnoot289
menschelijkheid: menselijke zwakheid
voetnoot290
ik... denkende: ik, met mijn aandacht wel het minst bij het onbelangrijkste,
voetnoot291
ernst: aandacht
voetnoot292
uitgestrekt: laten uitgaan
voetnoot293
de drift... hebben: mijn vurige verlangen om klaar te zijn
voetnoot294
verzuim... toezien: onachtzaamheid wat het nauwlettend bekijken betreft
voetnoot295
uitschrijven: kopiëren
voetnoot296
aengetrokkene: geciteerde
voetnoot297
gissing of besluit: veronderstelling of conclusie
voetnoot298
Stijl: formulering
voetnoot299
voor te dragen: mee te delen
voetnoot300
hachlijkheid: onzekerheid
voetnoot301
hoewel... duiden; vgl. Aenl. II: 101: ‘Myn eerste voornemen en verkiezing was wel geweest, van zig niet verder als met ontwyffelbare Takken te bemoeien; om dat de Onzekerheid myn doelwit niet is; maer alzo, ter zake van de toevallige Overdragten, de volle Wisheid, schoon men de Waarheid in 't gissen al aentrof, niet mooglyk is altoos net te doorgronden nogte aen te toonen; en dat myne invallende bedenkingen onder dezen arbeid my zo slegt niet voorquamen, of ik wilde liefst haer niet vergeten, zo heb ik, meest om my zelfs will', die elk op haar plaets hier onder laten vloeijen. Het Gissen, daer men wis kan zyn, is wel een gebrek, dog daer men niet verder als tot waerschynlykheid opklimmen kan, blyft ook 't Gissen een konst van Nuttigheid; het meeste Levensbedryf der Menschen gaet op de Gis: maer, daer men van het Zekere en van het Twyffelagtige elk in zyne regte waerde van voorzigtigheid spreekt, gaet men, schoon gissende, ook op zyn allerzekerst, en in zoo verre ook zonder dwalen’.
voetnoot302
angstvallig: precies, bekrompen (wat betreft)
voetnoot303
in... of: juist alsof
voetnoot304
Konstwoorden: technische (i.c. taalkundige) termen
voetnoot305
verkort: aangetast
voetnoot306
handelbaar: kneedbaar
voetnoot307
dit vermogen, t.w. die handelbaarheid en rijkdom van onze taal.
voetnoot308
een bestendigen... vinden: blijvend in gebruik is geraakt
voetnoot309
overmits... ongewoonte: omdat, als gevolg van het feit dat men er niet aan gewend was
voetnoot310
jong-tijdsche Konst-Namen: recente vaktermen
voetnoot311
fraei getroffen: voortreffelijk verwoord
voetnoot312
tegen... aen: in strijd met alle regels van wat gepast is
voetnoot313
verstaen: begrijpen
voetnoot314
bedenkingen: bedachte zaken
voetnoot315
ontijdige netheid: voor dit moment ongepaste correctheid, zuiverheid
voetnoot316
die... gaen: die nog maar net leren lopen
voetnoot317
bequamer... onderwijzen: zijn meer geschikt om amusement te verschaffen dan om instructie te bieden
voetnoot318
vastheid: stabiliteit
voetnoot319
voor: boven
voetnoot320
Inboorling: landseigene
voetnoot321
vorderlijk: nuttig, dienstig
voetnoot322
Vreemd... worden: Iets wat van vreemde herkomst is maar beter functioneert dan wat van eigen bodem stamt, dient niet afgewezen te worden. Vgl. ook Aenl. I: 150: ‘even gelijk een verstandig mensch niet schroomt zig van een Vreemdeling te bedienen, wanneer hem die merkelijk meerder nuttelijk zou konnen zijn dan zijn Mede-inboorling, [...]’.
voetnoot323
basterd of ontaerd: onwettig of ondeugdelijk
voetnoot324
de... werk: de inspanning die (het tot stand brengen van) dit werk gevergd heeft
voetnoot325
losselyk... gis: nonchalant, zonder zekerheid
voetnoot326
begeerig ben: ervan houd
voetnoot327
verkuist met: enthousiast over
voetnoot328
betragt: nagestreefd
voetnoot329
behoudens... klaerheid: zonder de gepaste duidelijkheid verloren te laten gaan
voetnoot330
in... kon: in heel dit nieuwe onderwerp van een verhandeling aanvaardbaar was
voetnoot331
zie: doel
voetnoot332
afgebroken: hortende
voetnoot333
gewenne: oefent
voetnoot334
bekomen: zich eigen maken
voetnoot335
bekorting: beperking
voetnoot336
de Zaek of de Leiding: het onderwerp of de informatieverschaffing daaromtrent
voetnoot337
oordeel: verstand, inzicht
voetnoot338
maer op: maar doel ik op
voetnoot339
de Reden: het betoog
voetnoot340
onder... uitgekozen: uit het grote aantal (de overvloed) ervan zijn geselecteerd
voetnoot341
genoegsaem: nagenoeg
voetnoot342
vordering doen: bijdrage leveren
voetnoot343
schikking... scheiding: ordening, selectie en indeling
voetnoot344
om de ongemeenheid: als gevolg van het ongewone
voetnoot345
vooreerst: aanvankelijk
voetnoot346
te kort van beduiding: te summier wat mijn uitleg betreft
voetnoot347
veelligt te overtollig: misschien te uitvoerig
voetnoot348
ontschoten: uit de vingers geglipt
voetnoot349
ter zake van: tengevolge van
voetnoot350
hier toe: wat dit betreft
voetnoot351
Versletene: verouderde
voetnoot352
herstelde: teruggeplaatste, gereconstrueerde. Vgl. Aenl. II: 15-16: ‘Zie daer eene reeks van omtrent 200 Ongelykvloeyende VERBA, rijk van zin, en wijd van uitstrekking, welker getal nogtans bijna verdubbelen zou, indien ik 'er alle onze Versletene, die ik uit de Oudheid na de Dialectregel herstellen kan, en elk in zijn soort bij onze Regelmaet en Rangschikking te vinden zijn, hier bij voegde’.
voetnoot353
voor: als
voetnoot354
onzes agtens: naar onze mening
voetnoot355
aenmerkelijkste: belangrijkste
voetnoot356
aengehaelt: melding gemaakt
voetnoot357
Verlangst: verlangen
voetnoot358
merkelijk: sterk
voetnoot359
grootheid: omvang (van het boek)
voetnoot360
orde, t.w. de alfabetische ordening
voetnoot361
agtereenlezing: voortdurende lezing (tot men op de goede plaats is)
voetnoot362
als: dan alleen maar
voetnoot363
de betrekking: het verband
voetnoot364
Voorhoofd: titelblad
voetnoot365
Oorzaek... Redelijkheid: oorsprong, regelmaat en ratio
voetnoot366
hare trappen: hun niveaus. Vgl. Aenl. I: 2: ‘want yder Konst, yder Wetenschap heeft hare hooger en lager trappen’.
voetnoot367
te vervolgen: verder door te gaan (op)
voetnoot368
beter, t.w. spoor.
voetnoot369
't ys... gebroken: de weg is nu voor hen gebaand
voetnoot370
ontheft: ontslagen
voetnoot371
de Bijzonderheden: de uitzonderingen
voetnoot372
beredekavelen... vermeerderen: bespreken, selecteren, en terzijde stellen of uitbreiden
voetnoot373
star-oogen: turen, het oog gevestigd houden
voetnoot374
't zelve, t.w. ‘het oogmerk en doelwit’.
voetnoot375
omzien na: letten op
voetnoot376
Verhael: uiteenzetting
voetnoot377
't... uitmaken: qua omvang het grootste deel vormen
voetnoot378
tijdverzuim: tijdverlies
voetnoot379
volgens: conform
voetnoot380
niet... heb: geen rekening hoef te houden
voetnoot381
blinde: onoverwogen, klakkeloze
voetnoot382
slenter: manier van doen
voetnoot383
zig genoegen: tevreden zijn
voetnoot384
zekerheid: stevige basis
voetnoot385
verdiensten: broodwinning
voetnoot386
gedurige... bezigheid: aanhoudende zorg en bedrijvigheid
voetnoot387
zig te verledigen in: zich in te laten met
voetnoot388
alzoo: omdat
voetnoot389
in... houde: acht
voetnoot390
op 't kortste: zo kort mogelijk
voetnoot391
de tijd-schade: het tijdverlies
voetnoot392
dewijl... konnen: omdat er verschil kan bestaan tussen de keuze van het oog en die van de smaak (i.c. van de auteur en de ‘consument’, de lezer)
voetnoot393
verkieze: uitkiest, selecteert
voetnoot394
van... komende; bedoeld is: een onvoorbereide, een vreemdeling
voetnoot395
onder: binnen
voetnoot396
gantsche: totale
voetnoot397
welke... zijn: welke (dragende) balken, kolommen en ornamenten de belangrijkste van dit bouwwerk zijn
voetnoot398
geleide... geschikt: (bege)leiding, afgestemd op zijn persoonlijke smaak
voetnoot399
gerust: overtuigd
voetnoot400
goeddunken: inzichten, willekeur
voetnoot401
die... is: die tevens weet
voetnoot402
dés niettemin: desondanks
voetnoot403
in... bestaet: verwant is
voetnoot404
overzag: bekeek
voetnoot405
vervat: bevat, biedt
voetnoot406
verandering: wisseling, variatie
voetnoot407
niet... minste: in zeer hoge mate
voetnoot408
kundig: bekend (met)
voetnoot409
Spraek-konst: kunst van het spreken
voetnoot410
afgetrokken: specialistisch
voetnoot411
naedenken: bestuderen
voetnoot412
bemoeyen: inlaten; zich moeite op de hals halen
voetnoot413
redding: redding; ordening, het brengen van orde
voetnoot414
verdrietigste: onaangenaamste, saaiste
voetnoot415
ter zake: tengevolge
voetnoot416
ter... verandering: als gevolg van haar rijkdom en variatie
voetnoot417
onderhoorige: ondergeschikte, bijbehorende
voetnoot418
noodig... lezen: noodzakelijk zou moeten lezen
voetnoot419
Zekerheid: stevige basis
voetnoot420
Medeburgeren: stadgenoten
voetnoot421
verzwelgen: verteren, accepteren
voetnoot422
bijbrengt: aanvoert, levert
voetnoot423
de Oudheid doorkropen: het verleden doorvorst
voetnoot424
ingebracht: aangedragen
voetnoot425
van... geregelde: omtrent wat te maken heeft met de oorsprong, het behorende en de regelmaat
voetnoot426
denkbeeld: voorstelling
voetnoot427
't en ware het mogte wezen: of het zou moeten zijn
voetnoot428
een... stoffe: beide onderwerpen
voetnoot429
het Vertoog: de bespreking
voetnoot430
bestek: omvang
voetnoot431
verlet: opgehouden
voetnoot432
genoegsaem: voldoende
voetnoot433
een denkbeeld gevat: zich een idee gevormd
voetnoot434
gebouw: bouwwerk
voetnoot435
gevest: gebaseerd
voetnoot436
vermaek neemt: behagen schept
voetnoot437
voortijdsche: vroegere. Vgl. Aenl. II: 4: ‘Ik zie in dezen vooreerst op de twee voorname misslagen van de voorgaende Eeuw, bij welken eerstelijk sommigen alles tot zig trokken, en anderen sedert alles op een ander wezen. Die van de eerste soort hebben zig bevlijtigt en aengematigt om den oorspronk van alle andere Talen [...] tot ons Duitsch te betrekken met allerhande wringen en draeijen; [...] die van de tweede en later soort [...] riepen allerhande Metaplasmata of onwettige Verminkingen te hulp, om, teffens met de weinige Basterd-woorden, alle onze Eigen-oorspronklijke tot het Latijn of Grieksch of Hebreeusch, of eenige andere diergelijke Tael t'huis te wijzen, schoon ze uit die gevallen zelf, daer ze nog de minste kromme sprongen maken, en de overeenkomst op het allerbloodste ligt, niet verder konden besluiten, dan dat 'er een gemeenschap is’.
voetnoot438
onzekere behandeling; vgl. Aenl. II: 3: ‘Hoe onzeker tot nog toe de Konst van Afleiding' genomen zij geweest [...]’. En II: 4: ‘gelijk een Geregelde Behandeling deze Vrugt ons aenbrengt, zo kan men van de andere zijde niet ontkennen, dat het aenleggen van zijn vernuft, het spillen van zijn tijd, en 't besteden van zijn moeilijken arbeid op een lossen voet, hoe konstig, hoe geestig het zij, iets onsmaeklijks heeft, dat wanvoeglijk is voor menschen van oordeel’.
voetnoot439
doorzicht... behandeling: kijk op een behandeling waarin regels een belangrijker rol spelen
voetnoot440
tijdspilling... bidden: verspilling van tijd te vergen
voetnoot441
bij aldien: als
voetnoot442
grager: gretiger
voetnoot443
treden tot: zich verdiepen in
voetnoot444
dat... ontfangt; Aenl. II: 6: ‘Tot dezen band heeft mij genootzaekt de Opmerking [waarneming] van die nooit genoeg te prijzene Eigenschap onzer Duitsche Taeltakken, dat ze altoos den Klemtoon op het Zakelijke deel der Woorden laten vallen’. Zie ook II: 99-100. Zie ook Ten Kates Gemeenschap (1710: 14-15): ‘[...] dat de Klemtoon (Emphasis) altoos valt op het radicale en zaekelyke gedeelte van 't woord; nimmer op de andere deelen’; ibid. 17.
voetnoot445
geschikt: geordend, geplaatst
voetnoot446
gereedelyk: gemakkelijk
voetnoot447
vertrouw ik: houd ik er rekening mee
voetnoot448
tijds gelegentheid: al naar gelang de tijd het toelaat
voetnoot449
in gevolge: vervolgens
voetnoot450
is vermaekt: beleeft plezier
voetnoot451
eenig berigt: enige informatie
voetnoot452
eindelijk: ten slotte
voetnoot453
niet... zou: niet bij het rechte eind zou hebben
voetnoot454
onverschillige: willekeurige
voetnoot455
aenhang: medestanders, school
voetnoot456
afgezonderden: bijzondere, aparte
voetnoot457
begunstigen: naar voren schuiven
voetnoot458
dringen: drijven
voetnoot459
bevoorregt eigendom: geprivilegieerd bezit
voetnoot460
verzieren: bedenken
voetnoot461
opzicht... gezach: oogmerk van persoonlijke macht
voetnoot462
voor te dragen: mee te delen
voetnoot463
veelligt: wellicht
voetnoot464
bedaerdelijk: rustig
voetnoot465
geketent: coherent
voetnoot466
beslag: werk
voetnoot467
versproken ben: de afspraak heb
voetnoot468
immer: ooit
voetnoot469
voorspraek: verdediging
voetnoot470
gezeg: woorden
voetnoot471
ten eersten: meteen
voetnoot472
bezaten: beheersten
voetnoot473
bid af: verg van

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Eerste deel


auteurs

  • Lambert ten Kate Hz.