Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672) (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)
Afbeelding van De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)Toon afbeelding van titelpagina van De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.34 MB)

Scans (47.84 MB)

XML (2.52 MB)

tekstbestand






Editeur

G.W. Kernkamp



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/dagboek
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)

(1897)–Hans Bontemantel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina LXXXVI]
[p. LXXXVI]

Hoofdstuk II. De gedenkschriften van Hans Bontemantel.

Geschiedenis van de collectie-Bontemantel. Zij wordt in 1817 aan Willem I aangeboden voor het rijks-archief, maar komt daar niet en wordt later het eigendom van Jhr. Beeldsnijder van Voshol. De collectie wordt verminkt en geraakt verspreid. Het grootste gedeelte blijft bewaard en komt ten slotte aan het gemeente-archief van Amsterdam. Beschrijving van den inhoud van de dertien banden en de portefeuille's met losse stukken, die bewaard bleven. Hulpmiddelen, die Bontemantel ten dienste stonden bij het schrijven zijner aanteekeningen. Beoordeeling van de waarde zijner gedenkschriften.

 

Wagenaar was de eerste geschiedschrijver, die de schriftelijke nalatenschap van Hans Bontemantel heeft gekend, althans de eerste, die er melding van maakt en er enkele berichten aan ontleentGa naar voetnoot1). Hij had er heel wat meer uit kunnen putten, wanneer het hem veroorloofd ware geweest ook de intieme geschiedenis van de Amsterdamsche regeering te schrijven.

Na Wagenaar heeft het geruimen tijd geduurd, voordat opnieuw gewag wordt gemaakt van het bestaan dezer collectie. Alleen kan ik verzekeren, dat zij voortdurend in het bezit van Bontemantels nakomelingen is gebleven. Immers, in het Algemeen Rijksarchief te 'sGravenhage

[pagina LXXXVII]
[p. LXXXVII]

berust een briefGa naar voetnoot1), gedagteekend 14 Juni 1817, aan Koning Willem I geschreven door mejuffr. E.J.D. Baart, eenig overgebleven dochter van Mr. Cornelis Baart, ‘in leven raad in de vroedschap en president-schepen van Haarlem, midsgaders griffier van de leenhoven en secretaris van de houdvesterije en hoge justitie van Breederode’, waarin zij bericht een collectie manuscripten van Bontemantel te bezitten, die haar vader, van moederszijde van Bontemantel descendeerende, van zijne ouders heeft geërfd. Zij geeft in dit schrijven verder te kennen, dat zij, reeds bejaard zijndeGa naar voetnoot2), vreest dat na haar dood de collectie in onwaardige handen zou kunnen geraken, en biedt daarom aan, de handschriften te laten onderzoeken door vanwege Zijne Mat. te benoemen personen. Wanneer deze er dezelfde waarde aan toekennen, als hare familie steeds gedaan heeft, hoopt zij dat Zijne Mat. de verzameling zal willen aannemen en in 's Rijks archieven deponeeren. Dus doende zal er, naar zij vermeent, gehandeld worden in den geest van haar voorvader Bontemantel, die zeker gewenscht zal hebben dat zijne aanteekeningen eenmaal tot nut en leering zouden strekken.

Aan dezen brief was een lijst toegevoegd, waarop de verzameling als volgt beschreven werd:

No 1Ga naar voetnoot3). Een deel in carton, getiteld: Clatverzameling van 't volgende.
No 2. Een deel in groen linnen, getiteld: Regeering van Amsterdam Ao 1653-1673, ontworpen door Hans Bontemantel, zoo in 't civile als crimineel en militair, behelzende zeer veele gevallen, dien betreffende.
[pagina LXXXVIII]
[p. LXXXVIII]
No 3Ga naar voetnoot1). Een deel, geteekend A, behelzende zeer veele civile zaaken, missiven, reekeningen etc., meest alle de regeering van Holland en Amsterdam specteerende.
No 4. Een deel, getiteld B, behelzende: Verzameling en annotatiën van civile en judicieele zaaken en verdere remarquable papieren van de jaren 1671, 1672 en 1673.
No 5, 6, 7 en 8. Een deel, getiteld: A B C D} behelzende eenige weinige judicieele annotatiën, verhooren, confessiën, vonnissen etc.
No 9. Een deel in groen linnen, gequoteerd 1651-1670, behelzende de notulen, zoo in de vroedschap en daar aan- en afhangende zaaken, de stad Amsterdam betreffende, gehouden in de jaaren 1653-1672, door Hans Bontemantel, schepen en raad, voor zooveel, present zijnde, de memorie heeft kunnen toedragen en, bij afweezen, door de heeren is gecommuniceert, vooraan zijnde ingebonden eenige notabele stukken, behelzende de fijtelijkheden, in den jaare 1650 in en om dezelve stad voorgevallen, waarvan sommige niet in druk zijn, als van eenige ontwerpen wegens het ververschen van stinkend water in den Amstel en burgwallen. Vooraan zijn mede gesteld de lijste der geëxcuseerde en gecontinueerde regentenGa naar voetnoot2); nog veele notabele zaaken betreffende de seclusie van Zijne Hoogheid de Prins van Orange.
No 10. Een deel in groen linnen, zijnde een vervolg op het vorige, ofte notulen, van de jaaren 1671-1672, der zaaken, voorgevallen in de stad Amsterdam, raakende de tweespalt van de heeren van de regeeringe, de oproeren der gemeente tegen haar wettige overigheid, de getrouwe hulp en bescherming van het gemeeneland en stad,
[pagina LXXXIX]
[p. LXXXIX]
zoo te water als te lande, door burgemeesters en raaden toegebracht, de verandering der magistraaten met de authentique resolutiën der vroedschap, bezendingen en missiven aan en van Zijne Hoogheid den heere Prins van Orange, de verandering raakende, mede hetgeen in de krijgsraad in dezelfde jaaren is omgegaan, alsook de masacre van Jan en Cornelis de Witt, te zien uit de resolutiën van H. Ed. Gr. Mog., en derzelve missive, geschreven aan Zijne Hoogheid, tot weering derzelve en verdere bekommeringen, teekeningen en portraiten der voornaamste heeren etc.
No 11, 12, 13, 14 en 15. Vijf deelen in parchement, gequoteerd No 1-5, behelzende de resolutiën van den raad van Amsterdam, van den jaare 1653-21 September 1671, met register der voornaamste zaaken; tusschen beide zijn mede veele particuliere aangeteekende anecdotes, disputen etc.
No 16. Een deel, mede in parchement, gequoteerd No 6, zijnde een vervolg op de voorige en behelzende de notulen van 1671 en 1672, alsmede eenige aanteekeningen van volgende jaaren, alsmede particuliere aanteekeningen.
No 17 en 18. Twee deelen in parchement, zwaar ruim 2000 bladzijden, behelzende zaken van de West-Indische Compagnie, octroyen, resolutiën en besognes, equipagiën, reekeningen, missiven van en aan bewindhebberen, gedeeltelijk in copie, gedeeltelijk in originaal, gaande ongeveer van den jare 1658-1664, doch vervattende ook verscheidene documenten van vroegere dagteekening.
No 19. Resolutieboek voor de regeering wegens de generale geoctroyeerde West-Indische Compagnie der Vereenigde Nederlanden, residerende binnen de limite van het Noorderdistrict van Africa, in Guinea, op het kasteel St. Georgy d'Elmina, aanvangende met de directie van den directeur Jan Valkenburg, 1 Febr. 1656-10 Juli 1664.
No 20. Een deel in parchement, behelzende procedure crimineele van Jacob Sijms, oudburgemeester en
[pagina XC]
[p. XC]
raad en bewindhebber der Oost-Indische Compagnie tot Hoorn, voor den gerechte tot Amsterdam als in den Hoogen Raad, met origineele stukken enz.
No 21. Een band met verscheidene politieke en civile documenten, missives, resolutiën, etc.
No 22. Een deel, behelzende annotatiën, gedaan in de Staten van Holland Ao 1670.
No 23. Een deel, geteekend III, in parchement, behelzende privilegiën, instructiën, resolutiën, etc.
No 24. Een deel, behelzende contracten, rantsoenbrief en lijsten, betreffende de West-Indische Compagnie.
No 25. Clatverzameling der (beroerten) van den jaare 1672, voorgevallen tot Amsterdam, en verder afhangende zaaken. De burgerkrijgsraad. De drie doelens.
No 26. Een cleel, behelzende extracten uit eenige remarques, getrokken uit de notulen van twee pensionarissen, gehouden in de vergadering van de Heeren Staten van Holland en West-Friesland, Ao 1671 en 1672.’

De brief van Mejuffr. Baart werd aan den archivaris van Wijn toegezonden om consideratie en advies. Na inzage te hebben genomen van de verzameling, gaf hij als zijne meening te kennen dat de verschillende deelen - al was het een wat belangrijker dan het ander - voor de geschiedenis van Holland en met name van Amsterdam groote waarde hadden, en adviseerde dan ook het aanbod goedgunstig aan te nemen en de collectie in 's rijks archief te deponeerenGa naar voetnoot1).

[pagina XCI]
[p. XCI]

Ondanks dit advies, is de collectie-Bontemantel - tot schade voor de kennis onzer geschiedenis - niet in het rijksarchief te recht gekomen. Ik kan niet mededeelen, waarom het aanbod van Mejuffr. Baart niet is aanvaard; ook op het Algemeen Rijksarchief is dat niet bekend. In de minuut van den archivaris van Wijn vond ik echter enkele woorden, die tot een gissing kunnen leiden; hij schrijft nl. ‘dat hem is voorgekomen dat de adressante niet zeer begunstigd is van tijdelijke middelen en het verzoek misschien)’ - daarmede breekt de zin plotseling af. Men zou dus kunnen veronderstellen dat Mejuffr. Baart, naar van Wijn was gebleken, de verzameling eigenlijk niet ten geschenke bood - hoewel de bewoordingen van haar brief aldus luiden - maar er een som gelds voor wenschte te bedingen. Het is mogelijk dat de zaak daarop is afgesprongen. Heel waarschijnlijk vind ik het niet, te meer omdat Willem I, zooals de heer Hingman mij verzekerde, in dergelijke zaken niet karig was. Zoo blijft alleen de mogelijkheid over dat Mejuffr. Baart, die reeds op hoogen leeftijd was gekomen, tijdens de onderhandelingen is gestorven, en dat de collectie na haar dood aan een particulier verkocht is.

Voor het eerst vond ik er weer melding van gemaakt in een catalogus der manuscripten, toebehoorende aan Jhr. G.J. Beeldsnijder van Voshol, te Utrecht, verschenen in het jaar 1838, waar men op p. 151 leest: ‘Annotatiën, notulen, waaronder vele eigenhandige brieven en origineele stukken, alles geschreven door de hand van Hans Bontemantel, vroedschap, schepen en burgemeester, alsmede bewindhebber der Oost-Indische Compagnie en kapitein der burgerij der stad Amsterdam, waarin gevoegd zijn vele zeer zeldzame kaarten, platen en portretten van den jare 1653-1672. Deze stukken zijn nimmer gebruikt door eenig historieschrijver. Voor ieder dezer deelen is een alphabetisch register. 26 deelen in 16 bandenGa naar voetnoot1)’.

[pagina XCII]
[p. XCII]

Het aantal deelen, 26, stemt overeen met dat van de lijst van 1817, wanneer men althans, zooals ik gedaan heb, de onder No 5, 6, 7 en 8 beschreven stukken voor vier deelen, en niet voor één deel houdt. De verzameling is intusschen gebonden in 16 bandenGa naar voetnoot1); beneden zal blijken, welke deelen in één band vereenigd werden.

Twee jaren later kwam de geheele collectie onder den hamer, op de auctie van den Amsterdamschen boekhandelaar C. Weddepohl. Als No 1 van den catalogusGa naar voetnoot2) dezer verkooping vinden wij haar aldus gespecificeerd:

‘Hans Bontemantels Geschied- en Letterkundige Verzameling, ten opschrift voerende:

Civiele en judicieele aanteekeningen, 4 deelen.

Resolutiën der (sic) raad van Amsterdam, 1653-1657, 3 deelen.

Civiele en Militaire Regeering, 1653-1670, 3 deelen.

Privilegiën, Instructiën en Resolutiën, 1420-1616, 1 deel.

West-Indische Compagnie, 1641-1664, 2 deelen.

Staten van Holland 1670, 1 deel.

Merkwaardige stukken, 1656-1782, 2 deelen, tezamen 16 deelen, in folio formaat, gebonden in half engelschen band, bevattende, behalve het journaal eener door den Amsterdamschen schepen en raad Hans Bontemantel gedane zeereis, eene voor de beoefening der vaderlandsche en Amsterdamsche geschiedenis allerbelangrijkste collectie staatsstukken, eigenhandige brieven en geschriften van voorname en beroemde personen, kaarten, platen,

[pagina XCIII]
[p. XCIII]

portretten, zeldzaam voorkomende spotprenten, begraafnisbriefjes enz.’

Als No 1* volgt dan: ‘Het portret van Bontemantel, op doek geschilderd, door J.L.Ga naar voetnoot1), en deszelfs wapenbord’.

Uit de beschrijving van de collectie meen ik te mogen afleiden, dat wij hier nog alle handschriften terug vinden, die op de lijst van 1817 vermeld werden, zooals onderstaande vergelijking duidelijk zal maken.

Lijst 1817. Catalogus Weddepohl 1840.

No 1 en 2 = Civiele en Militaire Regeering, 3de deel.
No 3 = Civiele en judicieele aanteékeningen, 1ste deel.
No 4 = Civ. en jud. aant., 4de deel.
No 5 = Merkwaardige stukken, 2de deel (gedeeltelijk).
No 6 = Civ. en jud. aant., 2de deel.
No 7 = Civ. en jud. aant., 3de deel, 1ste stuk.
No 8 = Civ. en jud. aant., 3de deel, 2de stuk.
No 9 = Civ. en Mil. Reg., 1ste deel.
No 10 = Civ. en Mil. Reg., 2de deel.
No 11, 12, 13, 14, 15 en 16 = Resol. Raad 3 deelen (elk deel bestaat uit 2 stukken).
No 17, 18, 19 en 24 = West-Ind. Comp., 2 deelen.
No 20 en 21 = Merkw. stukken (1ste of 2de deel).
No 22 = Staten van Holland 1670.
No 23 = Privil., Instruct. en Resol.
No 25 en 26 = Merkw. stukken (1ste of 2de deel).

Ik kan den lezer thans slechts verzoeken dit zonder nader bewijs te willen aannemen; bij de inhoudsbeschrijving van elk der overgebleven deelen, in het vervolg van dit hoofdstuk, zal hij kunnen controleeren op welke gronden ik tot de bovenstaande vergelijking ben gekomen.

Al dadelijk moet ik echter wijzen op enkele fouten in den catalogus van 1840. In plaats van ‘Resolutiën der raad van Amsterdam, 1653-1657, 3 deelen’ moet men lezen: ‘Resolutiën van den raad van Amsterdam, 1653-1672, 3 deelen’, en in plaats van: ‘Civiele en Militaire Regeering,

[pagina XCIV]
[p. XCIV]

1653-1670, 3 deelen’, behoort er te staan: ‘Civiele en Militaire Regeering, 1653-1672, 3 deelen’; de vergissing is waarschijnlijk hieraan toe te schrijven, dat het eerste deel van de Resol. Raad loopt van 1653-1657 (het tweede van 1658-1667, het derde van 1668-1672) en het eerste deel der Civ. en Mil. Reg. het tijdvak 1653-1670 behandelt (het tweede loopt over de jaren 1671 en 1672, het derde geeft een overzicht van den regeeringsvorm der stad in het tijdvak 1653-1672). Zonderling is het ook, dat het journaal van Bontemantels reis naar Denemarken en Zweden, een zeer onbelangrijk stuk, met name genoemd wordt.

Ook volgt uit den titel der twee laatste deelen: ‘Merk-waardige stukken, 1656-1782’, dat de daarin voorkomende documenten niet alle door Bontemantel zelf verzameld zijn, maar dat er stukken uit de achttiende eeuw aan zijn toegevoegd: wij zullen later zien welke. Eindelijk zij er op gewezen, dat de naam ‘Greschied- en Letterkundige Verzameling’ wel ten onrechte aan de collectie zal zijn gegeven; in wat er nu nog van overbleef, vond ik althans niets, dat voor onze letterkundige geschiedenis van belang is. Evenmin is er in de lijst van 1817 eenige aanduiding, dat dergelijke stukken vroeger in de collectie voorkwamen.

Alle moeite, die ik mij heb gegeven om inzage te krijgen van den auctie-catalogus of het zoogenaamde hand-exemplaar der in 1840 gehouden verkooping, was vergeefschGa naar voetnoot1). Ik kan dus niet mededeelen aan wien de

[pagina XCV]
[p. XCV]

collectie-Bontemantel en het daarbij behoorende portret verkocht is; zelfs kan ik niet met zekerheid zeggen, wie de verzameling door den boekhandelaar Weddepohl liet verkoopen, al ligt het voor de hand te veronderstellen dat dit geschiedde op last van Jhr. Beeldsnijder van Voshol, die in 1838 nog de geheele collectie in eigendom had. Bovendien bestaat de mogelijkheid - en uit een later mede te deelen feit zal blijken, wat voor het aannemen van deze mogelijkheid pleit - dat de collectie op deze auctie niet verkocht is, maar opgehouden werd en bleef toebehooren aan Jhr. Beeldsnijder van Voshol. Van Bontemantels portret vond ik na 1840 nergens meer melding gemaakt, zoodat ik het niet heb kunnen opsporen en alzoo de gelegenheid heb moeten missen om den man, wiens manuscripten mij zoo geruimen tijd bezig hielden, eens van aangezicht tot aangezicht voor mij te hebben, en de voorstelling, die ik mij van hem maak, aan de nabootsing der werkelijkheid te toetsenGa naar voetnoot1).

Na 1840 raken wij dus het spoor van onze collectie voorloopig kwijt. Eerst in 1868 vernemen wij er weer iets van. In het voorbericht van het vijfde deel van Aemstel's Oudheid schrijft Dr. P. Scheltema, dat zijn verhaal van jean de Labadie's verblijf te Amsterdam ‘voornamelijk getrokken is uit de aanteekeningen van den Amsterdamschen schepen Hans Bontemantel. Een vorige eigenaar van dit belangrijke handschrift, vervat in dertien zware banden, heeft eenige stukken daaruit genomen, die later door aankoop het eigendom van het Amsterdamsche archief zijn geworden. De banden zelve met het grootste gedeelte der stukken zijn thans in het bezit van den heer Isaac Meulman.’

[pagina XCVI]
[p. XCVI]

Uit deze mededeeling van wijlen den archivaris van Amsterdam blijkt, dat het vernielingswerk toen reeds was geschied. Gelukkig waren ‘dertien zware banden’ met ‘het grootste gedeelte der stukken’ in het bezit gekomen van den bekenden verzamelaar Meulman, van wien het niet te vreezen was dat hij voort zou gaan met het sloopen der collectie; doch drie van de zestien deelen ontbraken reeds in de rij.

Welke stukken het Amsterdamsche archief had aangekocht, is wel te vermoeden. In een catalogus der auctie van Voorst, in 1859 te Amsterdam gehouden.Ga naar voetnoot1), komen eenige papieren voor van Hans Bontemantel, nl. elf bundels, op allerlei onderwerpen betrekking hebbende. De opschriften van die bundels zal ik hier niet vermelden, daar wij ze later terug vinden in de portefeuille met stukken, die thans heet: ‘Aanteekeningen van verschillende zaken II.’ Dat deze elf bundels in 1859 voor het Amsterdamsche archief zijn aangekocht, viel reeds hieruit te vermoeden, dat het door Dr. Scheltema in 1863 gepubliceerde artikel over ‘Jean de Labadie te Amsterdam, in de jaren 1669 en 1670’ voor een groot gedeelte steunt op Bontemantels aanteekeningen over dezen predikant, genoemd onder No 482, letter g, in den catalogus der auctie van Voorst. Bij navraag aan de firma Frederik Muller en Co. te Amsterdam werd dit vermoeden tot zekerheid.

Eindelijk kwam in het laatst van 1869 ook de collectie, die de heer Meulman bezat, ter plaatse, waar zij behoorde. Het gemeente-archief van Amsterdam kocht haar op de auctie van zijne bibliotheek. In den catalogus van die auctieGa naar voetnoot2) werd de verzameling - waarvan erkend werd,

[pagina XCVII]
[p. XCVII]

dat zij ‘niet meer in haren oorspronkelijken staat’ verkeerde - aldus beschreven:

‘No 839. Verzameling van belangrijke geschreven stukken, deels eigenhandig, deels verzameld door Hans Bontemantel, schepen van Amsterdam. 13 vol. veau, et 1 portef. fol.

a.Civiele en judicieele aanteekeningen. 4 vol.
bResolutiën van den raad der stad Amsterdam, 1653-1672, 3 vol.
c.Civiele en militaire regeering der stad, 1653Ga naar voetnoot1)-1672, 3 vol.
d.Privilegiën, instructiën, resolutiën, 1420-1670, 2 vol.
e.Merkwaardige stukken, 1 vol. et 1 portef.’

In deze opgave schuilt een fout, en wel onder letter d. De catalogus van de auctie Weddepohl noemt, zooals ik boven vermeldde, een deel, getiteld: ‘Privilegiën, Instructiën, Resolutiën, 1420-1616.’ De catalogus-Meulman noemt onder denzelfden titel 2 deelen, en geeft als de jaren, waarover de inhoud loopt: 1420-1670.

Dit is, dunkt mij, aldus te verklaren: aan den heer Meulman behoorde ook het deel, dat in den catalogus-Weddepohl getiteld is: ‘Staten van Holland, 1670’; dit blijkt uit zijn ex-libris aan den binnenkant van den band. In den catalogus van de auctie zijner bibliotheek wordt het echter niet genoemd. Ik geloof nu met zekerheid te mogen aannemen, dat in den catalogus-Meulman onder letter d niet gelezen moet worden, wat er staat, maar het volgende:

‘Privilegiën, instructiën, resolutiën, 1420-1616. 1 vol.

‘Staten van Holland, 1670, 1 vol.’

Na deze rectificatie stemt de beschrijving uit den catalogus-Meulman dan ook overeen met die, welke voorkomt in den door Dr. P. Scheltema uitgegeven inventaris van het Amsterdamsche gemeente-archiefGa naar voetnoot2). Schijnbaar is er nog eenig verschil, maar dit valt gemakkelijk te verklaren. Daarom zij het mij veroorloofd de thans definitief vast-

[pagina XCVIII]
[p. XCVIII]

gestelde inhoudsopgave uit dezen inventaris - met weglating van enkele onjuiste jaartallen - hier nog over te nemen, alleen, om de vergelijking met de catalogi Weddepohl en Meulman gemakkelijker te maken, in andere volgorde:

‘Civiele en judicieele aanteekeningen. Vier banden.

Resolutiën van den raad der stad Amsterdam, 1653-1672. Drie banden.

Civiele en militaire regeering der stad Amsterdam, 1653-1672. Drie banden.

Staten van Holland, 1670. (1 band).

Privilegiën, instructiën en resolutiën. (1 band).

Merkwaardige stukken. Een band. (De tweede band ontbreekt).

Aanteekeningen over verschillende zaken. Twee portefeuille'sGa naar voetnoot1).’

Vergelijkt men deze inhoudsopgave met die van den catalogus Meulman, zooals zij door mij gerectificeerd is, dan bespeurt men nog dit verschil. De laatste vermeldt:

‘Merkwaardige stukken, 1 vol. et 1 portef.’, de archiefinventaris heeft:

‘Merkwaardige stukken. Een band. (De tweede band ontbreekt).

Aanteekeningen over verschillende zaken. Twee portefeuilles.’

Herinneren wij ons echter, dat het Amsterdamsche archief reeds op de auctie van Voorst, in 1859, elf bundels met stukken, uit Bontemantels collectie afkomstig, had aangekocht. Deze elf bundels vormen te zamen de portefeuille, getiteld: ‘Aant. over versch. zaken II’, terwijl wat in den inventaris van het archief heet: ‘Aant. over versch. zaken I’, de portefeuille is, die in den catalogus-Meulman genoemd wordt ‘Merkw. stukken, 1 portef.’ Daarmede is het schijnbaar verschil weggenomen.

Vergelijken wij thans nog eens de inhoudsopgave van Bontemantels handschriften, zooals zij in den archiefinventaris voorkomt, met de inhoudsopgave van den catalogus-

[pagina XCIX]
[p. XCIX]

Weddepohl - waar wij nog alle deelen, in de lijst van 1817 vermeld, terug vonden - dan blijkt dat verloren zijn gegaan: Bontemantels op doek geschilderd portret, de twee deelen met aanteekeningen over de West-Indische Compagnie, en een van de twee deelen, getiteld ‘Merk-waardige stukken’. Daarentegen is de collectie verrijkt met twee portefeuille's, getiteld: ‘Aanteekeningen over verschillende zaken’! Een verklaring van deze vermeerdering der collectie zal niet overbodig zijn.

Laat mij echter eerst opmerken, dat van de twee deelen over de West-Indische Compagnie althans nog iets over is! In 1883 werd door den Utrechtschen archivaris, Mr. S. Muller Fz., aan het Amsterdamsche archief een losse band toegezondenGa naar voetnoot1) - die niets bevatte dan een register - geheel gelijk aan de overige banden van de collectie Bontemantel en, evenals deze, voorzien van de étiquette van den Utrechtschen boekbinder van Dommelen. Op den rug van den band staat: ‘Bontemantel, West-Indische Compagnie, 2de deel, 1656-1664,’ en het register loopt over onderwerpen uit de geschiedenis van deze Compagnie.

Juist deze vondst deed mij hierboven schrijven, dat op de auctie van het jaar 1840 de collectie-Bontemantel misschien niet, of althans niet in haar geheel, verkocht is. Immers, in den catalogus van die auctie vindt men o. a. vermeld: ‘West-Indische Compagnie, 1641-1664, 2 deelen’; daar de zooeven genoemde losse band af-

[pagina C]
[p. C]

komstig is uit de nalatenschap van Jhr. Beeldsnijder, mag men vermoeden dat beide deelen in zijn bezit zijn geblevenGa naar voetnoot1).

Ik stel mij zelfs voor, dat na 1840 de geheele collectie onder berusting van Jhr. Beeldsnijder is gebleven; dat hij allerlei kaarten, platen, origineele brieven en dergelijke stukken er uit heeft losgemaakt - een veronderstelling, die ik te eerder durf uiten, omdat mij van bevoegde zijde werd verzekerd, dat de heer Beeldsnijder herhaaldelijk historische documenten heeft verminkt ten behoeve van zijne verzameling van autografenGa naar voetnoot2) - en dat o. a. ook de inhoud van de beide deelen der West-Ind. Comp. en van een der deelen, getiteld: ‘Merkw. stukken’ door hem is losgesneden, zoodat deze geheel verspreid is geraakt, en er thans in de collectie Bontemantel nog slechts eenige restanten van over zijn. Van deze losse stukken moeten enkele door hem verkocht zijn, althans die, welke in den catalogus-van Voorst voorkomen en door het Amsterdamsch archief zijn aangekocht. De heer Meulman is ten slotte eigenaar geworden van de collectie, voor zooverre deze nog bijeen was gebleven; de beide deelen van de West-Ind. Comp. ontbraken toen reeds, en zijn ex-libris komt dan ook niet voor op den lossen band. Het verloren gaan van deze deelen is juist zeer te betreuren. De aanteekeningen van Bontemantel, die sinds Januari 1654 bewindhebber van de Compagnie was, hadden een belangrijkeGa naar voetnoot3) bijdrage kunnen leveren tot de

[pagina CI]
[p. CI]

slechts fragmentarisch bekende geschiedenis van dit handelslichaam. De inhoud van den band, loopende over de jaren 1656-1664, is waarschijnlijk zoo verspreid geraakt, dat hij nooit weer bijeengebracht zal worden, en het vermoeden, dat ook het eerste deel, loopende over de jaren 1641Ga naar voetnoot1)-1655, uiteengehaald isGa naar voetnoot2), wordt bijna tot zekerheid, daar wij in een der bundels van de portefeuille, getiteld: ‘Aant. v. versch. zaken II’, eenige brieven en stukken aantreffen, betrekking hebbende op een reis naar Veere, die Bontemantel in 1655 deed, in zijne qualiteit van bewindhebber der Compagnie. Dit laatste levert dan tevens een voorbeeld, hoe het komt dat de collectie-Bontemantel ten slotte twee portefeuille's met losse stukken bevat, die oorspronkelijk er niet bij behoorden.

Bij de uitvoerige opgave van den inhoud der verschillende deelen, waartoe ik straks zal overgaan, zal blijken dat uit enkele daarvan tal van bladzijden zijn weggescheurd. Niet alle, maar vele daarvan vindt men terug in de beide portefeuille's. Zoo is het ook zeer waarschijnlijk, dat van het eene deel ‘Merkwaardige stukken’, dat verloren ging, tal van fragmenten in een der portefeuille's bewaard zijn gebleven; het overgebleven deel bevat echter niet meer wat er oorspronkelijk in was. Een en ander zal later uitvoeriger worden betoogd.

Eindelijk valt, bij vergelijking der inhoudsopgave van den archiefinventaris met die van den catalogus Weddepohl, nog dit verschil in het oog, dat de laatste spreekt van ‘Merkw. stukken, 1656-1782, 2 deelen’, terwijl de eerste vermeldt, dat de overgebleven band der ‘Merkw. stukken’ loopt over de jaren 1671-1683, wat moeilijk overeen schijnt te brengen met de opgave, dat de twee deelen tezamen over het tijdvak 1656-1782 handelen. Ook hierop kom ik later terug.

[pagina CII]
[p. CII]

Na 1840 - dit is de slotsom van het voorgaande - is de collectie-Bontemantel dus langzamerhand verminkt: kaarten, platen, portretten, zeldzame spotprenten, waarschijnlijk ook verscheiden origineele missiven en tal van bladzijden werden er uit gescheurd of los gesneden: slechts eenige pamfletten, een enkele plaat - van weinig waarde - en een paar gedrukte convocatiën voor de vroedschapsvergadering zijn van de illustratiën overgebleven; ook gingen er van de zestien banden drie verloren, en de inhoud van slechts één dezer is waarschijnlijk in fragmenten bewaard. Gelukkig heeft de heer Meulman de verzameling voor verdere versnippering behoed; en het Amsterdamsche gemeente-archief, reeds door aankoop op de auctie van Voorst eigenaar geworden van enkele bundels verspreide papieren, heeft vervolgens aan alles, wat van de verzameling overbleef, een veilige schuilplaats verschaftGa naar voetnoot1).

Eindelijk zij hier ook vermeld, dat in het Amsterdamsch archief nog een portefeuille met losse stukken berust, die geacht worden van Bontemantel afkomstig te zijn, althans, op de étiquette van den omslag staat - met een hand uit onzen tijd, ik meen die van wijlen Mr. de Roever - met potlood zijn naam geschreven. Over de herkomst van deze portefeuille kon ik op het Amsterdamsche archief niets vernemen. Daar er in den inventaris van Dr. Scheltema geen gewag van wordt gemaakt, was ik reeds geruimen tijd met het bestudeeren van Bontemantels ma-

[pagina CIII]
[p. CIII]

nuscripten bezig, vóór ik kennis kreeg van haar bestaan. Te zijner plaatse zal worden medegedeeld wat deze portefeuille - welker inhoud waarschijnlijk niet van Bontemantel, maar van zijn tijdgenoot, den pensionaris Mr. Cornelis Hop, afkomstig is - bevat, en welk merkwaardig document ik daarin nog ontdekte.

 

Na het voorgaande overzicht van de geschiedenis der collectie, voor zoover ik die heb kunnen opsporen, wil ik thans overgaan tot een gedetailleerde inhoudsopgave der verschillende deelen, in zulk een volgorde en aldus gegroepeerd, als mij voor den lezer het gemakkelijkst toeschijnt.

Drie deelen van de collectie zijn getiteld: ‘Resolutiën van den raad’. Deze titel is - evenals die, waarmede de andere deelen van de collectie thans genoemd worden - ontleend aan den rug van den band, en werd, evenals de overige, waarschijnlijk bedacht door Jhr. Beeldsnijder, toen hij de collectie liet binden. Bontemantel zelf gaf, zooals wij later zullen zien, aan de verschillende deelen zijner verzameling namen, die soms afwijken van die, welke thans op den rug der banden voorkomen.

Het eerste deel bevat aanteekeningen over de vroedschapsvergaderingen van 28 Januari 1653-19 December 1657 en bestaat uit twee stukken: het eerste telt 382, het tweede 542 bladz, folo.Ga naar voetnoot1). Aan elk stuk gaat een register vooraf.

Het tweede deel bevat aanteekeningen over de vroedschapsvergaderingen van 13 Januari 1658-17 Maart 1668, en bestaat insgelijks uit twee stukken, elk door een register voorafgegaan. Het eerste stuk telt 675, het tweede 883 bladz. fol.Ga naar voetnoot2).

[pagina CIV]
[p. CIV]

Het derde deel bestaat weder uit twee stukken, elk met een register; het eerste telt 528, het tweede 456 bladz. fol.Ga naar voetnoot1). Het eerste loopt van 20 Maart 1668-21 September 1671; daar Bontemantel in 1670 gedeputeerde ter dagvaart was, woonde hij slechts weinige vroedschapsvergaderingen in dat jaar bij, doch geeft hier, onder het opschrift ‘Hollantse besoignes’, tal van aanteekeningen over wat toen in de Statenvergadering aan de orde was. Het tweede stuk bevat in de eerste 350 bladz. aanteekeningen over de vroedschapsvergaderingen van 3 October 1671-11 September 1672, op welken dag Bontemantel verzocht werd niet in de vroedschap te komen, daar hij door den Prins was ontslagenGa naar voetnoot2). Te beginnen met dezen datum, woonde hij dus geen vergaderingen van de vroedschap meer bij. Op bladz. 350-456 vindt men aanteekeningen over regeeringszaken uit de jaren 1672-1683; dan volgen eenige niet gepagineerde bladen, betrekking hebbende op de verandering der regeering in September 1672 en op de vergadering in den Kloveniersdoelen; de laatste bladzijde eindelijk is gepagineerd: 457, en bevat een aanteekening over van Beuningen's heengaan uit de regeering in 1686 en zijn in hetzelfde jaar gesloten huwelijk.

In deze drie deelen heeft Bontemantel geregeld aangeteekend wat er voorviel in de vroedschapsvergaderingen, tot op het oogenblik van zijn ontslag. Telkens vindt men daartusschen ook gewag gemaakt van zaken, die niet in de vroedschap aan de orde kwamen, maar meestal hebben zij toch betrekking op de regeering van Amsterdam. In het begin van het eerste deel wordt ook her-

[pagina CV]
[p. CV]

haaldelijk melding gemaakt van buitenlandsche politiek en vindt men allerlei copieën van stukken, betrekking hebbende op de onderhandeling over den vrede, die een eind zou maken aan den eersten Engelschen oorlog. Ook worden wel eens enkele afschriften van Resol. Holl. of Resol. St. Gen. ingelascht. Na zijn ontslag uit de regeering teekende hij op, wat hij van zijne vrienden over regeerings-zaken vernam, of wat hij zelf daarvan gewaar werd. Tot in het laatst van zijn leven heeft hij dit volgehouden. Op de slotpagina van het derde deel staat een aanteekening over een gebeurtenis in 1686, en Bontemantel overleed in het begin van Juni 1688.

Zijne aanteekeningen zijn niet over alle onderwerpen uitvoeriger dan de officieele vroedschapsresolutiën, maar bevatten hierom zooveel belangrijks, omdat hij herhaaldelijk ons iets bericht over de gevoerde debatten, waarover de officieele resolutiën steeds het stilzwijgen bewaren. Ook deelt hij ons telkens mede, welke kuiperijen aan verschillende verkiezingen voorafgingen, en bericht ons wie zich bij de stemming voor of tegen een candidaat verklaarden.

Bontemantel ontbrak zelden in de vroedschap - behalve natuurlijk in 1670 - en wanneer dit voorkwam, zorgde, hij toch kennis te krijgen van wat er verhandeld was en teekende dit meestal nog aan.Ga naar voetnoot1) Zijne aanteekeningen zijn opgesteld kort na de vroedschapsvergadering, waarover zij handelen, waarschijnlijk nog wel op denzelfden dag. Dat ze niet geruimen tijd later werden geschreven, is reeds à priori te vermoeden, omdat zij zoo uitvoerig zijn, en blijkt bv. uit wat hij schrijft op 17 September 1672: ‘ben ontbooden tegen morgen ten thien euren in het vertreck van burgemeesteren te comen’Ga naar voetnoot2). Gedurende de vroedschapsvergaderingen zelve zijn zij zeker niet geschreven, daar zij er volstrekt niet uitzien als kladnotulen, maar zorgvuldig zijn uitgewerkt. Ook was dit niet wel mogelijk.

[pagina CVI]
[p. CVI]

Wanneer men bij Bontemantel naleestGa naar voetnoot1), hoe de leden van de vroedschap geplaatst waren in de schepenkamer, tevens raadskamer van het oude stadhuis, tot op 7 Juli 1652, toen dit gebouw afbrandde, vervolgens in een kamer van het Prinsenhof, tot op 29 Juli 1655, toen het nieuwe stadhuis in gebruik werd genomen, daarna ‘in 't groote vertrek van burgemeesteren’ in het nieuwe stadhuis (daar de vroedschapszaal nog niet gereed was) tot op 3 Februari 1660, eindelijk, sinds dien datum, in de vroedschapszaal, dan zal men bemerken dat in het oude stadhuis en op het Prinsenhof alleen de vroedschapsleden, die tevens schepen waren, met burgemeesteren aan een tafel zaten, terwijl de overige leden op banken langs den wand plaats namen en geen tafel voor zich hadden. Toen de raad in burgemeesterkamer vergaderde, zaten alleen burgemeesteren aan de tafel, en dit bleef zoo nadat de vroedschap haar eigen zaal in het nieuwe stadhuis had betrokkenGa naar voetnoot2). Tot 29 Juli 1655 zaten dus alleen de raden, die tevens schepen waren, aan een tafel, na dien datum geen enkele raad meer. Alleen in het jaar 1654 heeft Bontemantel dus daaraan plaats kunnen nemen; in alle andere jaren had hij niets voor zich, en kon daarom alleen met potlood aanteekeningen maken op een stuk papier, dat hij op zijn knie moest leggen.

Dat hij soms alleen op zijn geheugen moest vertrouwen, blijkt uit een plaats, waar hij, naar aanleiding van een in den raad uitgebracht rapport, schrijft: bestaende in substantie, en sooveel mijn memorie heeft connen toedragen, in het navolgende’Ga naar voetnoot3); en in zulke gevallen zal hij dan wel zoo spoedig mogelijk na de vergadering althans nog op denzelfden dag, tehuis hebben opgeschreven wat hij zich van de deliberatiën herinnerde. Maar in vele andere gevallen, bv. bij rondvraag of bij stemmingen, kan men onmogelijk aannemen, dat hij steeds zou hebben onthouden, hoe of op wien elk lid van de vroedschap gestemd had, en moet hij dus zijn geheugen

[pagina CVII]
[p. CVII]

wel te hulp zijn gekomen door kladnotulen, tijdens de vergadering gemaakt.

Het feit, dat de meeste raadsleden, en later alle, niet aan een tafel zaten, heeft een historische verklaring, die Bontemantel zelf ons mededeelt. In het oude stadhuis had de vroedschap geen afzonderlijke kamer, maar vergaderde in die van de schepenbank. Wanneer nu de raad bijeenkwam, waren de schepenen gewoonlijk reeds aanwezig en zaten aan hunne tafel, ‘soodat schepenen - als de vroetschap vergaederde - aen haer tafel bleven sitten, alle opschuyvende om plaets te maeken voor Burgemeesteren’Ga naar voetnoot1), die ook aan de tafel moesten zitten. In de kamer van het Prinsenhof ging het eveneens. In het nieuwe stadhuis vergaderde de raad eerst in de kamer van burgemeesteren: natuurlijk zaten deze aan hunne tafel, en het was niet vreemd, dat thans geen enkel lid van den raad meer daaraan plaats nam. Toen eindelijk in 1660 de nieuwe raadszaal in gebruik werd genomen, bleef de tafel ‘alleen voor vier heeren’Ga naar voetnoot2).

Misschien wilden burgemeesteren dusdoende opzettelijk beletten, dat er door de raden tijdens de vergadering aanteekeningen werden gemaakt. Ik zou niet op die gedachte zijn gekomen, wanneer Simon van Leeuwen in zijne Verhandeling over de Stadhouderlijke macht niet het volgende had geschreven: ‘Verder, om de minder vroetschappen altoos blindt te houden, soo practiseert men niet alleen dat de poincten van de beschrijvinge niet als op het laetste ogenblick werden geopent, maer deselve alle hulp van schrijven ende aenteeckenen wat datter passeert benomen werdt. Want de voorsittende heeren setten sigh aen een tafel met pen en inct ende papier voor haer, maer de andere werden rontom de kamer op een losse en enckele stoel geset, sonder eenig behulp bij haer te hebben, daerop sij iets souden konnen aenteeckenen’Ga naar voetnoot3).

[pagina CVIII]
[p. CVIII]

Van Leeuwen beschrijft hier in het algemeen hoe het toeging in de steden van Holland; misschien heeft hij ook zijne eigen woonplaats, Leiden, op het oog, Amsterdam waarschijnlijk niet, daar hij die stad dan wel bij name zou hebben genoemd. Zoo schijnt dus in meer steden van Holland het gebruik te hebben bestaan dat alleen burgemeesteren aan een tafel, met schrijfgereedschap voor zich, plaats namen, en volgens de verklaring van van Leeuwen zou dit dan opzettelijk gebeurd zijn om aan de andere heeren de gelegenheid te ontnemen, iets op te teekenen. Het is mogelijk dat burgemeesteren van Amsterdam, nu het feit, dat de leden van de vroedschap niet aan de tafel zaten, een historische verklaring had, opzettelijk daarin geen verandering hebben gebracht, om de raden niet in de gelegenheid te stellen tot het maken van notulen. Het voorbeeld van Bontemantel bewijst dat dit opzet, zoo het bestaan heeft, niet altijd de uitwerking had, die men er van verwachtte.

Behalve door zijne tijdens de vergadering gemaakte kladnotulen kan Bontemantel nog op een andere wijze hebben aangevuld en verbeterd wat hij zich van het voorgevallene herinnerde. De resolutieboeken van den raad werden wel eens uitgeleend aan zulke leden van de regeering, die ‘curieus waren de dagelijxse voorvallende remarcabele saeken ad notamGa naar voetnoot1)’ te nemen, o. a. aan den heer van Swieten. Toen eenige resolutieboeken, die hij geraadpleegd en niet teruggegeven had, na zijn dood een tijd lang zoek bleven, werden burgemeesteren door den raad gemachtigd de secretarissen te gelasten, geen resolutieboeken uit te leenen, tenzij daarvan in een register aanteekening was gehouden. Hieruit volgt dus dat de gelegenheid om ze mee naar huis te nemen, bleef bestaan. Ook Bontemantel zal van die gelegenheid vaak gebruik hebben gemaakt om zijn eigen notulen aan te vullen, ook om afschriften te maken van verschillende resolutiën, genomen voordat hij in de vroedschap zat. Behalve de resolutieboeken van den raad waren, zooals later

[pagina CIX]
[p. CIX]

zal blijken, nog andere officieele registers voor hem toegankelijk.

Dat Bontemantel niet de eenige Amsterdamsche regent was, die voor zich zelven aanteekening placht te houden van regeeringszaken, zou reeds af te leiden zijn uit de omstandigheid, dat ons particuliere notulen bewaard zijn gebleven van Amsterdamsche regenten, die vóór en na hem leefden, maar blijkt bv. ook uit wat hij noteerde aangaande een besluit, in de vroedschapsvergadering van 29 Juli 1672 genomen: ‘is yts geresolveert op secretesse, selfs daer niet van te moogen aentyckenen, op den eet, als Raed gedaenGa naar voetnoot1)’. Met ‘aentyckenen’ kan hier, dunkt mij, niet bedoeld zijn: ‘aanteekening houden in het officieele register der vroedschapsresolutiën’, daar Bontemantel dan niet van ‘moogen aentyckenen’ gesproken zou hebben; het besluit verbood bepaaldelijk, dat er door vroedschapsleden privatim notitie van deze zaak werd gehouden, en het zal wel niet alleen met het oog op Bontemantel zijn genomen. Overigens was het natuurlijk aan de leden van de regeering bekend, dat hij voor zich zelven aanteekening hield, omdat zij hem telkens kladnotulen zagen houden en hij herhaaldelijk bij zijne ambtgenooten inlichtingen over regeeringszaken inwonGa naar voetnoot2).

[pagina CX]
[p. CX]

In de collectie van Bontemantel komen drie deelen voor, die op den rug van den band den titel dragen: ‘Civiele en Militaire Regeering der stad Amsterdam’. Daar de inhoud er van voor een goed deel overeenstemt met dien van de ‘Resolutiën van den raad’, schijnt het gewenscht ze onmiddellijk daarna ter sprake te brengen.

Het eerste deel bevatte, behalve een register, 810 bladzijden, althans de laatste nog aanwezige draagt dat getal; bovendien vindt men voorin nog tal van ongepagineerde bladen. Er zijn echter op verre na geen 810 meer aanwezig. De band is los gesneden en tal van bladzijden zijn er uitgenomenGa naar voetnoot1), in het geheel omstreeks 120, zoodat er nog een kleine 600 over zijn. Van de vermiste heb ik sommige weer teruggevonden in de portefeuille's, getiteld: ‘Aant. van versch. zakenGa naar voetnoot2)’; met behulp van het register was het mogelijk ze te herkennen.

In het begin van het deel vindt men tal van aanteekeningen, betrekking hebbende op de belegering van de stad in 1650, ook tal van copieën van vroedschapsresolutiën, Resol. Holl. en Resol. St. Gen. uit dat jaar. Oorspronkelijk zal er nog heel wat meer aanwezig geweest zijn dan thans. Ik leid dit af, niet alleen uit de weggescheurde bladen (vele zijn niet gepagineerd, zoodat het moeielijk is uit te maken hoeveel is weggescheurd), maar ook uit deze aanteekening op p. 131: ‘Leest de belegeringe, hiervoor in 't boek gebonden, met notable documenten’. Wat daarvan nu over is, geeft geen volledig overzicht van ‘de belegeringe’, maar alleen enkele aan-

[pagina CXI]
[p. CXI]

teekeningen daarover, meest in later jaren door Bontemantel opgeschreven uit den mond van regenten, die een werkzaam aandeel hadden genomen aan de gebeurtenissen van 1650Ga naar voetnoot1).

Hierop volgen allerlei projecten van de ingenieurs Jan Heymansz. Coeck en Volckert Croock, meest uit het jaar 1653, ten doel hebbende om aan Amsterdam een betere waterverversching te geven: een oud vraagstuk, dat nog geruimen tijd aan de orde zou blijven.

Te beginnen met p. 60 bevat dit deel aanteekeningen over het gebeurde in de vroedschapsvergadering, sedert 28 Januari 1653 tot aan het einde van het jaar 1670; geen notulen van alles wat in behandeling kwam, zooals de ‘Resolutiën van den raad’, maar fragmenten, waarvan de inhoud in hoofdzaak overeenstemt met dien van de ‘Resolutiën’; soms echter zijn ze uitvoeriger. De verhouding tusschen het eerste deel der ‘Civ. en Milit. Regeering’ en de deelen van de ‘Resolutiën van den raad’, die over hetzelfde tijdvak, 1653-1670, loopen, zal het best blijken uit de volgende mededeelingen.

In Civ. en Mil. Reg. I vindt men zeer uitvoerige aanteekeningen over de magistraatsverkiezingen en over zuiver stedelijke aangelegenheden, zooals de openbare werken van Amsterdam; zij vormen den hoofdinhoud. Ook in de Resol. Raad komen deze aanteekeningen wel voor, maar niet even uitvoerig; ik vergeleek bv. wat in beide wordt medegedeeld over magistraatsverkiezingen in de jaren 1658-1662, en bevond toen, dat in de Resol. Raad niet voorkomen de aanteekeningen over de verkiezing van de veertienen in 1658, 1659 en 1661, en van burgemeesteren in 1659, 1660 en 1661, die men wel vindt in Civ. en Mil. Reg. I; ook bevat dit deel mededeelingen over benoemingen, door den krijgsraad gedaan, die de Resol. Raad niet hebben. De punten van beschrijving voor de dagvaart, met de daarop in de vroedschap genomen besluiten,

[pagina CXII]
[p. CXII]

worden steeds genoemd in Resol. Raad: in Civ. en Mil. Reg. I alleen die, waarbij Amsterdam een speciaal belang heeft, bv. de benoeming van een raadsheer, als er een Amsterdammer voor wordt aanbevolen. Over de buitenlandsche politiek bevatten de Resol. Raad veel meer dan Civ. en Mil. Reg. I; toch vindt men in dit laatste bv. weer zeer veel aanteekeningen over den vrede van Westminster en de acte van seclusie, de onderhandelingen, in 1663 over het ‘cantonneeren’ van de Zuidelijke gewesten gevoerd, en het uitzenden van de Ruiter naar de kust van Guinea in 1664; alle belangrijke zaken van binnenlandsche politiek daarentegen: de langdurige onderhandelingen over het last- en veilgeld, het geschil van Overijsel met Willem Frederik in 1655, de pogingen, in 1655-1657 gedaan om den laatstgenoemde tot veldmaarschalk te verheffen, de opvoeding van den Prins, het geschil van Tromp en de Ruyter, het eeuwig edict en tal van dergelijke aangelegenheden komen zoowel in Civ. en Mil. Reg. I als in Resol. Raad voor.

In het algemeen kan men zeggen, dat de inhoud van Civ. en Mil. Reg. I een uittreksel is van Resol. Raad, maar soms uitvoeriger of met andere woorden, en wel hoofdzakelijk van die notulen, welke betrekking hebben op de ‘civiele en militaire regeering van Amsterdam’, zooals de titel aangeeft. Geheel juist is dit echter niet, daar ook aangelegenheden van buitenlandsche politiek volstrekt niet zijn uitgesloten; een vast principe bij het samenstellen heb ik dus niet kunnen ontdekken.

Het waarschijnlijkst komt het mij voor dat Bontemantel naast zijne Resol. Raad een collectie aanteekeningen heeft willen verzamelen, hoofdzakelijk bevattende die gedeelte van de Resol. Raad, welke voor Amsterdam het belangrijkst waren; dat hij voor dat doel zelf een excerpt heeft gemaakt uit zijne Resol. Raad, evenals deze gerangschikt naar de data van de vroedschapsvergaderingen, en niet altijd dezelfde woorden heeft gebruikt, als daarin voorkomen, maar soms, met behulp van zijne kladnotulen of van hetgeen hij later nog vernomen had, of wel uit zijne herinnering, de een of andere zaak uitvoeriger of anders heeft medegedeeld. Het beste bewijs voor die meening

[pagina CXIII]
[p. CXIII]

is, dunkt mij, dat, toen ik uit de Resol. Raad die aanteekeningen geëxcerpeerd had, welke van belang zijn voor de regeering van de stad, mijn excerpt in hoofdzaak hetzelfde bevatte als Civ. en Mil. Reg. I. Toch blijft het steeds noodig de Resol. Raad met dit deel te vergelijken, daar men soms nog iets nieuws vindtGa naar voetnoot1).

Volgens mijne veronderstelling behoeft de inhoud van Civ. en Mil. Reg. I niet achtereenvolgens te zijn geschreven in de jaren, waarin de behandelde gebeurtenissen voorvielen, maar kan dit zelfs geruimen tijd daarna geschied zijn, bv. na Bontemantels ontslag uit de regeering, toen hij volop den tijd had uit zijne collectie aanteekeningen een excerpt voor een bepaald doel te maken. Enkele aanwijzingen schijnen daarmee in strijd; zoo leest men bv. op p. 149, naar aanleiding van iets, dat voorviel op een regeeringsmaaltijd: ‘op welcke maeltijt van deesen jaere 1654 een pasquil wierde geleesen’ enz. Daaruit behoeft echter niet te volgen, dat Bontemantel p. 149 van Civ. en Mil. Reg. I in 1654 schreef; hij kan immers de woorden ‘van deesen jaere 1654’ gedachteloos hebben overgenomen van een in 1654 gemaakte aanteekening, die hij overschreef, en misschien beteekent het ook alleen ‘van het genoemde jaar 1654’. Daarentegen zijn er verscheiden aanwijzingen om te condudeeren dat de aanteekeningen niet werden geschreven in den tijd, waarover zij handelen. Uit de vele, die ik zou kunnen aanvoeren, wil ik er een noemen, die mij afdoende schijnt. In Civ. en Mil. Reg. I p. 646 bericht Bontemantel, wat op 25 Februari 1668 in den raad voorviel over de fortificatie van Naarden, en voegt daaraan toe, dat dit alles ‘ampel te leesen is in Aytsma, lib. 48’Ga naar voetnoot2). Deze mededeeling is niet later bijgeschreven, daar het gewone onderschrift van elk bericht over het in een vroedschapsvergadering behandelde: ‘was secretaris’ enz., nog lager, onder de aangehaalde woorden, staat. Het 48ste boek van Aitzema nu komt in de folo uitgave, die Bontemantel altijd citeert,

[pagina CXIV]
[p. CXIV]

voor in het zesde of laatste deel der ‘Saken van Staet en Oorlogh’, dat eerst in 1672 uitkwam; de 4o uitgave heeft het in het XIVde deel, dat in 1671 verscheen. Hieruit, en uit dergelijke bewijzen, meen ik te mogen afleiden dat Civ. en Mil. Reg. I, zoo al niet geheel, dan toch voor een groot deel eerst na 1671 is geschreven, het laatste gedeelte eerst na 1677, daar, na de mededeeling over de sollicitatie van Hudde naar het presidentschap van het Hof van Holland in 1670, onmiddellijk, op p. 787, met dezelfde hand en zonder eenig spoor van later te zijn bijgeschreven, een aanteekening volgt over de sollicitatie van Hudde naar het praesidium van den Hoogen Raad in 1676 en 1677Ga naar voetnoot1).

 

Het tweede deel der ‘Civiele en militaire regeering der stad Amsterdam’ behandelt de jaren 1670 en 1671. Vooraan liggen ‘Eenige remarques, getrocken uyt de notelen van twee pensionaressen, gehouden in de vergaederinge van de Heeren Staeten van Hollant ende Westfrieslant, ao 1671, 1672, door Vivieen en Hop, pensionaressen van Dordrecht en Amsterdam, behelsende merckelijcke veel wonderlijcke gepasseerde saecken van oorloch, oproer etc. etc., (Pieter) de Groot, Raetpensionares (de Witt), (zijne) dienstdemisse, massacre, Fagel raetpensionares’: een bundel van 76 bladz., waarvan 10 blanco. Slechts enkele aanteekeningen uit het jaar 1671 vindt men daarin; verder notulen van de Statenvergadering van Holland op 13 Juni, 25 Juni-27 Aug., 16-27 Sept. en 18 Nov.-20 Dec. 1672; ten slotte nog enkele uit de jaren 1673, 1674 en 1675.

[pagina CXV]
[p. CXV]

Zooals de titel aangeeft, hebben wij hier een excerpt uit de bekende, reeds door Wagenaar gebruikte notulen van Vivien en Hop, thans toebehoorende aan Mr. Roijaards van den Ham, te UtrechtGa naar voetnoot1). Bontemantel zal ze waarschijnlijk te leen hebben gehad van den pensionaris Hop, met wien hij zeer bevriend was, en van hem vergunning hebben gekregen ze te excerpeeren.

Deze ‘remarques’ behooren eigenlijk niet bij het deel, waarin zij thans liggen, maar moeten later daarheen overgebracht zijnGa naar voetnoot2). Er wordt dan ook geen melding van gemaakt op het eerste blad van Civ. en Mil. Reg. II, waar de inhoud van dat deel met dezelfde bewoordingen wordt beschreven als No 10 van de lijst van 1817Ga naar voetnoot3); alleen volgt achter ‘bekommeringen’ nog: ‘gehouden door Hans Bontemantel, Out-Scheepen en Raedt, voor sooveel de memorie heeft connen toedraegen, daer present is geweest, en, bij absentie, is bekent geworden.

En eenige tyckeninge der voornaemste H(eeren), als andere afbeeldinge.

Ende een register, vooraen ingestelt, der voornaemste saecken.

Instructie van den raetpensionares de Wit.

Instructie der pensionares Hop en (van sommige) Schouten etc.’

[pagina CXVI]
[p. CXVI]

De laatste bladzijde is gepagineerd: 697. Er zijn echter geen 697 bladzijden meer over; in 't geheel ontbreken er 155. Zeer vele daarvan vond ik weer in de portefeuille Aant. v. versch. zaken I, maar niet alle. Zoo blijkt uit het register, dat op p. 542 iets gestaan heeft over ‘Raetpensionares beetert; wort ontslage; Raetsheerschap’, en op p. 587 over ‘Sijn (nl. Jan de Witt's) hart aen de Heeren gepresenteert van Amsterdam’; deze aanteekeningen vond ik nergens terug. Ook de ‘tyckeninge en andere afbeeldinge’ zijn alle verdwenen, insgelijks de instructie van den raadpensionaris.

Het deel begint met het verhaal der kuiperijen, die voorafgingen aan de verkiezingen van 1671Ga naar voetnoot1), en bevat vervolgens uitvoerige notulen van de vroedschap en van den krijgsraad, waarin Bontemantel als kapitein der burgerij zitting had; deze notulen worden herhaaldelijk afgebroken door het verhaal van allerlei regeeringszaken uit denzelfden tijdGa naar voetnoot2), vooral van gebeurtenissen, die te Amsterdam in 1672 voorvielen. Zooals uit het titelblad blijkt, vormen de aanteekeningen uit dat jaar zelfs den hoofdinhoud. Zij eindigen met Bontemantels ontslag uit de regeering en met het verhaal van enkele daarop betrekking hebbende gebeurtenissen.

Voor een zeer groot gedeelte komt de inhoud dus overeen met Resol. Raad III, voor zoover dit ook over de jaren 1671 en 1672 loopt. Toch blijft het telkens noodig ook deze deelen met elkaar te vergelijkenGa naar voetnoot3), daar zij elkander herhaaldelijk aanvullen; soms is het eene, soms het andere uitvoeriger. Een bepaalde aanwijzing voor het jaar, waarin deze aanteekeningen zijn opgesteld, vond ik niet; naar mijne meening zijn zij echter - evenals Civ. en Mil. Regeering I - van lateren datum dan de ermede overeenkomende Resol. Raad, en heeft Bonte-

[pagina CXVII]
[p. CXVII]

mantel na 1672 daaruit geëxcerpeerd - hier en daar uit latere berichten weer aangevuld of gewijzigd - wat hem voor de regeering van Amsterdam het belangrijkst toescheen.

 

Het derde deel der Civ. en Mil. Regeering van Amsterdam - No 1 en 2 van de lijst van 1817 - wordt door mij in zijn geheel uitgegeven.

In zijn geheel is eigenlijk minder juist. Behalve de verhandeling over ‘De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel, als crimineel en militaire’, 489 fol. bladz. groot, bevat het nog een register, maar verder ook een ‘Clatbeschrijvinge’, het ontwerp van het voorgaande gedeelte. In het derde hoofdstuk van deze inleiding, waar het plan van mijne Bontemantel-uitgave wordt uiteengezet, handel ik uitvoerig over den inhoud, en kan dus hier volstaan met de mededeeling, dat het een beschrijving van den regeeringsvorm van Amsterdam bevat in het tijdvak 1653-1672, door Bontemantel opgesteld gedurende zijn otium als magistraat, en bijna geheel getrokken uit vroeger door hem gehouden notulen en aanteekeningen.

 

Op de beschrijving van de voorgaande deelen volgt het best die van den band - No 22 van de lijst van 1817 - getiteld: ‘Staten van Holland 1670’, door Bontemantel zelf dikwijls geciteerd als ‘Haechse Annotatiën’, die, behalve een register, 472 fol. bladz. telt, waarvan 50 in blanco, en Bontemantels notulen van de Staten-vergadering van Holland in het jaar 1670 bevat, waarheen hij, als afgetreden president van de schepenbank, namens Amsterdam was afgevaardigd. Ik deelde reeds medeGa naar voetnoot1), dat ook in het eerste stuk van het derde deel der Resolutiën van den Raad, onder het opschrift ‘Hollantse besoignes’, aanteekeningen gevonden worden over de Statenvergadering van 1670, die

[pagina CXVIII]
[p. CXVIII]

echter heel wat beknopter zijn dan deze notulen. Uit schrift en inhoud blijkt dat wij hier te doen hebben met kladnotulen, door Bontemantel tijdens de vergadering - waar het hem niet aan schrijfgereedschap en andere hulpmiddelen zal hebben ontbroken - opgesteld. De officieele Resolutiën Holland 1670 zijn over de meeste onderwerpen veel uitvoeriger dan deze notulen, maar Bontemantel vermeldt herhaaldelijk de uitgebrachte adviezen van de ridderschap en de verschillende steden, en teekent bovendien tal van wetenswaardige zaken aan, die hij in het logement der heeren van Amsterdam van zijne medeafgevaardigden of van bezoekers vernam. Het belangrijkst zijn wel de mededeelingen over alles wat er te doen was naar aanleiding van de introductie van den Prins in den Raad van State, over de acte van harmonie, over een benoeming van een president van het Hof van Holland, vooral ook de uitlatingen van verschillende Amsterdamsche regenten over Jan de Witt, wiens positie in 1670 hoe langer hoe meer ondermiJud werd. Dat men een enkele maal in deze notulen wel eens zaken vindt opgeteekend, die minder met de regeering te maken hebben, blijkt uit wat boven is medegedeeld over het recept tegen podagraGa naar voetnoot1), dat den lezer hier komt verrassen.

 

Gaan wij thans over tot die reeksen van aanteekeningen, welke op de rechtspraak betrekking hebben.

Ik vestigde er reedsGa naar voetnoot2) de aandacht op, dat de titels, die tegenwoordig op den rug der banden van Bontemantels collectie voorkomen, niet van hem zelven afkomstig zijn, maar, naar ik vermoed, bedacht werden door Jhr. Beeldsnijder van Voshol, toen deze de verzameling op nieuw liet binden. De namen, waarmede Bontemantel zelf de verschillende deelen zijner collectie noemde, blijken uit de verwijzingen in margineGa naar voetnoot3). Voor

[pagina CXIX]
[p. CXIX]

sommige is het verschil van titel gering. Of men, met Bontemantel, spreekt van zijne ‘Annotatiën van den raad’, dan wel van ‘Resol. Raad’, is eenerlei; ook de titel ‘Staten van Holland 1670’ komt overeen met Bontemantels benaming ‘Notulen van de dagvaart’ of ‘Notulen van de Statenvergadering’ of ‘Haechse Annotatiën’. Opmerkelijk is het, dat ik nergens een verwijzing vond naar de drie deelen zijner ‘Civiele en Militaire Regeering’ - een bewijs te meer voor mijn vermoeden, dat deze drie deelen na 1672, en dus later dan de andere, zijn geschreven, zoodat in ‘Civ. en Mil. Reg.’ wel de ‘Resol. Raad’ worden geciteerd, maar niet omgekeerd. De naam ‘Civ. en Mil. Reg.’ is ontleend aan den titel, dien Bontemantel zelf aan Civ. en Mil Reg. III gaf; de lange titel van Civ. en Mil. Reg. II, voorkomende op het schutblad, is door mij reeds medegedeeld; hoe hij Civ. en Mil. Reg. I noemde, is mij niet bekend.

Van meer belang is het echter te weten, hoe Bontemantel de overige deelen zijner collectie noemde, daar de tegenwoordige titels daarvan niet altijd aan den inhoud beantwoordenGa naar voetnoot1). Door telkens plaatsen, waarnaar verwezen wordt, op te slaan, heb ik met zekerheid kunnen vaststellen, dat de volgende titels met elkaar overeenkomen:

Bij Bontemantel. Tegenwoordige titel.
Annotatiën van Judicature A = Merkwaardige Stukken II 1671-1782.
Annotatiën van Judicature B = Civiele en Judicieele Aanteekeningen II.
Annotatiën van Judicature C = Civiele en Judicieele Aanteekeningen III, Eerste stuk.
Annotatiën van Judicature DGa naar voetnoot2) = Civiele en Judicieele Aanteekeningen III, Tweede stuk.
Annotatiën van Civile Saecken AGa naar voetnoot3) = Civiele en Judicieele Aanteekeningen I.
Annotatiën van Civile Saecken BGa naar voetnoot4) = Civiele en Judicieele Aanteekeningen IV.

[pagina CXX]
[p. CXX]

Wat Bontemantel noemde ‘Annotatiën van Judicature A’, heeft tegenwoordig den weinig gemotiveerden titel ‘Merkwaardige stukken, 2de deel, 1671-1782’. De inhoud, geheel los in den band, bestaat uit 177 bladzijden, groot 4o; daarop volgen een groot aantal ongepagineerde blatzijden, waarvan slechts een tiental beschreven zijn. Wij hebben hier de aanteekeningen voor ons, door Bontemantel op het papier gebracht naar aanleiding van rechtszaken, die in de jaren 1651, 1652 en 1655Ga naar voetnoot1) behandeld werden voor commissarissen van kleine zaken, alsmede enkele aanteekeningen van gevallen, die in 1654 door de schepenbank berecht werden.

Gewoonlijk vertelt Bontemantel de rechtszaak en het gevelde vonnis; herhaaldelijk verwijst hij daarbij naar de rechtsgeleerde werken, die ik vroeger vermelddeGa naar voetnoot2); de grootste helft van het deel wordt zelfs ingenomen door aanhalingen uit die werken en door verhandelingen over allerlei theoretische rechtsquestiën, aan bekende juridische auteurs ontleend. Voorin vindt men een register op den geheelen inhoud, achterin een ‘register van alle Latijnse woorden, die op de kant van Grotius Hollantse Rechts-geleertheyt staen, ende bastaert-duytse woordenGa naar voetnoot3)’. Ook worden het gebed van commissarissen van kleine zaken, en formulieren voor de uitspraak van vonnissen in verschillende gevallen medegedeeld. Ten slotte geeft hij nog den verkorten inhoud van enkele vonnissen van het Hof of van den Hoogen Raad in causes célèbres, waarin Amsterdammers betrokken warenGa naar voetnoot4).

Ik wees er reeds terloops opGa naar voetnoot5), dat dit deel in den archiefinventaris is opgenomen onder den titel ‘Merkw.

[pagina CXXI]
[p. CXXI]

stukken 1671-1683’ - het laatste jaartal zal wel een drukfout zijn voor 1783 - terwijl de catalogus Weddepohl twee deelen ‘Merkw. stukken’ vermeldt, tezamen loopende over het tijdvak 1656-1782. De rugtitel van het overgebleven tweede deel heeft ‘1671-1782’, waaruit volgt dat het eerste deel stukken heeft bevat over de jaren 1656-1671. Zooals men ziet, loopt de inhoud van het tweede deel niet over de jaren 1671-1782, maar over rechtszaken uit de jaren 1651, 1652, 1654 en 1655. Deze aanteekeningen behooren dus niet in den band, waarin zij liggen; ook past de band voor papier in folo formaat, terwijl de aanteekeningen zelve op papier in groot 4o zijn geschreven; bovendien vullen zij het deel op verre na niet. Toch zijn zij, hoewel nu los in den band liggende, althans een tijd lang daarin gebonden geweest, zooals blijkt uit de overeenkomst tusschen de zaagsneden van den rug van het papier en de plaatsen, waar de touwen in den band zijn vastgemaakt.

Ik zou wel een gissing kunnen wagen, hoe deze aanteekeningen in den band, waarin zij thans liggen, zijn geraakt, maar zal mij daarvan onthouden, omdat ik zelfs van den lezer, die het geduld heeft gehad deze boedel-beschrijving tot dusverre te volgen, niet mag vergen ook nog het vrij ingewikkelde betoog aan te hooren, waarmede ik mijne gissing zou moeten rechtvaardigen. Daarom zal ik mij er mede tevreden stellen, de aandacht te hebben gevestigd op het verschil, dat er tusschen den rugtitel en den inhoud van het deel bestaat. Alleen zij nog medegedeeld, dat de oorspronkelijke inhoud van Merkw. Stukken II - waartoe No 20, 21 en 26 van de lijst van 1817 behoord kunnen hebben - later verspreid is geraakt; het restant ligt waarschijnlijk thans in de portefeuille's met losse stukken.

 

‘Civ. en Jud. Aant. II’ is de tegenwoordige titel van wat Bontemantel ‘Annotatiën van Judicature B’ noemde. Ook hier ligt de inhoud los in den band. De laatste bladz. is gepagineerd: 563; in werkelijkheid

[pagina CXXII]
[p. CXXII]

zijn er echter maar ongeveer 500 fol. bladz., daar er een 50-tal is uitgescheurd en de paginatuur eenige malen overspringt.

Gaf het vorige deel ons de aanteekeningen over rechtszaken, behandeld in de jaren toen Bontemantel als rechter debuteerde, hier krijgen wij het vervolg daarvan, nl. aanteekeningen over zaken, voorgevallen in de schepenbank van 1654 en in het college van kleine zaken van 1655, aansluitende aan wat over die jaren in het vorige deel was opgeteekend; verder aanteekeningen over quaesties, behandeld in 1656 en 1657 voor commissarissen van huwelijksche zaken, in 1659 en 1668 voor de schepenbank, in 1665 voor assurantiemeesters; een enkele maal worden ook rechtszaken uit andere jaren vermeld, of gebeurtenissen, die met de rechtspraak niets te maken hebben, bv. een beschrijving van de feestelijkheden bij de publicatie van den vrede, in 1654. Ook hier vinden wij weder tal van verwijzingen naar of aanhalingen uit rechtsgeleerde werken, alsmede een aantal extract-vonnissen, ‘getrocken uyt het bouck van Jacob de HaenGa naar voetnoot1), geweesen secretaris op de assurantiecamer, welck berust op deselve camer.’ Bij de aanhalingen is niet altijd na te gaan, wat Bontemantel aanleiding gaf tot zijn citaat; zoo vindt men ergens uit de ‘Conférence du droit frangois avec le droit romain’, van Autumme, het interessante citaat: ‘Les rabins ont escrit que le roy Salomon engrossa sa nourrice à dix ans’, - niet, zooals men verwachten zou, bij een zaak, die voor commissarissen van huwelijksche zaken berecht werd, maar tusschen een geval van ‘vertroude goederen gestolen’ en een geval, dat tot toelichting dient van den rechtsregel: ‘in cas d'appèl den impetrant niet compareerende, wort verleent comparuit.’

 

Bontemantels ‘Annotatiën van Judicature C en D’ vinden wij terug in ‘Civ. en Jud. Aant. III, Eerste en Tweede stuk.’ Van het eerste stuk is de laatste bladz.

[pagina CXXIII]
[p. CXXIII]

gepagineerd 502; in werkelijkheid zijn er, doordat enkele malen de paginatuur verspringt en een aantal bladen zijn weggescheurd - daarentegen ook verschillende ongepagineerde ingelascht - omstreeks 450 fol. bladz.; p. 41-133 van het eerste stuk vindt men in het tweede, waar zij door een vergissing van den binder zullen zijn terecht gekomen Het tweede stuk telt slechts 46 bladzijden (gepagineerd 10-57, doch p. 46 en 47 ontbreken) en verder p. 41-133 uit het eerste stuk. Beide worden voorafgegaan door een register.

Het eerste bevat de beschrijving van allerlei rechtszaken, voor de schepenbank behandeld in 1669, 1671 en 1672. Zeer uitvoerig wordt verhaald de zaak van notaris d'AmourGa naar voetnoot1), de zaak van SijmsGa naar voetnoot2), het proces tegen den kapitein van HaringcarspelGa naar voetnoot3), het proces van Anna Pauw contra Hendrik van HovenGa naar voetnoot4), en een proces over de nalatenschap van den pater-Jezuiet Augustijn van Teilingen. Ook hier vindt men de gewone verwijzingen, inlasschingen van analoge rechtszaken uit andere jaren, aanteekeningen over de rechtspraak in het algemeen of over zaken, daarmede slechts los verbonden, bv. het geschil van schepenen en oudburgemeesteren over de préséanceGa naar voetnoot5).

In het tweede vindt men aanteekeningen over rechtszaken, in 1672 voor schepenen behandeld - de voortzetting dus van wat over dat jaar in het eerste stuk is medegedeeld - tot op het oogenblik, dat Bontemantel uit de regeering werd ontslagen. Ook na dien tijd heeft hij echter aanteekening gehouden van belangrijke rechtszaken, die hem ter oore kwamen; zoo vindt men er nog uit 1676, 1677 en zelfs een van 14 November 1686. Tusschen dit alles in komen nog zaken voor uit vroeger jaren, vonnissen nl. van valsche munters in 1620, 1636 en 1669.

De ‘Annotatiën van Judicature A, B, C en D’, overeenkomende met de deelen, die tegenwoordig getiteld

[pagina CXXIV]
[p. CXXIV]

zijn: Merkwaardige stukken II, 1671-1782, en Civiele en Judicieele Aanteekeningen II en III (Eerste en Tweede stuk), geven ons dus een overzicht van Bontemantels werkzaamheid in de rechtbanken, waarin hij achtereenvolgens zitting had. Dat deze aanteekeningen opgesteld zijn in de jaren, toen Bontemantel resp. commissaris van kleine zaken, schepen enz. was, ligt voor de hand. De mogelijkheid bestaat, dat hij ze eerst later heeft in het net geschreven uit vroeger gemaakte kladnotulen, maar geen enkele aanwijzing daarvoor heb ik gevonden; het is trouwens ook van weinig belang.

 

Zetten wij thans onze boedelbeschrijving voort met den inhoud der beide deelen, die Bontemantel ‘Annotatiën van Civile Saecken A en B’ noemde, thans resp. getiteld: ‘Civiele en Judicieele Aanteekeningen I en IV.’

In Civ. en Judic. Aant. I ligt de inhoud weder los in den band; voorin vindt men een register. De laatste gepagineerde bladz. is genummerd: 861; tal van bladzijden ontbreken echter, zoodat thans nog maar omstreeks 550 fol. bladz. over zijn.

Het is niet doenlijk, met enkele woorden een denkbeeld van den inhoud te geven; ook is het wenschelijk, dat men hier een korte opgave vinde van alle eenigszins belangrijke stukken, die er in voorkomen, omdat het volstrekt niet mijn voornemen is al het wetenswaardige uit Bontemantels gedenkschriften te laten drukken. Bij deze opgave laat ik alles weg, wat men elders gemakkelijk kan vinden, bv. in de Amsterdamsche vroedschapsresolutiën, in Resol. Holl. en Resol. St. Gen., alsmede copieën van verdragen, commissiën en andere bekende documenten. Bijna alle stukken zijn copieën, grootendeels niet van de hand van Bontemantel; onder de missiven, waarvan ik den inhoud vermeld, is geen enkele origineele.

p. 14-16: Schrijven van burgemeesteren van Amsterdam aan de Synode te Haarlem (1627), over

[pagina CXXV]
[p. CXXV]

  de zaak van den predikant Hanekop, deels in extracto, deels in extensoGa naar voetnoot1).
p. 18-20: Bij de hier medegedeelde commissie van Willem II tot gouverneur, kapitein-generaal en admiraal van Holland en Westfriesland vindt men enkele aanteekeningen over het zitting nemen van Frederik Hendrik en Willem II als eerste edele in Holland.
p. 26-29: Aanteekening over de volgende gebeurtenis: op 6 October 1639 was de groote kerkeraad bijeen om een predikant te verkiezen, uit een nominatie van drie personen. De commissaris-politiek, vanwege burgemeesteren daar tegenwoordig, gaf te kennen dat deze No 1 van het drietal niet wilden hebben; dat zij No 2 beter achtten op een dorp dan in Amsterdam - zoo hij echter gekozen werd, zouden zij nader informeeren - en dat zij de verkiezing van No 3 wel konden goedkeurenGa naar voetnoot2). Daarop zond de kerkeraad gedeputeerden naar burgem. om te klagen, dat hem, dus doende, de vrijheid der verkiezing geheel benomen werd. De gedeput. rapporteerden, dat burgem. hadden gezegd met een goede bedoeling te hebben gehandeld, maar dat zij in het vervolg zich zouden onthouden van zulk een waarschuwing en de kerk bij haar vrijheid laten, onverminderd hun recht om de keuze te approbeeren: ‘'t welck de gedeputeerden van de kercke rapporteerende, is bij den achtb.

[pagina CXXVI]
[p. CXXVI]

  Heere Commissaris (politiek) versterckt; dit den broeders in 't gemeen wel bevallende, is in onsGa naar voetnoot1) kerckenbouck gebouckeert, luydende de acte van woort tot woort aldus’: (deze acte laat ik weg, omdat zij slechts de bovenstaande verklaring van burgem. constateert). Daarop lieten burgem. echter door den commissaris bekend maken, dat ‘wij hunne meening niet goed hadden gevat, alsoo die noyt waere geweest, omtrent de nominatie ende ventilatie haere advertissement nae te laten, maer haere vrijhyt daerinne wilden behouden.’ De kerkeraad zond wederom gedep. naar burgem. om te verzoeken, dat zij de zaak zoo wilden laten, als die in de voornoemde acte was opgeteekend. Burgem. verzochten copie van die acte, wat eerst geweigerd werd, als prejudiciabel voor de kerk, terwijl de stilus fori ecclesiastici niet medebracht aan politieke magistraten extracten uit de notulen te geven: ‘'t is seecker, dat onder ons noch veele geoffenseerde leedematen sijn over 't innecoomen van de sessieGa naar voetnoot2), dewelcke ons meer als genoch te doen geven, (en) op onse actiën letten; wat sullen die niet wel te seggen hebben, wanneer dit tot haeren ooren soude moogen coomen?’ Op voortdurend aanhouden van burgem. werd echter later copie van de acte gegeven, ‘met betuyginge ende verdaringe, dat het geschiedde sonder prejuditie van de vrijhyt der kercke ende met vertrouwen, dat wij voor het toecomende niet meer alsoo sullen beswaert worden.’

[pagina CXXVII]
[p. CXXVII]

p. 63-68: Notulen, getrokken uit een korte deductie, verklarende waarom het Admiraliteitscollege van Amsterdam vele schulden heeft moeten maken, anno 1653.
p. 69-72: Extract uit de Notulen van het College der Admiraliteit van Amsterdam, over de Hoefijzersche schuld (12 November 1642), en een ‘Cort bericht’ over die schuld.
p. 111: Extract uit een brief van Tulp en Roeters, gedeputeerden van Amsterdam ter dagvaart, aan de regeering hunner stad, over de uitlegging van het tractaat van garantie, in 1645 te Suderokra tusschen Zweden en de Republiek gesloten (Augustus 1656).
p. 114: Extract uit een brief van Frederik van Dorp, extraord. ambassadeur aan de koningen van Zweden en Polen, d.d. Thorn, 7 Juli 1657, aan? over onderhandelingen, met de Zweden gevoerd over belasting van Zweedsche en Nederlandsche goederenGa naar voetnoot1).
p. 139: Aanteekening over de vraag, of gedeputeerden naar de Staten-Generaal arrestabel zijn.
p. 155: Aanteekening over de pillegaaf van de Staten-Generaal aan ‘de jonge soon van Brederode, 1644,’ en over andere pillegaven.
p. 163: ‘Extract uyt seecker brief nopende den tegenwoordichen oorloch’ (nl. den 1sten Engelschen oorlog): van wien, aan wien, en van welken datum, blijkt niet.
p. 210: Missive van den ambassadeur van Dorp aan H.H.M., d.d. Hamburg, 21 Augustus 1658: bericht over de landing van Karel X Gustaaf in DenemarkenGa naar voetnoot2).
p. 211: Missive van N.N. aan Petrus Carisius, resi-

[pagina CXXVIII]
[p. CXXVIII]

  dent van Denemarken in den Haag, d.d. Hamburg, 21 Augustus 1658; bericht over den oorlog: Karel X heeft het beleg voor Kopenhagen geslagen; de Denen zien uit naar hulp van de Staten-Generaal.
p. 231-255: Concept-contract, met de extraord. ambassadeurs van Engeland te sluiten (1651), met remarques van Zeeland en advies van Amsterdam.
p. 240: Missive van Simon van Hoorn, gedeputeerde van Amsterdam ter dagvaart, aan? (waarschijnlijk aan burgemeesteren van Amsterdam) d.d. Den Haag, 17 December 1652, over het gevecht van Tromp met de Engelsche vloot bij de Singels.
p. 270-280: Memorie over oorsprong en bevoegdheid van de Bank van kleine zaken (door mij uitgegeven, hierna, Tweede deel, p. 453-463).
p. 280-290: Memorie over de Rekenkamer van Amsterdam, met tal van extracten uit de Willekeuren, Schepenminuutregister, Groot-memoriaal, Resol. Vroedschap, Resol. Oudraad en Register van de taxatiën in 1641.
p. 346-350: Missive van van Beuningen, extraord. ambassadeur in Zweden, aan de Staten van Holland, d.d. Stockholm, 22 Februari 1653: de buiten-gewone gezanten van Denemarken, die te Stockholm zijn aangekomen, hebben in de publieke audientie aan de Koningin van Zweden verzocht, dat Zweden met Denemarken maatregelen zal beramen om, bij den dreigenden oorlog tusschen Engeland en de Republiek der Vereenigde Provinciën, de vrijheid van handel en scheepvaart op de Oostzee te beschermen. In een particuliere audientie hebben zij verzocht, dat Zweden de Republiek tegen Engeland zal bijstaan of althans niets te haren nadeele zal doen. De Koningin heeft geantwoord, neutraal te willen blijven; maar toen de Deensche gezanten een formeele

[pagina CXXIX]
[p. CXXIX]

  verklaring daarvan wenschten, werd deze geweigerd. - Over het algemeen is de gezindheid van de Zweden niet gunstig ten opzichte van de Hollanders.
p. 350-354: Memorie over commissarissen van huwelijksche zaken (door mij uitgegeven, hierna, Tweede deel, p. 464-467).
p.374 en 375: Missive van van Beverningh en Nieupoort, extraord. ambassadeurs in Engeland, aan de Staten van Holland, d.d. Westminster, 17/27 Maart 1654: berichten over de Engelsche vloot; over de vredesvoorwaarden is men het nog niet geheel eens; er wordt nog onderhandeld over het opnemen van Denemarken in den vrede, en over de vorderingen van de Engelsche en de Hollandsche Oost-Indische CompagnieGa naar voetnoot1).
p. 522: Excerpt uit een brief, d.d. Dantzig, 26 April 1656, van? aan? bevat berichten over den oorlog tusschen Zweden en Polen.
p. 542-544: Missive van de Staten van Holland aan de regeering van Amsterdam, d.d. 's Gravenhage, 26 April 1657, ter begeleiding van een plakkaat over het aanhouden van Fransche goederen, met verzoek het te publiceeren en eenige leden uit de vroedschap te committeeren om aanteekening te houden van de aan te brengen schepen, koopwaren, wisselbrieven enz., en den eed af te nemen van hen, die verdacht worden Fransche goederen te verzwijgen; verder verzoek om alle ingezetenen bij notificatie op te roepen voor de te benoemen commissie, ten einde opgave te doen van schepen, koopwaren, wisselbrieven en andere effecten, toebehoorende aan onderdanen van Frankrijk. Notificatie (de boven bedoelde) van 4 Mei 1657.

[pagina CXXX]
[p. CXXX]

p. 546-564: Stukken, uit het jaar 1657, over de door Frankrijk gevorderde teruggave van twee door de Ruyter genomen Fransche kapers; over het beslag, door Frankrijk gelegd op Nederlandsche schepen, goederen en schulden; over de represaille-maatregelen van Holland enz.
p. 565-568: ‘Eene corte begrijp van de vredehandelinge met Portugael en Engelant, 10 Juli (st. vet.) 1654’: translaat uit het Latijn.
p. 619-620: Missive van de Staten van Holland aan den Graaf van Cuylenburg, d.d. 's Gravenhage, 23 Maart 1664, over de zaak-Mortaigne.
p. 623-624: Naamlijst van de meesterknapen van Holland, 1562-1669.
p. 639: ‘Bijlaege, gesonden aen de heeren van Amsterdam, nopende de introductie van Sijne Hoocheyt in den Raed van State’ (1670).
p. 655: Lijst van de compagniëen te paard, staande ter repartitie van Holland (zonder jaartal): bevat de namen van de hoofdofficieren dezer compagnieën.
p. 673-726: Extracten uit een (thans niet meer op het Amsterdamsche archief aanwezig) resolutie-boek van burgemeesteren en oudburgemeesteren van Amsterdam, uit de jaren 1589, 1592, 1594 en 1602Ga naar voetnoot1).
p. 778: Statistiek van de opbrengst van het last- en veilgeld (1652-1664) en van de convooien en licenten, door de Admiraliteits-colleges van Amsterdam, Rotterdam en het Noorder-kwartier ontvangen (1648-1664).
p. 780-786: Statistiek van de schulden en lasten der Admiraliteits-colleges in Holland (zonder jaartal).
p. 790 en vgg. ‘Bericht van den ontfanger Spiegel, op sekere missive van des Generaliteyts Rekenkamer,’ Febr. 1670 (gedrukt exemplaar).

[pagina CXXXI]
[p. CXXXI]

p. 824: Eenparig advies van de gecommitteerden uit de Admiraliteits-colleges in Holland, nopens de continuatie van de extra-ordinaris middelen. Zonder jaartal (gedrukt exemplaar).
Na p. 850: Uitspraak van Geelvinck, Bontemantel en Hooft, als commissarissen, door burgemeesteren benoemd, over een geschil tusschen ‘die van de neringe’ en de impostmeesters van de brandewijnen: 26 Maart 1656.
Na het voorgaande: Instructie voor Gerrit Jansz. Delff als thesaurier- en commies-generaal, d.d. den Haag, 24 Augustus 1580Ga naar voetnoot1).

Onder de door mij niet vermelde stukken vindt men nog allerlei aanteekeningen over het schouwen der dijken van de Noorderkoggen en van de Hondsbossche zeewering, afrekeningen van zandpaden, statistieken van verpachtingen en dergelijke; verder komen talrijke uittreksels uit historische werken voor.

 

Bontemantels ‘Annotatiën van civile saecken B’ dragen thans den titel: ‘Civ. en Judic. Aant. IV’. De inhoud ligt weder los in den band; voorin vindt men een register. Het laatste gepagineerde blad is genummerd: 774, maar de grootste helft ontbreekt, zoodat nog maar ruim 300 gepagineerde fol. bladzijden over zijn. Achterin liggen nog een zestigtal ongepagineerde bladen.

Volgens dezelfde methode, die ik bij het vorige deel volgde, geef ik ook hier een overzicht van de belangrijkste stukken.

p. 21: Aanteekening over de komst van Frederik Hendrik te Amsterdam, in 1628; daarop betrekking hebbende Resol. Gecomm. Raden van Holland, van 8 of 9 April 1628; een stuk, bevattende het plan, hoe men de landssoldaten binnen de stad zal brengen (1628).

[pagina CXXXII]
[p. CXXXII]

p. 88: Resolutie van burgemeesteren en oud-burgemeesteren van Amsterdam, d.d.4 September 1598 (uit het verloren gegane resolutieboek): aan de Portugeesche kooplieden, die in Amsterdam wonen en verzoeken het poorterschap te mogen koopen, zal aangezegd worden, dat burgemeesteren, vertrouwende dat zij Christenen zijn en als goede burgers alhier eerlijk zullen leven, ‘henl. de burgerschap wel willen gunnen, doch dat men vóór het doen van den eedt henl. zal vermanen, dat alhier ter stede geen andere exercitie van religie can noch mach toegelaten worden als degeene, die in 't openbaer in de kercken alhier wort geëxerceert.’
p. 276: ‘Praesentatie des Gereformeerden Kerckenraedts aen de predicanten en ledematen der Remonstranten tot Uyterecht, 23 December 1653. Exhibitum mihi a consiliario Rodenburgh, 11 Januarij 1654.’ Het stuk bevat de geloofsbelijdenis, door de Remonstranten af te leggen, vóór zij tot de gemeenschap van de publieke kerk worden toegelaten.
p.540: Naamlijst van de in 1672 door Willem III te Gouda en te Monnikendam ontslagen magistraten.

Na p. 566 volgt een lijvige bundel sententiën geëxtraheerd uit het justitieboek, geteekend met de letters L. en M., berustende ter secretarie van Amsterdam. De hier medegedeelde vonnissen zijn van de jaren 1640, 1642, 1645, 1646, 1648 en 1649.

 

Een groot deel van dezen band wordt gevuld door aanteekeningen over processen, met bijbehoorende processtukken en consultatiën van advocaten; zoo vindt men hier zeer veel over het reeds genoemde proces van den kapitein van HaringcarspelGa naar voetnoot1), over dat van Gabriel de Lalande contra Elizabeth van Thijen, weduwe van Abraham LestevenonGa naar voetnoot2), en verschillende gedrukte stukken over een

[pagina CXXXIII]
[p. CXXXIII]

proces tegen den wijntapper Salomon Beuns, in 1671, bv. ‘Korte deductie, aan 't gerecht van Amsterdam ingediend door den Schout Gerard Hasselaar’, en ‘Onderdanigh beright van Salomon Beuns op en tegens d'onreghtmatige pretensie van den Heer Officier’.

Het schijnt vreemd, dat Bontemantel aan dezen band den naam ‘Annotatiën van civile saecken B’ gaf; immers, ook al wilde men het woord ‘civiele zaken’ opvatten als tegenstelling van ‘crimineele zaken’, dan nog zou de titel onjuist zijn, daar men hier ook tal van aanteekeningen over crimineele vonnissen vindt. Ik geloof echter, dat Bontemantel met ‘civile saecken’ bedoelt: zaken van burgerlijke regeering, zooals hij ook spreekt van de ‘civiele en militaire regeering van Amsterdam’. De inhoud van ‘Annot. v. civ. saecken A’ bestaat dan ook bijna geheel uit stukken, betrekking hebbende op de regeering van Amsterdam, Holland en de Republiek, door Bontemantel bijeengebracht gedurende zijne loopbaan als magistraat; van de meeste daarvan is het gemakkelijk na te gaan, hoe hij zich er copieën van heeft kunnen verschaffen, al begrijpt men niet altijd waarom hij zich er voor interesseerde, ‘Annot. van civ. saecken B’ daarentegen zou beter ‘Annot. van judicature’ kunnen heeten: A en B tezamen verdienen den titel, die thans aan elk afzonderlijk wordt gegeven, nl. ‘Civ. en Judic. Aanteekeningen’.

Achter in Civ. en Judic. Aant. IV liggen nog, zooals reeds opgemerkt werd, een 60-tal ongepagineerde bladzijden, die er waarschijnlijk niet in behooren, maar afkomstig zullen zijn uit een der deelen ‘Merkw. Stukken’. Op het eerste blad staat als titer ‘Clatversamelinge der beroerte van den jaere 1672, voorgevallen tot Amsterdam, en verder afhangende saecken. De burgercrijsraet. De dry doelens’: dezelfde titel dus als No 25 van de lijst van 1817 heeft.

Over het ook voor hem zelven zoo belangrijke jaar 1672 heeft Bontemantel heel wat bijeenverzameld. Op deze 60 bladz. schreef hij o. a. zijne aanteekeningen over het aanhouden van de heeren de Graeff en Baeker, bij hun vertrek uit Amsterdam naar de Statenvergadering, over

[pagina CXXXIV]
[p. CXXXIV]

het oproer naar aanleiding van het bewaren der stads-sleutels en over de ontvangst van de gedeputeerden uit de Doelenvergadering bij burgemeesterenGa naar voetnoot1). Ook vinden wij hier een copie van pamflet Tiele No 6474 en van de acte van authorisatie, voorkomende bij Valckenier, 't Verwerd Europa, bijlage No 69Ga naar voetnoot2). Verder treffen wij copiëen aan van enkele niet onbelangrijke brieven van Willem III, die in verband staan met de gebeurtenissen van 1672, nl.:

Een missive van Willem III aan burgemeesteren van Delft, d.d. den Haag, 14 December 1679, waarbij hij verklaart er niet tegen te hebben, dat eenige in 1672 ontslagen heeren weer in de regeering van de stad worden opgenomenGa naar voetnoot3). Hij vindt het zeer goed, dat de regeering van Delft eerst zijne toestemming daartoe gevraagd heeft, en verklaart dat ‘wij het oock ten uyterste ongerijmd souden houden en geensints connen gedoogen, dat men sonder ons goetvinden tot sodanige admissie zoude willen procedeeren, daer men in den voorseyden jare 1672 ons met die last’ (nl. het afzetten van sommige regenten) ‘hadde beswaert.’

Een missive van Willem III aan burgemeesteren van Hoorn, d.d. den Haag, 16 December 1679, van gelijke strekking als de vorige, waarbij hij zijne toestemming geeft, dat de in 1672 ontslagen Mr. Cornelis de Groot weer in de regeering van Hoorn wordt opgenomen.

Een missive van Willem III aan burgemeesteren van Monnikendam, d.d. den Haag, 20 April 1680, berichtende dat hij, in 't geschil over de bediening van het ontvangerschap van de gemeene middelen te Monnikendam, deze beslissing heeft genomen, dat Garbrant Tedingh Berckhout in dat ambt wordt hersteld.

Eindelijk vindt men aan het slot verschillende aanteekeningen over de doelens en den krijgsraad, o. a. lijsten

[pagina CXXXV]
[p. CXXXV]

van overlieden der doelens en schutterijofficieren, en van schilderijen, die op de doelens bewaard werden.

 

Van het deel, getiteld: ‘Privilegiën, Instructiën en Resolutiën, 1420-1616’, ligt de inhoud weder los in den band. Een register is niet aanwezig; de pagineering loopt niet door, maar van de groote menigte losse stukken of bundels, die men hier bijeen vindt, en waarvan bijna geen enkel door Bontemantel zelf is geschreven, is gewoonlijk slechts het eerste blad genummerd of gepagineerdGa naar voetnoot1). Sommige bundels behoorden waarschijnlijk vroeger in andere deelen thuis, bv. in Civ. en Judic. Aant. IV en in Merkw. Stukken I of II, en zijn ten slotte hier terecht gekomen; immers, het oudste stuk uit dezen band is van 1582, en verreweg de meeste zijn van na 1616, terwijl de titel aangeeft: 1420-1616. Daar de stukken zonder eenige orde in den band lagen, heb ik ze in chronologische orde gelegd, om het vinden van de door mij genoemde te vergemakkelijken. Alles tezamen, telt dit deel omstreeks 475 fol. bladzijden. Ik zal thans die stukken aanwijzen, welke mij van eenig belang toeschrjnen:

1582. ‘Instructie ende ordonnantie, waernaer de officiers van justitie hen sullen hebben te reguleren aengaende de criminele saecken.’ Bij deze instructie wordt hoofdzakelijk geregeld, welke onkosten de

[pagina CXXXVI]
[p. CXXXVI]

  officiers van de graaflijkheid in rekening mogen passeeren en welke voor hunne eigen rekening zijn. Deze instructie is ‘gedaen ende gearresteert, naerdat daervan aen den Staten rapport gedaen es geweest, in de camer van de Rekenmeesteren, in Den Haege, den 20en Aprilis anno 1582,’ De copie, die wij hier voor ons hebben, is ‘geëxtraheert ut het eerste bouck van de verpachtingen van de officiën, berustende ter camere van de Rekenmeesteren in Den Haghe, aldaer fol. 34 et ultra; ende naer collatie accorderende bevonden desen 1en Augusti ao 1618, bij mij: J. van Myerop.’
1590. ‘Accordt tusschen Hollandt ende Zeelandt op den opheve van 't halve licent ende 't geheele convoyrecht, 's Gravenhage, 17 April 1590’ (copie).
1612. Instructie voor Remigius Causaert, als landdrost over Kennemerland, Rijnland tot den Rijn toe, den Rijn opwaarts tot Alphen en Zwammerdam en wederom naar Amsterdam, met Amstelland en Gooiland: 13 December 1612 (copie).
1614. Namen van kapiteinen en commandeurs, staande ter repartitie van de Admiraliteit van Amsterdam: 3 Maart 1614.
1615. Lijst van oorlogsschepen, staande ter repartitie van de Admiraliteit van Amsterdam, in 1615 en 1616.
1617. ‘Cort verhael van 't gepasseerde binnen Oudewater, geduyrende de laetste dachvaert van hare Mogh. Ed. (sic) ende daernae’: een beschrijving van de Remonstrantsche en Contra-Remonstrantsche twisten te Oudewater, van 9 December 1617-1 Januari 1618. In dit ‘Cort verhael’ wordt slechts terloops gewag gemaakt van het feit, dat aan Dirck Jansz. van Baexen (of van Baexs), een Remonstr. predikant uit Moordrecht, die te Oudewater op 29 Dec. 1617 den dienst zou waarnemen, door de Contra-Remonstranten het preeken belet werd. Veel uitvoeriger handelt daarover de ‘Informatie, innegenomen bij den bailliu ende burgermeesteren der stede Oude-

[pagina CXXXVII]
[p. CXXXVII]

  water, ten overstaen ende in presentie van schepenen derselver stede, 29 December 1617’ (copie)Ga naar voetnoot1).
1618. Missive van P. van Brederode, Nederl. resident in de Palz, aan H.H, Mog., d.d. Heidelberg, 4 Juni 1618, (copie), inhoudende: hier zijn berichten gekomen van een schrikkelijk verraad te Venetië, dat ontdekt en verijdeld is: een aantal Fransche soldaten zouden, op aanstoken van den, onderkoning van Napels, de stad plunderen en in brand steken en den grooten raad en den ganschen adel vermoordenGa naar voetnoot2); verder berichten over de onlusten in Bohemen, o. a. over het uit het raam gooien van Slawata, Martinitz en Fabricius, en daarop volgende gebeurtenissen.
1620. ‘Ordere, beraemt bij de Gecommitteerde Raden ter Admiraliteit van Amsterdam, aengaende den timmerwerf, lijnbaen, magasijn ende reeckeningen, 24 October 1620.’
1625. Request en missive van de Gecommitteerde Raden van 't Noorderkwartier aan de Staten van Holland, d.d. Hoorn, 4 Oct. en 4 Dec. 1625 (copie), over de administratie van de geestelijke goederen ten platten lande.
1627Ga naar voetnoot3). ‘Clachte ende conclusie’, door Cornelis van Teylingen, schout van Haarlem, bij het gerecht van die stad ingediend tegen Jan Simonsz. Torrentius. Daar deze Torrentius niet alleen een schandaleus en ergerlijk leven heeft geleid, maar de Majesteit Gods, onzen Zaligmaker Jezus Christus en de Heilige Schrift heeft geblasphemeerd en, als voor een deel fabelen, verworpen en gezocht heeft den men-

[pagina CXXXVIII]
[p. CXXXVIII]

  schen gruwelijke ketterij wijs te maken, zoo concludeert de schout, dat Torrentius, ‘sonder eenige figure van proces’, door het gerecht ter dood zal worden veroordeeld of aan den lijve exemplaarlijk gestraft, met confiscatie van al zijne goederen.
1628. Seinbrief en Journaal van het 4de eskader van 's lands oorlogschepen, gedestineerd tot het kruisen in de Noordzee, onder commando van Wembrich van Berchem, vice-admiraal van Holland en West-friesland, 8 Juni-30 Juli 1628, benevens Resolutiën van den krijgsraad van dit eskader, gehouden op 't schip Gelderlandt, op 15, 19, 23, 25, 26 en 28 Juni en 1, 6, 11, 16 en 28 Juli 1628 (copie).
1653. ‘Lijste van alle de schepen van oorloge, zoo eygen als ingehuyrde schepen, bij de Collegiën van de Admiraliteyt overgelevert den 4den April 1653.’

Verder tal van extracten uit Resol. Holland, Resol. Staten van Utrecht, Resol. St. Gen., copieën van plakkaten en tractaten, enz.

Onder de stukken, die geen jaartal dragen, komen nog enkele voor, die vermelding verdienen, nl.:

‘Status controversiarum ac turbarum hodiernarum in Belgio, desumptus ex duabus epistolis ecclesiastarum Belgicorum nuper in lucem editis, quarum una est illorum quos Remonstrantes vocant, altera vero eorum qui Contraremonstrantes vulgo appellantur.’

Drie remonstrantiën van Joris Fortsen, commies-generaal van de convooien en licenten, aan het Admiraliteits-college van Amsterdam (origineel). In de eerste stelt hij voor, het ontduiken van de convooien en licenten te beletten door het invoeren van binnenlandsche paspoorten. De tweede remonstrantie is geschreven naar aanleiding van het besluit der Staten-generaal, dat voorloopig bij binnenvallende schepen alleen convooi geheven zal worden van de lading, die gelost wordt. Fortsen toont aan, hoe schadelijk dit besluit is voor de gemeene middelen en tot welk bedrog het aanleiding geeft, opdat de heeren van de Admiraliteit van Amsterdam er bij H.H Mog. op zullen aandringen, dat niet toegestaan worde last te breken, zonder het volle convooi of licent te betalen. De

[pagina CXXXIX]
[p. CXXXIX]

laatste remonstrantie handelt over de verschillende manieren, waarop de convooien en licenten ontdoken worden, en geeft de middelen aan om dit bedrog te voorkomen. - Niet alleen voor het goed begrip van de knoeierijen bij het ontduiken der belasting, ook voor de kennis van handel en scheepvaart zijn deze stukken van belang.

 

Bij onze beschrijving van de collectie zijn wij thans genaderd tot de losse stukken in de portefeuille's. Wel is er nog een band, getiteld: ‘West-Indische Compagnie, 2de deel, 1656-1664’, maar, zooals reeds opgemerkt werdGa naar voetnoot1), bevat deze niets dan een register. Van het eerste deel, dat over de jaren 1641-1665 liep, is niets meer over dan misschien een enkel fragment - waarover later. Blijkens No 17, 18 en 19 van de lijst van 1817 eindigden Bontemantels aanteekeningen over de West-Indische Compagnie met het jaar 1664; dit slotjaar is gereedelijk te verklaren uit de omstandigheid, dat toen Nieuw-Nederland verloren ging, en de aanteekeningen over die kolonie, waarbij Amsterdam zooveel belang had, zullen wel een groot deel van Bontemantels geschriften over de West-Indische Compagnie uitgemaakt hebben. De portefeuille, thans getiteld: ‘Aanteekeningen van verschillende zaken I’Ga naar voetnoot2), bevat een mengelmoes van stukken. Er liggen zeker wel een 5 à 600 fol. bladz. in bonte wanorde dooreen; de meeste zijn gepagineerd, niet alle; verscheidene hebben dezelfde paginatuur. Van vele

[pagina CXL]
[p. CXL]

is het mij gelukt te ontdekken, in welk deel der collectie zij oorspronkelijk thuis behooren, en ik heb ze dan weer op die plaats gelegd. Bovendien zal een deel van den inhoud wel afkomstig zijn uit Merkw. Stukken I of II. Sommige aanteekeningen komen tweemaal voor, met verschillende pagineering.

Ik zal thans weer - in chronologische volgorde - een overzicht geven van den inhoud, met weglating van het geheel onbelangrijke en van stukken, die reeds gedrukt zijn of elders gemakkelijk geraadpleegd kunnen worden.

1618. Aanteekening, door Bontemantel opgeschreven uit den mond van Ds. BrandtGa naar voetnoot1), vermeldende waarom in 1618 niet Volkert Overlander uit de regeering werd gezet, maar Laurens Jansz. Spiegel; en een aanteekening over de regeeringsvergadering in 1672, aansluitende aan de vorigeGa naar voetnoot2).
1624. Verklaring van een ongenoemdeGa naar voetnoot3), d.d. 24 Januari 1624, dat hij Ds. Trigland dronken over straat heeft zien loopen.
1625 (1628). Vidimus van burgem. v. Amsterdam, d.d. 7 Januari 1628, waarbij de echtheid geconstateerd wordt van een brief van Jacobus Trigland aan David Nuyts, in Den Haag, d.d. Amsterdam, 13 Mei 1625; in dezen brief bericht Trigland de ontvangst van een okshoofd wijn, dat ‘al in mijn kelder soude gehadt hebben, indien men met de pachter, die van huys was, hadde connen handelen’Ga naar voetnoot4); verder zou de brief melding hebben gemaakt van zijn voornemen om te antwoorden op een brief, door de Remonstr. in druk uitgegeven, en werd er in bericht dat hij zich verheugde, dat ‘de doleerende participanten voor de Generale Staeten souden gehoort werden.’

[pagina CXLI]
[p. CXLI]

1628. Aanteekening over een vergadering, op 28 September 1628 's avonds in het kruiskoor in de Oude Kerk gehouden, door een aantal personen, die ontevreden waren over ‘de groote stouticheyt ende ongebondenheyt van de Arminianen’ en ‘over de brief, bij de burgemeesteren geschreven aen 't laest vergaderde Synode alhier.’
1642. Aanteekening over de inhaling van ‘het huis van Oranje’ in Mei 1642.
1650. Aanteekening, door Bontemantel opgeschreven uit den mond van burgemeester Couwenhoven, van Rotterdam, over den aanslag op Amsterdam.
1652. Request van den Gereformeerden kerkeraad aan burgemeesteren van Amsterdam (copie), d.d. 17 Januari 1652, over het volgende geval: iemand was getrouwd met een vrouw, lidmaat der gemeente, ‘met welckers eygen suster hij tevooren hadde huys gehouden ende vleeschelick geconverseert’; de kerkeraad weigerde de vrouw tot het avondmaal toe te laten; burgem. verzochten den kerkeraad zich niet met de zaak te bemoeien; deze gaf daarop aan burgem. uitvoerig rekenschap waarom hij, om bijbelsche, juridische en kerkrechtelijke redenen, aldus gehandeld had. - De zaak diende in Sept. 1655 voor de schepenbank, die den schout zijn eisch ontzegde, en ‘heeft de kerckenraet, nae veel sporlingGa naar voetnoot1), de vrouw tot het Avontmael geadmitteert.’
1652. ‘Naemen der heeren, die bevonden worden beswaert weegens corru(p)tie’: een curieuse lijst van namen van regenten, die voor ‘vuyl’ gehouden worden, met opgave van hetgeen zij genoten hebben en waarvoor.
1653. Extract uit de instructie, door den Luitenant-Admiraal Tromp den 13den Mei 1653 uitgegeven onder de vloot, betreffende de indeeling van de 5 eskaders.
1654. Aanteekening (van 5 Maart 1654) over een preek,

[pagina CXLII]
[p. CXLII]

  een week te voren gehouden door Ds. Badius, die o. a. gezegd had, dat de vrede met Spanje niet deugde, en dat er slechts ‘scheuringe onder de provintiën, neeringloosheyt, brandt, hoge watervloeden, zieckten, quade oegst’ op gevolgd waren; verder klaagde hij er over dat de ‘dansschoolen ende bancquetten haeren gangh ginghen, affgodendienst wierde meer als oyt gepleeght ende en beterden haer aen geen predicatiën; dat meer was, de comediespeelen en wierden niet alleen niet achtergelaten, maar men verbeelde daer comediën, die Godts naem ten hoogsten lasterlijck waren. Ende wie doet dat? wie laet dat toe? Die het behooren te weeren’ enz.
1654. Mededeeling over moedwil, door het volk gepleegd tegen een te Amsterdam wonend Engelschman, ‘hebbende een winckel van befaeckers(?), heeft uytgehangen de Republique van Engelant’. Hij zou ‘met disrespect van den staet ofte den Admirael Tromp zaliger hebben gesproocken’. Deze aant. heeft geen jaartal, maar uit het laatst aangehaalde blijkt, dat de zaak in of na 1654 moet zijn voorgevallen.
1655. Resolutie, genomen door de bewindhebbers van de Amsterdamsche Kamer der West-Indische Compagnie, aangaande den handel op GuineaGa naar voetnoot1).
1655. Uitvoerige aanteekening over het ceremonieel bij het vertrek van Huydecoper van Maerseveen, die een pillegaaf van Amsterdam voor den Keurprins van Brandenburg ging overbrengen, op 25 April 1655, en bij zijne terugkomst in de stad, op 9 Juni 1655Ga naar voetnoot2).

[pagina CXLIII]
[p. CXLIII]

1655. Uitvoerige aanteekening over het inhalen van de Princesse-Douarière van Oranje, op 21 October 1655.
1657. Copie van een gedeelte van ‘een tractaet van G. Brant, getituleert: “Verlaet uw eygen vergaederinge niet”, gedruckt voor Jan Rieuwerse, 1657Ga naar voetnoot1)’.
1659 en 1660. Aanteekening over het inhalen van ‘het huis van Oranje’, op 27 Augustus 1659Ga naar voetnoot2), en van de weduwe van Willem II en haar zoon, op 17 Juni 1660.
1662. Alphabet, aan ValckenburgGa naar voetnoot3) medegegeven om ‘secreete brieven te schrijven’, Augusti 1662.
1672. Over dit jaar vindt men een groote menigte van aanteekeningen, betrekking hebbende op de verandering der regeering en de onlusten binnen AmsterdamGa naar voetnoot4). Vele daarvan komen ook in de andere deelen van Bontemantel voor, maar niet altijd in dezelfde bewoordingen; ook vindt men hier tal van afschriften van pamfletten, soms ook origineele, die echter alle in een der bekende pamfletten-catalogi worden genoemd.
1672. Stukken, betrekking hebbende op Bontemantels bemoeiingen omtrent de uitleggers in den Amstel, en zijne rekening en verantwoording dienaangaandeGa naar voetnoot5).
1672. Aanteekening, door Bontemantel (in 1678) opgeschreven uit den mond van Jan Six, betreffende een mislukte poging van van Beuningen om Willem III en Jan de Witt, nadat deze zijn ontslag gevraagd had, met elkaar te verzoenenGa naar voetnoot6).
1673. Aanteekening over twee door prof. Wolzogen in de Illustre School gehouden Latijnsche oratiën (Maart 1673 en Januari 1674), met politieke toe-

[pagina CXLIV]
[p. CXLIV]

  spelingen, waarin Oranje verheerlijkt werd, ‘op welke twee oratiën wierden gesneeden vier plaeten en in print uytgegeven, getituleert: Vier figuren, getrocken uyt de oratie van de proffessor Wolsogen’ enz.Ga naar voetnoot1).
1673. Naamlijst van zeekapiteinen, door Willem III in 1673 ontslagen.

Verder vindt men in deze portefeuille stukken en aanteekeningen over de vroeger genoemde processen van Sijms en van HaringcarspelGa naar voetnoot2), het proces over de nalatenschap van den Jezuiet van TeylingenGa naar voetnoot3), en het proces van van der PerreGa naar voetnoot4); beschrijvingen van den maaltijd der Admiraliteit in 1668, van den schepenmaaltijd in dat jaar, waar Jan de Witt als gast aanzatGa naar voetnoot5), en van den maaltijd van Tulp in 1672Ga naar voetnoot6); aanteekeningen over de landsverpachtingen in 1670, 1671 en 1672; personalia omtrent Hendrik Hooft, Nicolaas Tulp, Jacob van NeckGa naar voetnoot7) en Anna PauwGa naar voetnoot8); instructiën van den schout en den onderschout; lijsten van overlieden der doelensGa naar voetnoot9), van de schilderijen op den HandboogdoelenGa naar voetnoot10), van schutterijofficierenGa naar voetnoot11), en tal van aanteekeningen over verschillende minder belangrijke onderwerpenGa naar voetnoot12).

 

De portefeuille, getiteld ‘Aanteekingen van verschillende zaken II,’ bevat een aantal losse stukken, in twaalf om-

[pagina CXLV]
[p. CXLV]

slagen, door een hand uit onzen tijd met niet altijd juiste opschriften voorzien. Het zijn de papieren, door het Amsterdamsche archief in 1859 op de auctie-van Voorst aangekochtGa naar voetnoot1).

Bundel 1 bevat stukken betreffende de weigering van Hendrik Laurensz. Spieghel om de hem opgedragen commissie van Gecommitteerden Raad ter Admiraliteit van Hoorn te aanvaardenGa naar voetnoot2), 1589, nl.:

a.Missive (origineel) van de Gecommitteerde Raden van Holland aan burgem. van Amsterdam, d.d. 's Gravenhage, 27 Juni 1589.
b.Request (copie) van H.L. Spieghel aan de Staten van Holland, (zonder datum).
c.Verklaring van een roedragende bode, dat hij een missive aan Spieghel ter hand heeft gesteld.

Bundel 2 bevat: ‘Eedt ende ordonnantie van den scherprechter Jacob Moesel,’ zonder datum, hoofdzakelijk vaststellende welke belooning hij voor verschillende diensten zal ontvangen, met de ‘alteratie ende augmentatie, (daarop) gedaen bij den Hove van Hollandt, 5 November 1608’ (een authentiek extract uit ‘het vierde register van de verpachtingen van de officiën’).

 

Bundel 3 bevat:

a.Een missive (copie) van het Hof van Gelderland aan de Staten van dat gewest, d.d. Arnhem, 16/26 December 1643, ter wederlegging eener missive, door de
[pagina CXLVI]
[p. CXLVI]
regeering van Nijmegen aan den stadhouder geschreven en door dezen aan het Hof toegezonden, rakende de bezittingen van de commanderie van St. Jan. Nijmegen beweerde dat, na den dood van den commandeur Goltstein, de goederen van de commanderie vacant waren geworden, en wilde zich er meester van maken. Het Hof deed uitspraak ten ongunste van Nijmegen. Daarover beklaagde de stad zich bij den stadhouder.
b.‘Antidotum Curiae Gelriae contra venenosam anacrisin civitatis Neomagensis:’ een copie van een geschrift, blijkens een aanteekening in margine ‘geëxhibeert door den Heer MomberGa naar voetnoot1) van Gelderlant aen de lantscap, binnen Nijmegen in Augusto 1648 vergadert ziJude’.

Bundel 4 bevat het journaal van de reis, door Bontemantel in 1644 naar Denemarken en Zweden gedaanGa naar voetnoot2). De inhoud is weinig belangrijk; behalve mededeelingen over de reis, vindt men er nog enkele opgaven over de sterkte der Zweedsche vloot in 1644 (eskaders, namen der schepen, aantal stukken en bemanning), en een ‘lijste van de oorlochscheepen, uytgeloopen uyt het Vlie ao 1644, den 29en Junij, met een vloot van tussen 600 à 700 scheepen’Ga naar voetnoot3).

 

Bundel 5 bevat ‘Brieven van notabele personen’, en wel:

Missive (copie) van de landvoogdes der Zuidel. Nederl. aan den baron van Grobbendoncq, d.d. Brussel, 15 Mei 1629: bericht, dat zij hem zoo spoedig mogelijk hulp en geld zal toezenden.

Missive (copie) van Graaf Hendrik van den Bergh aan den baron van Grobbendoncq, 17 Mei 1629 (zonder plaatsnaam)Ga naar voetnoot4).

[pagina CXLVII]
[p. CXLVII]

Missive (origineel) van Frans Banning Cocq aan Bontemantel, d.d. 's Gravenhage, 5/15 December 1647: berichten over Bontemantels grootvaderGa naar voetnoot1).

Missive (copie) van Hendrik Schrasser, resident te Hamburg, aan H.H. Mog., d.d. Hamburg, 21 September (st. vet.) 1650: in Polen vreest men voor een inval van de Tartaren. Te Weenen wordt vanwege Spanje sterk geworven. Gezanten van den vorst van Zevenbergen zijn aldaar aangekomen. In Duitschland begint men langzamerhand de goede gevolgen van den vrede te bespeuren; vele troepen worden afgedankt, vele ballingen keeren terug.

Missive (copie) van Paulus Pels, resident te Dantzig, aan H.H. Mog., d.d. Dantzig, 24 September 1650: een groot deel van de Tartaren is uit Polen teruggetrokken. Aan de grenzen van Wallachije blijven veel Tartaren en Kozakken liggen. Door de vele regens stroomen de rivieren over. ‘Dat den agent Aitsema de copie van alle mijne brieven oversendt, veroorsaeckt groote verbitteringe en is van hem, als een agent der Anzee-steden Hamburch, Lubeck ende Bremen, die met Uwe Hoog Mog. in vertrouwelijck verbondt en alliantie (staan), seer qualijck gedaen, sonder kennisse ofte expresse ordre van sijnne principaelen, gelijcksaem als spionswijse, sonder reden ende oorsaecke, tot disrespect van U.H. Mog. ende tot mijner soo grooten interest, mijne brieven herwaerts over te sendenGa naar voetnoot2). Ick was deser dagen in compagnie van eenige van de magistraet, daer ick mij liet verluyden dat, ingevalle ick hem niet en verschoonde en aen sijnne principaelen mij beswaerde, sij en souden sijn bedrijff niet approberen.’

Missive (copie) van F. Rhijngraeff (commandant van de vesting Maastricht) aan H.H. Mog., d.d. Maastricht, 30 September 1650: Duitsche troepen hebben zich gelegerd te Groensvelt, drie kwartier van Maastricht. De order, door H.H. Mog. op 14 September 1649 gegeven, luidt, niet te gedoogen, dat vreemd krijgsvolk zich legert in

[pagina CXLVIII]
[p. CXLVIII]

de dorpen, onder het kanon of een half uur gaans van Maastricht gelegen. Hij vraagt, wat hij thans doen moet. Zoo noodig, ziet hij kans de vreemde troepen met zijne manschappen te verdrijven.

Missive (copie) van Jacob van der Burch, agent te Luik, aan H.H. Mog., d.d. Luik, 1 October 1650: vier regimenten ruiters, die, naar men zegt, door den Hertog van Lotharingen in Bohemen zijn geworven, zijn in de buurt van Luik. Men vermoedt, dat deze troepen in het Luiksche zullen overwinteren. In de stad is het onrustig. Hij vreest dat er den een of anderen dag een groot bloedbad zal worden aangericht.

Missive (copie) van Willem Boreel, gezant te Parijs, aan H.H. M., d.d. Parijs, 19 November 1650: het hof is naar Parijs teruggekeerd en door de bevolking met groote blijdschap ontvangen.

Missive (copie) van Hendrik Schrasser, resident te Hamburg, aan H.H. Mog., d.d. Hamburg, 19 November 1650: de Koningin van Zweden heeft den 17den October een schitterenden intocht te Stockholm gehouden en de kroningGa naar voetnoot1) is daar den 20ste d. a v. met groote pracht gevierd. De Tartaren verlaten de grenzen van Polen. In Polen heerscht duurte van het graan, ook in Denemarken, waar, zooals het gerucht luidt, de uitvoer van graan is verboden.

Missive (copie) van Paulus Pels, resident te Dantzig, aan den Griffier van H.H. Mog., d.d. Dantzig, 1 Februari 1653: daar hij bericht heeft gekregen, dat de ambassadeurs van H.H. Mog. te Lubeck zijn aangekomen, heeft hij, op verzoek van ‘de Nederlantsche natie te Dantzich’, zijn zoon, die laatst in Polen geweest is, naar Lubeck gezonden, om aan de gezanten de belangen van de Nederlanders te Dantzig kenbaar te maken, vooral het punt van ‘de de Gereformeerde affgenomene Grauwe Monickenkercke, alsoo die van Dantzich daer (nl. te Lubeck) oock haere creaturen hebben.’

[pagina CXLIX]
[p. CXLIX]

Missive (copie) van Willem Boreel, gezant te Parijs, aan H.H. Mog., d.d. Parijs, 21 Februari 1653Ga naar voetnoot1): het is nu zeker, dat de Prins van Condé niet van de Nederl. grenzen vertrokken is naar Guyenne. Mademoiselle heeft een samenkomst met hem gehad te Orleans. Zoowel door het hof als door Condé worden veel troepen geworven. Plessis-Besançon gaat als gezant van het Fransche hof naar den Hertog van Mantua, om nader verzekering te krijgen van zijne genegenheid tot Frankrijk. De Kardinaal begint zich weer meer te vertoonen. Uit La Rochelle is bericht gekomen, dat Tromp met 76 oorlogschepen en 150 koopvaarders onder zeil is gegaan. Hij heeft een eskader achtergelaten voor de koopvaardijschepen, die nog verwacht worden.

Request (origineel) van Johan van Hasselt, agent van den Koning van Perzië, overgeleverd in de vergadering der Staten-Generaal van 3 Maart 1653, met bijlage: hij herinnert aan de overeenkomst, door hem, als agent van den Koning van Perzië, op 7 Febr. 1631 met H.H. Mog. gesloten, over de vestiging van Perzische kooplieden hier te lande, welke overeenkomst niet tot uitvoering is gekomen, omdat geen ‘Persiaensche coopluiden, in competenten getale, met een goet capitael’ zich in deze gewesten hadden gevestigd. Thans zijn er echter 17 te Amsterdam gekomen, ‘met notabele coopmanschappen, en werden noch alle dagh meer coopluiden verwacht, met groote capitaelen’, in het vertrouwen, dat de overeenkomst van 1631 effect sorteere, wat hij onderdanig verzoekt.

Missive (origineel) van de regeering van Zutfen aan die van Amsterdam, d.d. Zutfen, 18 October 1653: Hendrick van der Capellen toe Rijssel, burgem. van Zutfen, heeft in Juli 1651 met Gerrit van den Voorde, koopman te Amsterdam, een schip met ‘bouwvolck, bouwgereetschap ende levensmiddelen naer Nieuw-Nederlandt (gezonden) om, volgens 't octroy, aen die participanten der West-Indische Comp. verleent, aldaer een colonie op te richten.’ Dit schip is door Peter Stuyvesant, directeur

[pagina CL]
[p. CL]

van Nieuw-Nederland, geconfisqueerd en naar Amsterdam gezonden. v.d. Capelle voert hierover thans een proces voor het Hof van Holland; de bewindhebbers der kamer van Amsterdam hebben hem redelijk contentement aangeboden; op zijn verzoek schrijft de regeering van Zutfen nu aan die van Amsterdam, om te willen bevorderen dat hem zijn eigendom worde teruggegeven, althans dat goede en korte expeditie van justitie geschiede.

Missive (copie) van van Beverningh, Nieupoort en Jongestal, extraord. gezanten in Engeland, aan H.H.M., d.d. Westminster, 2 Januari 1654: berichten, met welke plechtigheid ‘de heer generael Cromwel is verclaert te wesen Gouverneur-Generael over dese natie’Ga naar voetnoot1). Daarbij is gevoegd een stuk, bevattende: ‘Articulen, binnen Londen, den 19en December, Engelse stijl, geproclameert door 't crijgsvolck’: over de macht van den Protector, het bijeenroepen van het Parlement enz.

Missive (copie) van dezelfden aan de Staten van Holland, d.d. Westminster, 3/13 Maart 1654: bericht over hunne aankomst in Engeland en over het binnenhalenGa naar voetnoot2).

Missive (copie) van Nieupoort aan H.H. Mog., d.d. 8 Januari 1655 (zonder plaatsnaam), met bijlage: bericht over het uitloopen van 15 Engelsche schepen, oorlogstoerustingen, besluiten omtrent de regeering, afschaffing van den adel enz.

Missive (origineel) van de bewindhebbers der Amsterdamsche Kamer van de West-Indische Compagnie aan Hans Bontemantel (die, als bewindhebber, naar Veere gezonden was om het schip ‘Graaf Enno’, dat daar met averij binnengesleept was, te inspecteeren), aan de Kamer van Zeeland en aan den schipper van de ‘Graaf Enno’, d.d. Amsterdam 9, 12 en 13 Sept. 1655, met bijbehoorende stukkenGa naar voetnoot3).

Missive (origineel) van den pensionaris Cornelis Hop aan de schepenbank van Amsterdam, d.d. 's Gravenhage,

[pagina CLI]
[p. CLI]

9 Mei 1669: over het proces van Anna Pauw contra Hendrik van HovenGa naar voetnoot1); de schepenbank had hem verzocht, te willen beletten dat in de zaak van Paulus de Swarts tegen den kapitein Gerard Tack mandement werd toegestaan; hij antwoordt, dat zijn zwager CloeckGa naar voetnoot2) zijn best zal doen ‘partijen buyten proces ende de stadt buyten klaghte te houden’.

Missive (origineel) van den pensionaris Cornelis Hop aan den president van de schepenbank Hans Bontemantel, d.d. Den Haag, 26 Juli 1669: geeft te kennen, dat het recht niet geschonden en het gezag van schepenen, naar zijne meening, niet wordt verkort door het Hof, dat mandement van provisie heeft verleend - in welke zaak, blijkt niet.

Missive (copie) van ‘den geweesen pensionares de Groot, geschreven uyt Antwerpen, December 1672, aen ..... Aldewerelt, coopman op de Heeregraft’: de inhoud is onbegrijpelijkGa naar voetnoot3).

Missive (origineel) van Cornelis Hop aan? d.d. Amsterdam, 18 Februari 1675: vraagt zijn advies of hij zal solliciteeren naar een vacante plaats in den Hoogen RaadGa naar voetnoot4).

Missive (origineel) van Cornelis Geelvinck aan? d.d. Amsterdam, 4 Januari 1677, over het bijleggen van zijn twist met Gillis ValckenierGa naar voetnoot5).

Missive (origineel) van (den pensionaris?) J. Hop aan? d.d. Amsterdam, 24 December 1682: bericht dat Belmonte bij burgemeesteren van Amsterdam en ook bij hem heeft geklaagd ‘wegens de discoursen, door den heere van Beuningen aen den heere Ronquillo gehouden’Ga naar voetnoot6).

[pagina CLII]
[p. CLII]

Bundel 6 draagt tot opschrift denzelfden titel als de geheele bundel, nl. ‘Aanteekeningen van verschillende zaken’. Het zou dan ook moeielijk zijn er een anderen naam aan te geven, daar de stukken, die er in liggen, over de meest verschillende onderwerpen handelen. Wellicht zou het aanbeveling verdienen, ze alle over te brengen naar de portefeuille, getiteld: Aant. v. versch. zaken I.

De inhoud bestaat uit:

1595. Een authentieke copie van een contract, door de regeering van Delft op 6 November 1595 gesloten met vijf meester-saaiwerkers uit Veuren-Ambacht en Velle-Ambacht, waarbij uitvoerig de voorwaarden geregeld worden, waarop zij zich binnen Delft zullen vestigen, ‘brengende met hen elx ten minsten vier werckluyden, te weten sayewerckers, omme elx van hen met vier getouwen ten minsten de neeringe van sayweven binnen deser stadt inne te voeren’. Tal van faciliteiten worden aan hen verleend. Verder nog een contract van 7 November 1596 met vier andere Vlamingen, op nagenoeg dezelfde voorwaardenGa naar voetnoot1). - Deze contracten zijn van belang voor de kennis van den invloed, door de vestiging van Zuid-Nederlanders op onze nijverheid uitgeoefend.
1615. Propositie (copie), door den Franschen gezant du Maurier in de vergadering van H.H. Mog. gedaan, op 10 Februari 1615.
1626. Aanteekening van het verhaal, door den raadpensionaris Anthonie Duyck in de vergadering der Staten van Holland, op 27 Februari 1626, gedaan, betreffende de poging, door Louise de Coligny, in overleg met Maurits en Willem Lodewijk, aangewend, om de kinderen van Oldenbarnevelt te bewegen, gratie voor hem te vragenGa naar voetnoot2).

[pagina CLIII]
[p. CLIII]

1652. Berichten uit Milaan, Rome en Venetië, alle op postpapier geschreven door dezelfde hand, in het Hollandsch, maar vermengd met veel Italiaansche woorden. Het bericht uit Milaan., d.d. 6 Maart 1652, beschrijft den intocht in Milaan van ‘Doña Chatarina Ponze di Leon, de bruyt van den Marques, ons Gouvernator’, en het bezoek aan Milaan van de ‘Seren. Archiduchi d'Inspruck’. Het bericht uit Rome, d.d. 9 Maart 1652, bevat allerlei verhalen omtrent gebeurtenissen in de pauselijke wereld, o. a. over het proces van ‘Don Francisco Canonici geweesen Mascabruno’; de schrijver stond in dienst van den Paus, over wien hij spreekt als ‘ons Heer’. Het bericht uit Venetië, d.d. 16 Maart 1652, handelt over den oorlog, door Venetië tegen de Turken gevoerd.
1652. ‘Extraict d'un mémoire, donné par Mr. l'ambassadeur d'Espagne aux Estats-Généraux, à la Haye, le 9 Avril 1652’. In deze memorie klaagt de gezant over het nemen van een Spaansch schip door twee Hollandsche.
Verder twee origineele convocatiën tot de vroedschapsvergadering van 22 October 1666 en 9 Augustus 1667Ga naar voetnoot1), en afschriften van bekende pamfletten uit 1672 en 1677.

Bundel 7 heeft tot opschrift: ‘Aanteekeningen betreffende het drukken van paskwillen, libellen, Sociniaansche en andere verboden boeken, 1650-1680.’ Het beginjaar

[pagina CLIV]
[p. CLIV]

1650 is onjuist, daar het eerste stuk in tijdsorde betrekking heeft op 1619. Vroeger schijnt de inhoud van dezen bundel grooter geweest te zijn: in den catalogus der auctie-van VoorstGa naar voetnoot1) wordt hij vermeld als te bestaan uit 42 pag.; thans zijn er nog geen tien over.

Men vindt hier:

1619. Copie van een vonnis, geëxtraheerd uit het schepen-minuutregister, fol. 152, d.d. 2 October 1619, waarbij Reynier Cant, student in de medicijnen, tot een boete van ƒ200 en de kosten veroordeeld werd, omdat hij ‘seeckere Latijnsche versen, die hij gemaeckt heeft op de excecutie van den geweesene advocaet Johan van Oldenbarnevelt’, aan een ander student had medegedeeld; ook had hij bekend ‘twee veersen, in 't Latijn, ende vier, in 't Duytsch geschreven, op de Synode, tot Dordrecht gehouden, gehadt te hebben, sonder aenwijsinge te doen van wien hem deselve sijn behandicht.’ De schout, die dit niet geloofde, had hem willen pijnigen, maar schepenen ontzeiden hem dezen eisch. De advocaat-fiscaal kwam van dit vonnis in appèl voor het Hof.
1651. Afschrift van het pamflet Tiele No 3668 en van het vonnis, tegen den schrijver, Willem Breeckevelt, uitgesproken: vgl. hierna, Eerste deel, p. 51 en 52.
1669. De missive over de Sociniaansche boeken, en bijbehoorende memorie, afgedrukt hierna, Eerste deel, p. 22-24.
1679. Afschrift van de missive, door Huygens, op last van Willem III, den 19den Maart 1679 aan de ‘courantiers tot Amsterdam’ geschreven, afgedrukt bij Wagenaar, Amsterdam I p. 664. - Daaronder staat deze aanteekening: ‘Burgemeesteren hebben den courantier Commelijn de voorschreven brief doen boven brengen, en, deselfde geleesen hebbende, belast die wel te bewaeren om bij tijt en wijlen, die nodich hebbende, daervan te connen dienen; dat

[pagina CLV]
[p. CLV]

  beter geweest was, die op den Dam aen eenige niet had bekent gemaeckt, maer aenstonts haere E.E. deselfde gecommuniceert; dat vorder geen copye soude geven en 't selfde de andere courantiers bekent te maecken. Dit heeft den courantier Otte Barensz. Smient mijn gesyt en de voors. brief laeten leesen, den 21sten Mey 1679. De voors. copye heb eenige tijt van te voren van een goet vrind becomen’.

Bundel 8 bevat copieën van Resol. Holland, 11 Maart 1652, tot schorsing van Jacobus Stermont, predikant in Den Haag, totdat hij aan H. Ed. Gr. Mog. contentement zal hebben gegeven wegens zijne op 10 Maart 1652 gehouden preek, en van Resol. Holland 27 Maart 1652, waarbij het voorgaande besluit wordt ingetrokken; ook een afschrift van de door Stermont schriftelijk aangeboden verontschuldiging.

 

Bundel 9 bevat de aanteekeningen over het proces van de gebroeders KoerbaghGa naar voetnoot1), bundel 10 die over Jean de Labadie en zijne prediking te AmsterdamGa naar voetnoot2); bij de laatste ligt een exemplaar van het zeldzame pamflet, getiteld: ‘Vint et cinq raisons ou considérations importantes, pour lequeles le Sr. Jean de Labadie, pasteur, et ceux qui luy sont unis de santimant et de conduite ecclésiastique peuvent jouyr avec justice de (la) liberté spirituele et tamporele, particulièrement en la ville d'Amsterdam, sous le bon plaisir, l'obéissance et l'inspection du magistrat’Ga naar voetnoot3).

 

Bundel 11 bevat een afschrift van een ‘Extract uyt de Resolutiën van de curatoren over de Universiteyt der stadt Leyden ende burgemeesteren van derselver stadt, van den 5den Mey 1676’, inhoudende: naar aanleiding van

[pagina CLVI]
[p. CLVI]

het verschijnen van een geschrift, getiteld: ‘Abrahami Heidani consideratiën over eenige saecken, onlangs voorgevallen in de Universiteyt binnen Leyden’, hebben curatoren en burgemeesteren professor Heidanus voor zich geroepen, die erkend heeft het genoemde boekje te hebben geschreven en uitgegeven; daarop besluiten zij hem te ontzetten van zijn ambt als theol. professor.

 

Bundel 12 is getiteld: ‘Extracten uit verschillende resolutieboeken der stedelijke regeering, getrokken uit de papieren van Hans Bontemantel, door J. Schouten’. Dit opschrift is onjuist. Van deze 32 bladz. (waarvan 9 blanco) is slechts de eerste uit Bontemantel geëxcerpeerd, en bevat allerlei aanteekeningen, die wij uit zijne geschriften kennen; daarbij is er ééne, die ik mij niet herinner ergens bij Bontemantel te hebben aangetroffen, nl. deze:

‘1672. Een heer van Rotterdam, van der A(a), ter vergaderinge van de Staeten van Hollant, als men besoigneerde wegens de instructie van den capityn-generael, prickte met het mes op 't pampier; sijn meedegedeputeerde vraechde, wat dat beduyde? waerop antwoorde: soo licht is het pampier met een mes stucken te pricken, hoeveel te meer met den deegen!’ - dezelfde anecdote, maar eenigszins gewijzigd, die gewoonlijk verteld wordt van den Dordschen pensionaris Vivien, bij gelegenheid van het opstellen van het eeuwig edict.

Overigens bevat deze bundel echter: Extracten uit de Resolutiën van burgem. en oudburgem., van 1649-1753, uit de Resolutiën van Thesaurieren-Ordinaris, van 1657-1718, en uit de Besoignes-boeken van de Thesaurie, van 1749-1772 - welke voor verreweg het grootste gedeelte dus niet ontleend kunnen zijn aan aanteekeningen van BontemantelGa naar voetnoot1). In den catalogus der auctie-van Voorst (p. 84, onder letter l), werd deze bundel genoemd: ‘Extracten uit de stedelijke resolutiën van de stad Amsterdam van 1649-1772, getrokken uit de papieren van H. Bonte-

[pagina CLVII]
[p. CLVII]

mantel en J. Hop, van de hand van. J. Schouten’. Ook dit geeft echter weinig licht; met J. Hop zal misschien bedoeld zijn Mr. Jacobus Hop, die in 1680 pensionaris van Amsterdam werd, maar ook zijne aanteekeningen kunnen niet verder geloopen hebben dan tot het begin der 18de eeuw. Wie J. Schouten was, heb ik niet kunnen ontdekken; klaarblijkelijk zijn de resolutiën uit de 18de eeuw door hem toegevoegd aan die, welke hij uit papieren van Bontemantel en van Hop overschreef.

 

Van de twaalf bundels, waaruit Aant. v. versch. zaken II bestaat, behoort de laatste dus niet tot de collectie-Bontemantel. De elf overblijvende bevatten, naar mijne meening, allerlei stukken, die oorspronkelijk in een anderen band van de collectie thuis behoorden. Van sommige is dit met zekerheid aan te toonen. De losse bladen bv. van bundel 9 - over het proces van de gebroeders Koerbagh in 1668 - behooren in Civ. en Jud. Aant. II, waar men ook andere gevallen vindt beschreven, in het genoemde jaar voor de schepenbank behandeld; de paginatuur stemt juist overeen met de in Civ. en Jud. Aant. II ontbrekende bladzijden uit het jaar 1668. Op dergelijke gronden is mij gebleken dat van de losse bladen in bundel 9 - over de Labadie - een deel gescheurd is uit Civ. en. Mil. Reg. I; het overige komt waarschijnlijk uit Resol. Raad III, 1. Niet van alle bundels is het even gemakkelijk de herkomst aan te toonen, daar een gedeelte van de daarin voorkomende papieren uit gescheurde of halve bladen bestaat, die geen paginatuur hebben. Ik acht het echter zoo goed als zeker, dat zij meerendeels afkomstig zijn uit het deel ‘Instructiën, Privilegiën en Resolutiën’ en uit de twee deelen, getiteld ‘Merkwaardige Stukken.’

 

Eindelijk wordt op het Amsterdamsche gemeentearchief nog een portefeuille met losse stukken bewaard, die in den inventaris niet vermeld staat als behoorende tot de

[pagina CLVIII]
[p. CLVIII]

collectie-Bontemantel, maar op de étiquette van den omslag is met potlood door een hand uit onzen tijd geschreven: Bontemantel. Ik kreeg haar dan ook eerst in handen, toen ik reeds geruimen tijd met het bestudeeren van Bontemantels aanteekeningen bezig was, gelukkig nog bijtijds om er het interessante stuk aan te ontleenen, door mij als bijlage VI afgedrukt, nl. het ‘Journal van de commissie tot vorderingh van Mr. Hendrick Cloeck tot het raedsheerschap in den Hove van Holland.’

Bij een vluchtig onderzoekGa naar voetnoot1) bleek mij, dat dit het belangrijkste stuk van de geheele portefeuille was, ook het eenige, dat ik voor mijne Bontemantel-uitgave kon gebruiken. Nu ik den tijd heb gehad de collectie nauwgezet na te gaan, vond ik er nog verschillende stukken en origineele missiven, die niet geheel zonder belang zijn. Ik vermeld daarvan de volgende:

Verzoekschrift (minuut), uit naam van ‘de Joodsche natie’ door den advocaat Cornelis Hop in 1656 ingediend aan burgem. van Amsterdam: verzoek, dat de Joden gelijke dispensatie krijgen als de Mennonieten van de bepalingen omtrent het aangaan van een huwelijk - nl. dat de huwelijken, door hen tot nog toe gesloten volgens de ceremoniën hunner wet, zonder dat zij behoorlijk zijn aangebracht voor de kerk of het gerecht, als wettig mogen worden erkend - en dat een proces, begonnen door iemand, die de wettigheid van een Joodsch huwelijk betwist, zoolang mag worden geschorst; en een missive (origin.) van burgem. v. Amst. aan Cornelis de Graeff en andere gedep. ter dagvaart, d.d. 20 Juli 1656, waarbij deze worden uitgenoodigd dit verzoek te ondersteunen, als de zaak in de Staten van Holland in behandeling komt.

Missive (origineel) van burgem. v. Amst. aan? (wschl. aan de gedeputeerden ter dagvaart), d.d. 9 Februari 1667: bevat klachten over strandroof, door de Amelanders gepleegd: en een missive (origineel) van dezelfden aan de

[pagina CLIX]
[p. CLIX]

gedep. ter dagvaart, d.d. 15 Juni 1667, over hetzelfde onderwerpGa naar voetnoot1).

Missive (origineel) van burgem. v. Amst. aan de gedeput. ter dagvaart, d.d. 29 Mei 1669, over ‘de differenten met Zeeland omtrent de administratie van de justitie’.

Missive (origineel) van Baljuw en burgemeesteren van de zes dorpen van Waterland, aan Mr. Cornelis Hop, pensionaris van Amst., d.d. Ransdorp, 27 Januari 1670: verzoek om in de aanstaande Statenvergadering te willen opkomen voor hun goed recht in zake de verkiezing van schepenen in Waterland.

Een aantal missiven over het proces van den kapitein van Haringcarspel en het naar aanleiding daarvan ontstane geschil tusschen Amsterdam ter eenre, en het Hof en den Hoogen Raad ter anderen zijde, nl.:

a)Rescriptie van burgem. v. Amst. aan het Hof, September (zonder vermelding van den dag) 1671: minuut, van de hand van den pensionaris Hop.
b)Missive van Pancras, Geelvinck, Roetert Ernst en Hop, gedep. ter dagvaart, aan burgem. v. Amst., d.d. 's Gravenhage, 1 October 1671 (origineel, van de hand van Hop).
c)Missive (origineel) van de schepenbank v. Amst. aan de gedep. ter dagvaart, van 2 en 7 October 1671.
d)Advies van de zes stadsadvokaten Jacob Dedel, W. van den Kerckhove, Adriaan Roetenburch, Mart. van der Goes, B. Oyens en B. van Molenschot, d.d. 's Gravenhage, 15 October 1671.
e)Missive (copie) van Hop aan de zes stadsadvocaten, d.d. Amsterdam, 19 Oct. 1671.
f)Acte van citatie van complainte (copie), door de schepenbank aan Haringcarspel verleend, d.d. 24 Oct. 1671.
g)Missive (copie) van het Hof van Holland aan burgem. v. Amst., d.d. 's Gravenhage, 26 Oct. 1671.
[pagina CLX]
[p. CLX]
h)Missive (origineel) door Hop, uit naam van burgem., geschreven aan de heeren Hudde en Druyff, (raadsheeren in den Hoogen Raad?), d.d. Amst., 31 Oct. 1671.
i)Missive (origineel) van Hendrik Druyff aan Hop, d.d. 's Gravenhage, 4 Nov. 1671.
k)Missive (copie) van den raadsheer in het Hof Fannius aan? (het opschrift is: ‘Mijn Heer en broeder’) d.d. 6 Nov. 1671 (zonder plaatsnaam).
l)Missive (origineel) van Hop aan Jan de Witt, d.d. Amsterdam, 10 Nov. 1671.

Over het reeds meermalen genoemde proces tegen Sijms vindt men hier twee brieven, nl.:

Missive (origineel) van burgem. v. Amst. aan Hop, d.d. Amst., 23 Oct. 1671.

Missive (origineel) van schout en schepenen v. Amst. aan Hop, d.d. Amst., 23 Oct. 1671, met copieën van eenige op dit proces betrekking hebbende stukken.

Ook in de zooeven genoemde missive van Hop aan Jan de Witt, van 10 Nov. 1671, vindt men een mededeeling over het proces Sijms.

Verder bevat deze portefeuille:

Missive (origin.) van de Staten-Generaal aan den raadsheer in den Hoogen Raad Cornelis Hop, d.d. 's Gravenhage, 14 Nov. 1675, waarbij hij gecommitteerd wordt, met de Raden-ordinaris in den Rade en Leenhove van Brabant zitting te nemen over het proces tegen de erfgenamen van den ontvanger-generaal Doubleth; met bijbehoorend extract Resol. H.H. Mog. 14 Nov. 1675.

Sententie (copie) in de zaak van de erfgenamen van Doubleth tegen het gemeene land, van 10 Januari 1676.

Bij deze stukken ligt ook een copie van de instructie voor Philips Doubleth, ontvanger-generaal van de Staten-Generaal, d.d. 1 Januari 1629.

‘Aenteyckeningh van 't Hoff wegens 't gepasseerde over het confinement van Abraham van Wickefort, 21 Januarij 1676’: een rapport van de conferentie, op genoemden dag gehouden tusschen de heeren Baan en van der Meulen, gecommitteerden van het Hof, en een commissie uit de Staten van Holland, waartoe ook de raadpens. Fagel be-

[pagina CLXI]
[p. CLXI]

hoorde, over de vraag, waar de Wicquefort zou worden gevangen gezetGa naar voetnoot1).

Behalve het reeds genoemde, door Hop gehouden, journaal, vindt men verder in deze portefeuille nog tal van copieën van Resol. Vroedschap Amst., extracten uit de Dagelijksche Notulen van burgem. van Amst., uit Resol. Vroedsch. Rotterdam, Resol. Holland, en eenige gedrukte sententiën en pamfletten, die ook van elders bekend zijn.

 

Nu de lezer kennis heeft kunnen nemen van den inhoud dezer portefeuille, wil ik rekenschap geven van mijn reeds vroeger geuit vermoedenGa naar voetnoot2), dat zij met de collectie-Bontemantel oorspronkelijk in geen verband staat. De eenige aanwijzing van dat verband is de met potlood geschreven naam Bontemantel, buiten op den omslag, nog wel met een hand uit onzen tijd. De inventaris van het Amsterdamsche archief maakt, bij het opnoemen van de verschillende deelen der collectie-Bontemantel, geen melding van deze portefeuille. Hoe zij op dat archief is gekomen, kon niemand mij daar mededeelen.

Ik meen nu met volkomen zekerheid te kunnen zeggen, dat wij hier te doen hebben met papieren, die alle afkomstig zijn uit de door den pensionaris Cornelis Hop nagelaten manuscripten. Immers vinden wij er niet alleen tal van missiven bij, door Hop ontvangen in zijne qualiteit van pensionaris of als gedeputeerde naar de dagvaart, maar ook origineele, door hem geschreven brieven, minuten en copieën daarvan, en het door hem gehouden journaal van de rondreis om Cloeck te recommandeeren tot, en Pieter de Groot te weren uit de vacante plaats in het

[pagina CLXII]
[p. CLXII]

Hof van Holland. Ook wordt op zeer vele stukken - zoowel op de brieven als op de copieën van resolutiën en dergelijke - in dorso, met de hand van Hop, in het kort vermeld, waarover de inhoud loopt.

Wel is waar bestaat de mogelijkheid, dat Bontemantel, die met Hop bevriend was, al deze stukken van hem heeft gekregen, maar waarschijnlijk komt dit mij niet voor, daar Hop zelf aanteekening van staatszaken hieldGa naar voetnoot1) en dus niet zal hebben willen afstaan, wat voor hem niet zonder belang was. Om te verklaren, hoe zijne papieren bij de collectie-Bontemantel kunnen zijn gekomen, herinner ik er aan, dat Bundel 12 van de portefeuille Aant. v. versch. zaken II in den catalogus der auctie-van Voorst beschreven werd als: ‘Extracten enz., getrokken uit de papieren van H. Bontemantel en J. Hop, van de hand van J. SchoutenGa naar voetnoot2)’. Uit de omstandigheid, dat laatstgenoemde heer excerpten maakte zoowel uit de manuscripten van Bontemantel als uit die van J. Hop - de pensionaris Mr. Jacob Hop zal bedoeld zijn - zou men kunnen gissen, dat reeds toen deze papieren bij elkaar gevoegd waren of aan denzelfden eigenaar toebehoorden. Jacob Hop zal wel de schriftelijke nalatenschap geërfd hebben van zijn vader Mr. Cornelis Hop.

 

Nu ik aan het einde ben gekomen van mijne uitvoerige beschrijving van den inhoud der door Bontemantel nagelaten papieren, schijnt het gewenscht deze te resumeeren, opdat aan den lezer het overzicht van de omvangrijke collectie niet ontsnappe.

Het belangrijkste gedeelte daarvan wordt gevormd door de drie deelen, getiteld: ‘Resolutiën Raad’, waarin Bontemantel zijne uitvoerige aanteekeningen heeft opgeschreven over wat in de vroedschap van Amsterdam voorviel in de

[pagina CLXIII]
[p. CLXIII]

jaren 1653-1672; ook na zijn ontslag uit de regeering is hij voortgegaan met aan te teekenen wat hem ter oore kwam, zoodat aan het slot van het tweede stuk van Resol. Raad III nog gebeurtenissen uit 1686 worden beschreven. Over de regeeringszaken, waaraan hij deelnam als gedeputeerde van Amsterdam naar de dagvaart, bericht hij ons in het deel ‘Notulen Staten van Holland 1670’.

In de deelen, getiteld: ‘Civiele en Militaire Regeering I en II’ verzamelde hij wat hem het belangrijkste toescheen uit zijne raadsnotulen, soms met dezelfde bewoordingen, vaak met een afwijkenden tekst; vooral de gebeurtenissen van het jaar 1672 worden uitvoerig behandeld en vormen den hoofdinhoud van Civ. en Mil. Reg. II. In Civ. en Mil. Reg. III, na zijn ontslag uit de vroedschap opgesteld, gaf hij een uitvoerige beschrijving van den regeeringsvorm der stad, grootendeels aan vroegere aanteekeningen ontleend.

Van de rechtszaken, voorgevallen in de lagere rechtbanken, waarin hij achtereenvolgens zitting had, en in het college van schepenen, waarvan hij herhaaldelijk lid en éénmaal voorzitter was, kunnen wij het vaak zeer uitvoerige relaas - afgewisseld door tal van verwijzingen naar, en citaten uit rechtsgeleerde werken - lezen in de deelen, door hem zelf genoemd: ‘Annotatiën van Judicaturen A, B, C en D’; de inhoud van A is later terechtgekomen in den band, getiteld: ‘Merkw. stukken II’, de overige drie zijn thans getiteld: ‘Civ. en Jud. Aant. II en III, Eerste en Tweede stuk’. In het laatste komen nog aanteekeningen voor over rechtszaken, waaraan Bontemantel zelf geen deel meer kon nemen, maar die hij van anderen vernam, uit de jaren 1676, 1677 en 1686.

Behalve de genoemde deelen, waarvan de inhoud een samenhangend geheel vormt, bracht Bontemantel er nog verschillende bijeen, die een bonte mengeling van allerlei stukken bevatten. Daarbij zijn er twee, door hem zelven genoemd ‘Annotatiën van Civile saecken A en B’, tegenwoordig getiteld ‘Civ. en Judic. Aant. I en IV.’ In het eerste vindt men zeer veel copieën van stukken, loo pende over de meest verscheiden regeeringszaken, meeren-

[pagina CLXIV]
[p. CLXIV]

deels uit Bontemantels tijd, voor een gedeelte ook uit de jaren, voordat hij in de regeering zitting kreeg. Het tweede bevat ook dergelijke documenten, maar wordt toch hoofdzakelijk gevuld door aanteekeningen over geruchtmakende processen en daarop betrekking hebbende stukken.

De inhoud van den band, thans getiteld ‘Privilegiën, Instructiën en Resolutiën’, beantwoordt slechts ten deele aan zijn naam en bestaat meerendeels uit soortgelijke stukken als in de straks genoemde voorkomen; daarbij zijn ook zeer vele, die handelen over gebeurtenissen vóór Bontemantels tijd.

Eindelijk vinden wij in de twee portefeuille's ‘Aant. v. versch. zaken I en II’ waarschijnlijk de restanten van Merkw. stukken I en II, alsmede tal van bladen, losgescheurd uit andere deelen der collectie. In de portefeuille No 1 beslaan de aanteekeningen over het jaar 1672 weer de grootste plaats. De twee banden met aanteekeningen over de West-Indische Compagnie zijn verloren gegaan, op enkele bladzijden na, die men onder de losse stukken van de andere deelen der collectie vindt.

Ook de talrijke platen, portretten, kaarten enz., zijn spoorloos verdwenen. Wanneer men bedenkt, hoeveel er sinds 1840 uit de collectie verloren is gegaan, hoe men zich niet ontzien heeft tal van bladzijden uit den band te scheuren, soms ook onleesbaar te makenGa naar voetnoot1) - en wat onleesbaar gemaakt is, zal wel niet de onschuldigste mededeelingen bevat hebben - dan is er alle reden zich er over te verheugen, dat het grootste gedeelte der collectie thans in het Amsterdamsche gemeentearchief een veilige bewaarplaats heeft gevonden en niet langer door oneerbiedigen kan worden geschonden.

 

Nog enkele opmerkingen mogen thans volgen over de hulpmiddelen, die Bontemantel bij het schrijven zijner aanteekeningen ten dienste stonden, en over de bronnen,

[pagina CLXV]
[p. CLXV]

waaruit hij putte, wanneer hij schreef over gebeurtenissen, die hij zelf niet had bijgewoond.

Ik heb hiervóór reeds gehandeld over de notulen van de vroedschap en de wijze, waarop Bontemantel die moet hebben geschrevenGa naar voetnoot1). Gemakkelijker moet het hem zijn gevallen, zijne aanteekeningen over de Statenvergadering van Holland en over rechtszaken op te stellen, daar hij zoowel op de dagvaart als bij de zittingen der banken van commissarissen en der schepenbank tijdens de vergadering gelegenheid had tot het schrijven van notulen of korte aanteekeningen, die hij desnoods tehuis kon uitwerken. Bovendien kreeg hij de processtukken in handen - en vele daarvan vinden wij in zijne collectie terug! Als lid der regeering had hij verder de vrijheid om inzage te nemen van allerlei archiefstukken: vroedschapsresolutiën, keurboeken, groot-memorialen en tal van andere, en kon deze zelfs mee naar huis nemenGa naar voetnoot2). Ook had hij een inventaris van de zoogenaamde ijzeren kapelGa naar voetnoot3), bewaarde getrouw allerlei stukken, die hem in handen kwamen bij de verschillende commissies, waarin hij zat, behield ook - dank zij de weinige zorg voor de regeeringsarchieven van dien tijd - brieven, niet aan hem persoonlijk, maar bv. in zijne qualiteit van presidentschepen aan hem gerichtGa naar voetnoot4), en eigende zich ook wel eens een brief toe, die heelemaal niet aan hem geadresseerd was, maar waarin hij om de een of andere reden belang steldeGa naar voetnoot5). Van den pensionaris Hop kreeg hij de notulen, door Vivien en Hop in de Statenvergadering gehouden,

[pagina CLXVI]
[p. CLXVI]

te leen, om er een afschrift of excerpt van te maken Banning Cocq gaf hem misschien inzage van de papieren van Volkert OverlanderGa naar voetnoot1); van den Remonstrantschen predikant Brandt, zijn geloofsgenoot, kan hij allerlei mededeelingen ontvangen hebben over historische gebeurtenissen, door Brandt beschreven of bestudeerd. Vooral heeft Bontemantel zich groote moeite gegeven om nauwkeurig te leeren kennen wat er in 1672 te Amsterdam was voorgevallen. Herhaaldelijk zocht hij personen op, die in die gebeurtenissen een rol hadden gespeeld, of lokte een samenkomst met hen uitGa naar voetnoot2) en vroeg nadere inlichtingen, die hij zich dan haastte tehuis op te schrijven; vooral in 1680, 1682 en 1684 hield hij zich daarmede bezig, zoodat wij wel mogen aannemen, dat de meeste van zijne verspreide aanteekeningen over 1672 in het laatst van zijn leven - hij stierf in 1688 - zijn opgeschreven. Een enkele maal kwam hij bij zulke nasporingen zelfs in moeielijkheden, daar de menschen achteraf wel eens bang werden, dat zij last konden krijgen van hunne mededeelzaamheid, en niet goed begrepen waarom Bontemantel hen kwam uithoorenGa naar voetnoot3).

 

Voor de historici - en andere lezers van deze inleiding mag ik niet verwachten - is het, na alles wat ik heb medegedeeld, wel onnoodig in den breede uit te weiden over de waarde van de collectie-Bontemantel. Zij zullen bespeurd hebben dat deze aanteekeningen in twee categorieën zijn te onderscheiden: 1o aanteekeningen over regeeringszaken, aan de behandeling waarvan Bontemantel zelf deelnam, en 2o historische documenten, voor een groot deel copieën, voor een ander deel origineele stukken, betrekking hebbende zoowel op gebeurtenissen vóór den tijd van Bontemantels magistratuur als op voorvallen uit dien tijd zelven. De laatste categorie is de minst

[pagina CLXVII]
[p. CLXVII]

belangrijke, en vele van de daarin voorkomende stukken zijn ook elders te vinden. Tot de eerste behooren zijne notulen van de vroedschapsvergadering, van de Staten van Holland en van het behandelde in verschillende rechtbanken, afgewisseld door tal van mededeelingen over regeeringskuiperijen en personalia. Zij stellen ons tot in de kleinste bizonderheden voor oogen hoe de regeeringsvorm en de administratie van Amsterdam in het eerste stadhouderlooze tijdvak waren ingericht. Van hoeveel belang dit ook moge zijn, de waarde van de collectie-Bontemantel ligt toch in iets anders. En wel hierin, dat zij ons de met groote nauwgezetheid opgestelde, bijna dagelijksche aanteekeningen aanbiedt van een Amsterdamsch regent over alles, wat er achter de schermen voorviel, zonder eenig opzet tot vergoelijking of afkeuring van de kuiperijen, die hij beschrijft, en bijeengebracht alleen tot eigen nut en leering, zonder de bijgedachte, dat zijne manuscripten eenmaal als bron van historisch onderzoek zouden dienst doen. Aan Bontemantel is wel eens verweten dat zijne aanteekeningen ‘geen aanspraak kunnen maken op den naam van onpartijdige waardeering’Ga naar voetnoot1). Onpartijdig in dien zin, dat hij zich boven de partijschappen weet te stellen en een billijke waardeering geeft van de leidende personen en beginsels van zijn tijd, is hij zeker niet; over den Prins van Oranje en Valckenier is hij gewoonlijk niet goed te spreken, met Jan de Witt en zijn regeeringssysteem daarentegen hoogelijk ingenomen. Maar onze meening over zijn staatkundig inzicht is niet zoo gunstig, dat wij hem als leidsman zouden wenschen bij het vormen van een onpartijdig oordeel over het eerste stadhouderlooze tijdvak. Wij zijn reeds meer dan tevreden, dat hij ons, als een eerlijk kroniekschrijver, een schat van wetenswaardige zaken heeft opgeteekend, en dat hij het ons zoo gemakkelijk maakt te onderscheiden aan welke zijde zijne sympathieën waren; wij hebben bovendien een groot vertrouwen in de nauwgezetheid van onzen chroniqueur, die, zelfs bij de geringste kleinigheden, vermeldt van wien, en dikwijls ook op welken dag, hij

[pagina CLXVIII]
[p. CLXVIII]

zijn bericht heeft gekregenGa naar voetnoot1), die niet de minste moeite doet zijne aanteekeningen uit te dossen in een fraai gewaad - waarschijnlijk zou hem dat ook slecht afgegaan zijn - maar ze opschrijft in de taal van het dagelijksch leven, kunsteloos, maar ook ongekunsteld. Zijn stijl is gebrekkig en onbeholpen, en toch gelukt het hem wel eens een aardig tooneeltje te teekenen, dat ons in de herinnering blijft: ik denk o. a. aan zijn verhaal van de dames, die bij burgemeesteren genade komen vragen voor de veroordeelde Fransche soldatenGa naar voetnoot2), aan de beschrijving van zijn bezoek ten huize van den heer van ZuidpolsbroekGa naar voetnoot3), en aan tal van mededeelingen over het gebeurde in regeeringscolleges en op regeeringsmaaltijden, waar de regenten den plechtigen, officieelen toon aflegden en voor den dag kwamen in de ruwheid en ongemanierdheid, die hun vaak eigen was.

Bontemantels aanteekeningen over rechtszaken zullen aan een kenner van het ‘Rooms-Hollandsch’ recht waarschijnlijk tal van wetenswaardige gegevens voor de praktijk van dat recht verschaffen. Maar ook voor anderen is de kennismaking met deze banden der collectie aan te bevelen. Bij het doorlezen dacht ik herhaaldelijk hoe een auteur, die het maatschappelijk leven van de zeventiende eeuw in den vorm van vertellingen of historische novellen ons voor oogen wilde brengen, hier een schat van gegevens bijeen zou vinden, niet alleen voor de kennis van die lagen der bevolking, die met de crimineele justitie herhaaldelijk in aanraking kwamen, maar ook voor die van de hoogere standen: van kooplieden, die te recht stonden wegens het drijven van verboden handel, van leden van patricische families, die betrokken werden in processen wegens verbreking van huwelijksbeloftenGa naar voetnoot4), in quaesties over erfenissenGa naar voetnoot5), of dergelijke.

[pagina CLXIX]
[p. CLXIX]

Voor de gebeurtenissen te Amsterdam in het jaar 1672 is Bontemantel de voornaamste bron. Hij stelt ons in staat de meening te logenstraffen, die Pieter Valckenier en WagenaarGa naar voetnoot1) ingang hebben doen vinden, nl. dat het in 1672 te Amsterdam rustiger is gebleven dan in andere steden van Holland. Niet alleen van de intriges der regenten, maar ook en vooral van wat er toen onder de burgerij omging, heeft hij ons het aanschouwelijk en tot in de geringste détails uitgewerkte tafereel voorgehangen.

Eindelijk wil ik hier nog wijzen op wat men bij Bontemantel niet vindt. Ik zei daareven dat zijne aanteekeningen over rechtszaken onze kennis van het maatschappelijk leven dier dagen verrijken. Het is echter zijns ondanks, dat Bontemantel ons die kennis aanbrengt. Niet daarvoor heeft hij de procedures opgeteekend, maar alleen om de juridische beteekenis er van. Van handel en nijverheid vernemen wij alleen iets, wanneer zij een onderwerp van beraadslaging in regeeringscolleges uitmaken. Over zijn eigen bedrijf, zijn eigen zaken teekent hij niets op, en gelukkig onthoudt hij ons het verhaal van allerlei onbeduidende mededeelingen uit zijn eigen leven, die men bv. in het dagboek van Constantijn Huygens Jr. vindt. Voor alles, wat de kunst betreft, is zijn oog gesloten. Van de schilderijen in het stadhuis vindt hij alleen den prijs vermeldingswaardigGa naar voetnoot2). Over de letterkunde van zijn tijd bewaart hij het diepste stilzwijgen. Zelfs over onderwerpen, die meer binnen zijn gezichtskring liggen, teekent hij niets aan, wanneer zij geen verband houden met de ‘civiele en militaire regeering.’ Voor alles, wat buiten de regentensfeer ligt, is in zijne aanteekeningen geen plaats. Alleen de regent is daar aan het woord.

voetnoot1)
Wagenaar, Vad. Historie, XIV, p. 85, 86, 106, 181, 208, 209, 215, 216, en Wagenaar, Amsterdam, I p. 631 en 632.
voetnoot1)
Aan de vriendelijkheid van den heer Hingman, commies-chartermeester van het Algemeen Rijks-archief, heb ik het te danken, dat ik van dezen brief, met bijbehoorende lijst, en de minuut van het advies van den archivaris van Wijn, kennis mocht nemen.
voetnoot2)
Haar vader was, volgens haar brief, reeds den 11den April 1785 overleden.
voetnoot3)
De nummers vóóraan zijn door mij toegevoegd, om het aanhalen te vergemakkelijken.
voetnoot1)
Naast No 2 en No 3 staat in margine, met potlood, geschreven waarschijnlijk door den heer van Wijn): ‘vol platen’.
voetnoot2)
Geëxcuseerd en gecontinueerd in 1672.
voetnoot1)
De minuut van dit schrijven is op vele plaatsen kwalijk leesbaar; ook de heer Hingman, die mij zijne hulp verleende bij het ontcijferen, slaagde er niet in, alle onduidelijkheden op te lossen. Wat ik echter boven uit den inhoud heb medegedeeld, staat vast. Ook wordt er nog in medegedeeld dat Prof. Kluit op een auctie een manuscript van Bontemantel had gekocht, en aan den heer van Wijn had verklaard het dikwijls met nut te hebben gebruikt; na Kluit's rampzalig uiteinde was het niet onder zijne papieren gevonden. Wat de inhoud van dit handschrift was, wordt niet gezegd - althans niet in de ontcijferbare krabbels van de minuut.
voetnoot1)
De volledige titel van den catalogus is: ‘Alphabetische catalogus der handschriftelijke documenten, brieven enz., berustende in de verzameling van Jhr. G.J. Beeldsnijder van Voshol. Utrecht, J. Altheer, 1838. Niet in den handel.’ Een exemplaar van dezen catalogus berust in de Utrechtsche gemeentebibliotheek. Ten onrechte wordt Bontemantel hier burgemeester genoemd; ook was hij geen bewindhebber van de Oost-, maar van de West-Indische Compagnie; eveneens is de mededeeling, dat geen historieschrijver ooit van de stukken gebruik maakte, onjuist, daar, zooals wij zagen, reeds Wagenaar er uit putte. - In Dodt van Flensburg's Archief voor kerkelijke en wereldsche geschiedenissen, Tweede deel, 1839, wordt ook gewag gemaakt van de ‘Adversaria’ van Hans Bontemantel en vindt men enkele stukken daaruit afgedrukt: vgl. aldaar p. VI, X, 99, 100, 359-367.
voetnoot1)
In elken bewaard gebleven band vindt men de étiquette van den Utrechtschen boekbinder van Dommelen.
voetnoot2)
Catalogus auctie C. Weddepohl, Amsterdam, 22 April 1840. Een exemplaar berust in de Utrechtsche gemeentebibliotheek.
voetnoot1)
J.L. = Jan Lievensz.?

voetnoot1)
Ik begon met mij te wenden tot den heer R.W.P. de Vries, boekhandelaar te Amsterdam, die in 1865 de zaak van den heer Weddepohl overnam. Hij had de welwillendheid mij mede te deelen, dat hij de auctie-catalogi van zijn voorganger niet bezat, daar zij reeds vóór het overnemen der zaak alle vernietigd waren! Toen ik van een anderen boekhandelaar vernam, dat van iedere veiiing een verbaal gedeponeerd wordt bij den ontvanger der registratie, waarop de prijzen en de namen der koopers staan aangeteekend, vroeg ik aan den heer J. Scheltema, ontvanger der registratie te Amsterdam, of er nog mogelijkheid bestond, inzage te verkrijgen van zulk een exemplaar der auctie-Weddepohl. Hij antwoordde mij, dat wel een auctie-catalogus wordt geannexeerd aan het procesverbaal van verkoop, maar na de registratie wordt teruggegeven aan den betrokken notaris of deurwaarder, en dan in diens protokol gedeponeerd; alleen wanneer de naam van den notaris of deurwaarder, die de bedoelde verkooping gehouden had, bekend was, zou er eenige kans zijn het verlangde stuk op te sporen. Daar echter in den catalogus deze naam niet genoemd wordt, en ik, ook bij navraag aan enkele Amsterdamsche firma's, er niet in slaagde hem te weten te komen, mislukte ook deze poging.
voetnoot1)
Boven is reeds medegedeeld (p. xx, noot 2) dat het niet meer mogelijk is Bontemantel aan te wijzen op een schutterstuk, waarop hij voorkomt.
voetnoot1)
Catalogue raisonné de la précieuse collection de manuscrits et d'autographes de MM. D.C. van Voorst, père, et J.J. van Voorst, fils, pasteurs évangéliques à Amsterdam. Amsterdam, Frederik Muller, 1859. Zie aldaar bladz. 84, No. 482. Een exemplaar van dezen catalogus vond ik in de Amsterdamsche gemeentebibliotheek.
voetnoot2)
Catalogus van de bibliotheek van Isaac Meulman, verkocht te Amsterdam op 22 November 1869 en 5 volgende dagen, onder leiding van F. Mnller en Mart. Nijhoff. - Een exemplaar van dezen catalogus vond ik in de Utrechtsche gemeentebibliotheek.
voetnoot1)
In den catalogus staat, door een drukfout, 1453.
voetnoot2)
Derde deel, p. 125-126.
voetnoot1)
De inventaris heeft, minder juist, twee banden.
voetnoot1)
Mr. S. Muller Fz. deelde mij mede, dat door zijne tusschenkomst de regeering in 1883 de collectie ms. van Jhr. Beeldsnijder, destijds berustende onder diens schoonzoon, den heer des Tombe, heeft gekocht, en dat hij voor de verdeeling daarvan heeft zorg gedragen. De vele brieven, uit het Utrechtsche rijksarchief afkomstig, keerden terug ter plaatse, waar zij behoorden; de platen werden naar het Prentenkabinet gezonden, de losse band van het 2de deel der West-Indische Comp. en eenige kleinigheden naar het Amsterdamsche archief, de rest hoofdzakelijk naar het rijksarchief in den Haag. Wat het laatste archief ontving, was een collectie autografen; uit den daarvan opgemaakten inventaris zou men afleiden, dat slechts sommige afkomstig zijn uit de collectie - Bontemantel.
voetnoot1)
Ook het volgende feit bewijst, dat na 1840 althans een gedeelte der manuscripten van Bontemantel aan Jhr. Beeldsnijder toebehoorde. Bij van Sijpesteyn en de Bordes, De verdediging van Nederland in 1672 en 1673, II p. 104, noot 1, (verschenen in 1850) leest men dat ‘de schriftelijke last van de regeering van Amsterdam aan Bontemantel (om te zorgen voor de uitleggers in 1672) berust in de rijke verzameling handschriften van Jhr. Beeldsnijder van Voshol, te Utrecht’. Dit stuk behoorde tot de collectie-Bontemantel en ligt thans in de portefeuille, getiteld Aant. van versch. zaken I.
voetnoot2)
Deze veronderstelling wordt bevestigd door wat Dr. Scheltema mededeelde: zie hiervóór, p. xcv.
voetnoot3)
Belangrijk, blijkens de inhoudsopgave, hiervóór, p. lxxxix en xc, No 17, 18, 19 en 24.
voetnoot1)
Dit beginjaar leid ik af uit den catalogus der auctie-Weddepohl, waarin bericht wordt dat de twee deelen, getiteld: W. Ind. Comp., loopen over de jaren 1641-1664. Hoewel Bontemantel eerst sedert 1654 bewindhebber was, had hij ook aanteekeningen verzameld over gebeurtenissen vóór dien tijd: vgl. hiervóór, p. lxxxix, sub No 17 en 18.
voetnoot2)
De losse band is echter niet door Mr. Muller gevonden.
voetnoot1)
Een enkele maal vindt men op een auctie nog een fragment van Bontemantels papieren, zoo bv. in den catalogus van de verzameling J.N. Scheltema, 21-25 Sept. 1896 te Amsterdam verkocht door den boekhandelaar R.W.P. de Vries, waar onder No. 1507 ook eenige paskwillen van de hand van Bontemantel worden genoemd. Bij inzage bleek het mij, dat het afschriften van een paar onbeduidende spotverzen uit het jaar 1672 waren. - Ook in den catalogus Beeldsnijder 1838 (p. 19) en een lateren catalogus Beeldsnijder 1850 (beide aanwezig in de Utr. gemeentebibliotheek) worden twee brieven van Bontemantel uit het jaar 1655 genoemd, die Jhr. Beeldsnijder wel zal hebben losgesneden. Van een dezer brieven van B. uit 1655 berust een copie in de bibliotheek van mr. Roijaards van den Ham, te Utrecht. De brief is van weinig belang.
voetnoot1)
Geen enkel blad ontbreekt. Een paar maal springt, zooals in B.'s geschriften vaak voorkomt, de paginatuur een of twee cijfers over; ook zijn er enkele onbeschreven bladen.
voetnoot2)
In werkelijkheid is het aantal bladz. geringer. In het eerste stuk springt de paginatuur over van p. 69 op p. 80 en van p. 125 op p. 226; op p. 234 volgt p. 257, maar daartusschen zijn enkele bladz. uitgescheurd, op zijn hoogst 6, zoodat bovendien de paginatuur moet zijn versprongen. In het tweede stuk ontbreekt geen enkele bladz., maar de paginatuur springt over van p. 104 op p. 305, van p. 325 op p. 426, van p. 474 op p. 477; ook verspringt de paginatuur enkele malen met een gering cijfer. Daar de tekst doorloopt, kunnen de verspringingen niet hieraan toegeschreven worden, dat Bontemantel, voor hij de deelen liet innaaien, een verandering in de indeeling bracht.
voetnoot1)
Uit beide stukken zijn enkele bladen weggescheurd; bovendien verspringt in het eerste de paginatuur van p. 153 op p. 184. Het tweede stuk heeft achterin verscheiden ongepagineerde beschreven bladzijden.
voetnoot2)
Tweede deel, p. 210.
voetnoot1)
Resol. Raad III, 1, p. 39 (9 Augustus 1668): ‘presentibus alle de burgemeesteren, soo mijn is gesyt; den raet was sterck 12 à 14 persoonen, nae mijn van de Cappelle heeft gesyt.’
voetnoot2)
Resol. Raad III, 2, p. 354.
voetnoot1)
Tweede deel, p. 7-11.
voetnoot2)
Vgl. Tweede deel, p. 10.
voetnoot3)
Resol. Raad II, 1, p. 372. - Vgl. ook hiervóór, p. lxxxviii, sub No 9.
voetnoot1)
Tweede deel, p. 10.
voetnoot2)
Ibidem.
voetnoot3)
Deze plaats is ook gedrukt bij de Witte van Citters, Contracten van correspondentie p. xxi, en bij prof. Fruin, Bijdr. en Meded. van het Hist. Gen. XVIII p. 453 en 454.
voetnoot1)
Vgl. Tweede deel, p. 53.
voetnoot1)
Ik citeer deze woorden uit Civ. en Mil. Reg. II p. 522 en niet uit Resol. Raad III, 2, p. 257 en 258, waar hetzelfde, maar minder duidelijk, wordt gezegd. Alleen blijkt uit de laatste plaats nog, dat het besluit betrekking had op de ‘doleantiën van den 200sten penning.’
voetnoot2)
Dat althans na Bontemantels ontslag uit de regeering zijne vrienden wisten, dat hij schriftelijke aanteekeningen opstelde, blijkt bv. uit een mededeeling, in 1678 door Jan Six aan Bontemantel gedaan, betreffende de pogingen, die van Beuningen in 1672 had aangewend om ‘Sijn Hoochyt met den raetpensionares, naedat (deze) sijn demissie had becoomen, te vereenigen.’ ‘Nae het gesyde voechde Jan Six daerbij, (dat Bontemantel) hetselfde wel mocht aentyckenen, alsoo het authentyq is.’ (Aant. v. versch. zaken I). Het bedoelde verhaal komt in hoofdzaak overeen met wat de Wicquefort bericht, Hist. des Prov. Unies. (ed. Chais van Buren) IV p. 536. Vgl. ook Lefèvre-Pontalis, Jean de Witt II p. 478.
voetnoot1)
Ook de platen en enkele ingelaschte origineele brieven zijn verloren gegaan; zoo wordt bv. op p. 236 gesproken van Reinier Pauw, den zoon van burgem. Pauw, ‘wiens print hiervoor staet.’ De ‘print’ is er niet meer.
voetnoot2)
In overleg en met goedvinden van den archivaris van Amsterdam, zal ik alle bladen uit deze portefeuilles, waarvan ik aldus de herkomst kan aantoonen, in den band leggen, waar zij behooren. Daar de meeste van deze bladen door mij aangehaald zijn als liggende in de portefeuilles ‘Aant. v. versch. zaken’, zal ik - ten behoeve van een contrôle van mijn werk - in deze portefeuilles een blad leggen, waarop genoteerd staat welke aanteekeningen er uit zijn genomen en naar welken band zij overgebracht zijn.
voetnoot1)
Vgl. ook de beschrijving van dit deel in de lijst van 1817, hiervóór, p. lxxxviii, sub No 9. De ‘lijste der geëxcuseerde en gecontinueerde regenten’, waarvan daar gesproken wordt, ligt thans niet meer in dit deel, maar in Civ. en Mil. Reg. III.
voetnoot1)
Dit is dan ook herhaaldelijk door mij gedaan. Tal van voorbeelden vindt men in Tweede deel, Bijlage I.
voetnoot2)
Zie Aitzema, S. v. S. e. O. VI p. 496 sqq.
voetnoot1)
Tusschen p. 559 en 560 is een blad ingeplakt, dat een aanteekening bevat over iets, dat op 28 en 29 Jauuari 1678 gebeurde; tusschen p. 569 en 570 ingeplakt vindt men een Extr. Vroedsch. Resol. van 22 November 1678, tusschen p. 601 en 602 een aanteekening over een gebeurtenis in 1680. Het inplakken bewijst, dat Bontemantel zich ook in 1678 en 1680 nog bezig hield met het aanvullen van deze collectie aanteekeningen, tevens dat de bladzijden, waarbij deze aanteekeningen ingeplakt zijn, vóór 1678 en 1680 resp. waren geschreven.
voetnoot1)
Vgl. Lefèvre-Pontalis, Jean de Witt II p. 221, noot 1. Deze auteur, die ook uit de manuscripten van Bontemantel geput heeft, vermeldt dat Bontemantels Notulen Staten van Holland 1670 toebehooren aan den heer Roijaards van den Ham (II, p. 88, noot 2); deze deelde mij echter mede, dat hij nooit manuscripten van B. heeft bezeten. De vergissing van den heer Lefèvre-Pontalis is waarschijnlijk hieraan toe te schrijven, dat hij ook inzage heeft genomen van Bontemantels excerpt uit de notulen van Vivien en Hop, en dit verward heeft met de origineele notulen van de beide pensionarissen, die de heer Roijaards bezit.
voetnoot2)
Op de lijst van 1817 komen zij voor als No 26 (vgl. p. xc); ik vermoed, dat zij later zijn gebonden in een van de deelen, getiteld: Merkw. Stukken, en, toen dit uiteengehaald was, in Civ. en Mil. Reg. II gelegd, omdat ook dat deel de gebeurtenissen van 1671 en 1672 beschrijft.
voetnoot3)
Hiervóór, p. lxxxviii en lxxxix.
voetnoot1)
Tweede deel, p. 152 sqq.
voetnoot2)
Op p. 72-99 vindt men bv. het verhaal van een geschil tusschen Amsterdam en Leiden, wegens het inloopen van zout water in Rijnland, door de sluizen van Amsterdam: een opmerkelijke waterschapsquaestie.
voetnoot3)
Dit is bijv. herhaaldelijk geschied in Tweede deel, p. 152-231.
voetnoot1)
Hiervóór, p. civ.
voetnoot1)
Hiervóór, p. xxx.
voetnoot2)
Hiervóór, p. ciii.
voetnoot3)
Ook op de lijst van 1817 vindt men de meeste terug.
voetnoot1)
Bij het citeeren heb ik altijd den tegenwoordigen titel genomen, daar dit ook gedaan is door hen, die vóór mij B's manuscripten aanhaalden, en bovendien anders licht verwarring zou ontstaan.
voetnoot2)
Annot. v. Judic. A, B, C en D = No 5, 6, 7 en 8 van de lijst van 1817.
voetnoot3)
Ook wel door Bontemantel aangehaald als ‘Civile saecken’ of ‘Civile Annotatiën.’
voetnoot4)
Annot. v. Civ. saecken A en B = No 3 en 4 van de lijst van 1817.
voetnoot1)
Telkens (dit geldt voor alle later te noemen jaren, waarover aanteekeningen van rechtszaken loopen) resp van Febr. 1651-Febr. 1652, Febr. 1652-Febr. 1653 enz. In 't begin van Februari werden de commissarissen der lagere rechtbanken benoemd: Eerste deel, p. 255; ook wisselde dan het personeel der schepenbank.
voetnoot2)
Hiervóór, p. lviii, noot 2.
voetnoot3)
Hiervóór,. p. lix.
voetnoot4)
Vgl. bv. Tweede deel, p. 470.
voetnoot5)
Hiervóór, p, ci.
voetnoot1)
Hij werd in 1594 secretaris: Wagenaar, Amsterdam, III p. 495.
voetnoot1)
Vgl. Eerste deel, p. 36 sqq.
voetnoot2)
Vgl. Tweede deel, Bijlage II.
voetnoot3)
Vgl. Wagenaar, Amsterdam, I p. 621-624.
voetnoot4)
Vgl. Tweede deel, p. 483 sqq.
voetnoot5)
Vgl. Eerste deel, p. 246-248 en 250-254.
voetnoot1)
Vgl. hierna, Eerste deel, p. 138, noot 3, en H.W. ter Haar, Jacobus Trigland, p. 58 sqq.
voetnoot2)
Het voorgaande is ook medegedeeld: Eerste deel, p. 137. Het slot, waarvan ik toen de bedoeling slechts kon gissen, wordt nu toegelicht door de rest van het verhaal, dat hierboven uitvoerig wordt medegedeeld. Bij het drukken van Eerste deel, p. 137, stond mij de plaats uit Civ. en Judic. Aant. I, p. 26-29, niet meer voor den geest - wat, naar ik hoop, zijne verontschuldiging zal vinden in den rijken en veelslachtigen inhoud van de collectie-Bontemantel.
voetnoot1)
Uit dit ‘ons’ en het later volgende ‘wij’ blijkt, dat de memorie afkomstig is van een predikant of een ander kerkeraadslid.
voetnoot2)
Bedoeld wordt; over het besluit van de regeering om zich door commissarissen-politiek in den kerkeraad te doen vertegenwoordigen. Dit besluit kwam in 1631 in werking: zie Eerste deel, p. 136.
voetnoot1)
Over hetzelfde onderwerp schreef van Dorp aan de Witt o. a. in zijne brieven van 5 Juni en 13 Juli 1657: vgl. Brieven de Witt V p. 498 en 502.
voetnoot2)
Van deze missive wordt melding gemaakt in den brief van de Witt aan van Dorp, 30 Aug. 1658: vgl. Brieven de Witt V p. 566.
voetnoot1)
Vgl. hierbij het gedrukte verbaal van deze ambassade, p. 325 en 326.
voetnoot1)
Hieruit blijkt, dat er ook vóór 1603 een resolutie-boek van burgem. en oud-burgem. is geweest. Het oudste, dat op het Amst. archief bewaard wordt, begint met 1603: vgl. Eerste deel, p. 179, noot 1. De moeielijkheid, die ik daar niet kon oplossen, vervalt nu.
voetnoot1)
Zie hiervóór, p. vii, noot 5.
voetnoot1)
Hiervóór, p. cxxiii.
voetnoot2)
Vgl. Eerste deel, p. 43 sqq.
voetnoot1)
Vgl. over dit alles: Gebhard, in Fruin, Bijdr. N.R.X. p. 160 sqq., 205 sqq. - en hierna, Tweede deel, p. 208 en 209.
voetnoot2)
Vgl. Tweede deel, p. 206 en 208.
voetnoot3)
Vgl. hierbij vooral: Mr. J. Soutendam, Aanteek. uit de notulen van twee raden van Delft, p. 369-371. (Fruin, Bijdr., 3de Reeks, v.)
voetnoot1)
In Civ. en Jud. Aant. I p. 622 verwijst Bontemantel naar ‘een bouck, in folio, van veel pampieren bijeengebonden, getyckent II’, en naar ‘een boeck III, 9de bondel, 41ste bondel.’ Het eerste boek, ‘getyckent II’, is in de lijst van 1817 niet te herkennen; het ‘boeck III’ is hetzelfde als No 23 van die lijst, nl. de band, waarvan hier boven sprake is, getiteld ‘Privil., Instr. en Resol.’ Dat Bontemantel verwijst naar ‘bondel 9 en 41’ uit ‘boeck III’, stemt overeen met de in den tekst genoemde omstandigheid, nl. dat de pagineering niet doorloopt, maar de stukken alleen genommerd zijn.
voetnoot1)
Het ‘Cort verhael’ is gedrukt bij Baudartius, Memoryen, I, Boek X, p. 3-4, maar de ‘Informatie’ enz. vindt men daar niet, hoewel in het ‘Cort verhael’ wordt gesproken van de ‘neffens dese gaende informatie.’
voetnoot2)
Dit îs de gebeurtenis, waarover Ranke handelt in zijne monografie ‘Ueber die Verschwörung gegen Venedig im Jahre 1618’.
voetnoot3)
Het stuk draagt geen jaartal, maar ik ontleen dat aan Meinsma, Spinoza en zijn kring, p. 35. Uit die plaats blijkt ook dat Torrentius, een schilder, tot 20 jaar gevangenschap werd veroordeeld, maar eenige jaren later, op verzoek van Karel I, in vrijheid werd gesteld. Vgl. over hem nog: Dr. Worp, Fragm. eener autobiographie van Const. Huygens, Bijdr. en Meded. van het Hist. Gen. XVIII, p. 81 sqq.
voetnoot1)
Hiervóór, p. xcix.
voetnoot2)
Bij verwijzingen naar Aant. v. versch. zaken I heb ik in deze uitgave gewoonlijk geen pag. opgegeven, omdat sommige getallen daarvan tweemaal voorkomen en verschillende bladz. niet gepagineerd zijn. Eenige malen is alleen verwezen naar Aant. v. versch. zaken, terwijl portefeuille I bedoeld werd; tot vergissingen kan dit echter geen aanleiding geven, daar Aant. v. versch. zaken II uit twaalf bundels bestaat, en, bij het citeeren van een stuk uit die verzameling, altijd de bundel genoemd is. Wordt dus bij een verwijzing naar Aant. v. versch. zaken geen bundel genoemd, dan is altijd bedoeld: Aant. v. versch. zaken I.
voetnoot1)
Afgedrukt door den heer Gebhard, in Oud-Holland I, p. 189-195.
voetnoot2)
Vgl. Tweede deel, p. 211-213.
voetnoot3)
Waarschijnlijk van een der getuigen van Pieter Evertsz. Hulft, brouwer in het Haantje: vgl. H.W. ter Haar, Jacobus Trigland, p. 70 sqq.
voetnoot4)
Van deze zaak vind ik geen gewag gemaakt in bovengenoemd proefschrift van Dr. ter Haar.
voetnoot1)
‘Domine Wittewrongel was de voornaemste opposant,’ leest men in Merkw. stukken II p. 94, waar het geval ook wordt medegedeeld.
voetnoot1)
Ik vermoed, dat deze aanteekening uit het eerste deel van de West-Indische Compagnie afkomstig is, en wel uit No 19 van de lijst van 1817. Naar ik veronderstel, heeft Jhr. Beeldsnijder No 17, 18, 19 en 24 van die lijst tezamen in twee banden laten binden.
voetnoot2)
Mr. N. de Roever maakte van deze aanteekeningen gebruik in zijn artikel ‘De stad Amsterdam peter over den zoon van den grooten Keurvorst’ in ‘Uit onze oude Amstelstad’ IV p. 1-28.
voetnoot1)
In de catalogi van Tiele, v. d. Wulp (Meulman), Petit en Knuttel wordt dit pamflet op het jaar 1657 niet genoemd.
voetnoot2)
Vgl. Eerste deel, p. 283.
voetnoot3)
Bedoeld zal wel zijn de directeur-generaal van de kust van Guinea, en dan kan dit stuk afkomstig zijn uit No 19 van de lijst van 1817.
voetnoot4)
Verschillende daarvan zijn door mij gedrukt, hierna, Tweede deel, p. 180, 181, 184, 185, 198-213, 219-221.
voetnoot5)
Zie hiervóór, p. c, noot 1.
voetnoot6)
Vgl. hiervóór, p. cix, noot 2.
voetnoot1)
Vgl. Fred. Muller, Beredeneerde Beschrijving van Nederlandsche historieplaten, Eerste deel, No. 2522.
voetnoot2)
Waarschijnlijk afkomstig uit No 20 van de lijst van 1817.
voetnoot3)
Hiervóór, p. cxxiii.
voetnoot4)
Vgl. Tweede deel, p. 488.
voetnoot5)
Vgl. Eerste deel, p. 17 en 18.
voetnoot6)
Vgl. Tweede deel, p. 63 sqq.
voetnoot7)
Tweede deel, p. 477, 478, 481, 490-492.
voetnoot8)
Vgl. Tweede deel, p. 486 en 487.
voetnoot9)
Vgl. Eerste deel, p. 171 sqq.
voetnoot10)
Vgl. Eerste deel, p. 186 en 187.
voetnoot11)
Vgl. Eerste deel, p. 194, noot 3.
voetnoot12)
Daarvan zijn enkele door mij afgedrukt: Tweede deel, p. 468 en 469, 518 en 519, 522 en 523.
voetnoot1)
Vgl. hiervóór, p. xcvi. Daar is slechts sprake van elf bundels. De eerste bundel is echter - zooals valt af te leiden uit de beschrijving daarvan in den calalogus der auctie-van Voorst, p. 84 - later in tweeën gesplitst, nl. in de bundels ‘Brieven van notabele personen’ en ‘Aant. v. versch. zaken’; bovendien is een gedeelte van den inhoud waarschijnlijk overgebracht naar Aant. v. versch. zaken I.
voetnoot2)
In het ‘Leeven van H.L. Spieghel’ door P. Vlaming, vóór de uitgave van Spieghels Hertspieghel en andere zedeschriften (1723), zijn de Resol. Holl. afgedrukt, op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende. De stukken in bovengenoemden bundel geven echter meer; vooral het request van Spieghel is merkwaardig, omdat het de motieven bevat, waarom hij bedankte.
voetnoot1)
Momber was de titel van wat wij zouden noemen: den procureur-generaal bij het Hof van Gelderland.
voetnoot2)
Vgl. hiervóór, p. xiii en xiv.
voetnoot3)
Vgl. mijne ‘Sleutels van de Sont’ p. 75.
voetnoot4)
Afgedrukt door Dodt van Flensburg in Arch. voor kerkel, en wereldsche geschied. II p. 99.
voetnoot1)
Vgl. hiervóór, p. ix en x.
voetnoot2)
Een nieuw, maar onnoodig bewijs van de gemeene praktijken van Aitzema en de beambten der griffie van de St. Gen.
voetnoot1)
Koningin Christina, die reeds in 1644 zelf was begonnen te regeeren, werd eerst in 1650 gekroond: vgl. Geyer, Gesch. Schwedens III p. 416.
voetnoot1)
De gedrukte correspondentie van de Witt en Boreel (Brieven de Witt I) begint eerst in Augustus 1653.
voetnoot1)
Vgl. het gedrukte Verbaal, p. 266-268.
voetnoot2)
Ibid. p. 313.
voetnoot3)
Vermoedelijk zijn deze brieven en stukken uit No 17 van de lijst van 1817 afkomstig.
voetnoot1)
Het gedeelte van den brief, dat hierop betrekking heeft, is medegedeeld: Tweede deel, p. 484, noot 3.
voetnoot2)
Raadsheer in het Hof.
voetnoot3)
Ook prof. Krämer, die een groot aantal brieven van de Groot aan de Wicquefort heeft uitgegeven (Werken Hist. Gen., Derde Serie, No 5), kon dezen brief niet verklaren.
voetnoot4)
Vgl. Tweede deel, p. 240 en 241.
voetnoot5)
Deze brief is door mij afgedrukt: hierna, Tweede deel, p. 268-272.
voetnoot6)
Wie Eelnaonte was, is mij onbekend. Don Pedro Ronquillo was in 1682 gezant van Spanje in Engeland: vgl. Sylvius, Vervolg op Aitzema, II p. 233. van Beuningen was in 1682 gezant in Engeland: vgl. Wagenaar, Vad. Hist., XV p. 61 en 120.
voetnoot1)
Vgl. over de vestiging van Vlaamsche saaiwerkers in Delft: van Bleyswijck, Beschrijving van Delft, p. 333, 425, 602 en 603.
voetnoot2)
Deze aanteekening is geheel gelijkluidend met het verhaal, dat - naar ik meen, voor het eerst - is gedrukt bij G. Brandt, Historie van de Rechtspleging enz. (de 1ste druk daarvan verscheen in 1708), p. 133-135. Brandt had het gelezen in schriftelijke aanteekeningen van Volkert Overlander, heer van Purmerland en Ilpendam, die het verhaal van Duyck in de Statenvergadering hoorde. Bontemantel kan insgelijks de aanteekening hebben overgeschreven uit Overlanders papieren, door bemiddeling van diens schoonzoon Banning Cocq, zijn beschermheer. Daar Bontemantels aanteekening de waarheid van Brandt's mededeeling staaft, maakte ik er, hoewel zij reeds elders gedrukt is, in den tekst melding van.
voetnoot1)
Vgl. Tweede deel, p. 33 en 34.
voetnoot1)
Aldaar, p. 84.
voetnoot1)
Vgl. Meinsma, Spinoza en zijn kring, p. 272 sqq., en hiervóór, p. lxx sqq.
voetnoot2)
Vgl. Eerste deel, p. 141, noot 2.
voetnoot3)
Vgl. Scheltema, Aemstel's Oudheid V p. 217.
voetnoot1)
Klaarblijkelijk heeft deze bundel vroeger behoord tot het deel, dat ‘Merkw. Stukken II 1671-1782’ is getiteld.
voetnoot1)
Vgl. Tweede deel, p. 409, noot 1, aan het slot.
voetnoot1)
Over de door het Commercie-College in 1664 voorgestelde maatregelen om ‘het beroven der strandende schepen in Texel en 't Vlie’ tegen te gaan, vgl. Dr. H. Brugmans, De notulen en munimenten van het College van Commercie te Amsterdam, Bijdr. en Meded. van het Hist. Gen. dl. XVIII p. 256-258 en 260-262.
voetnoot1)
Van den inhoud van dit stuk vindt men een zeer kort overzicht bij Mr. D. Everwijn, Abraham van Wicquefort en zijn proces, p. 112 en 113. De ‘Aenteyckeningh’ enz. vermeldt o. a. nog - wat men bij Everwijn niet vindt - dat de heeren van Amsterdam, die aan deze conferentie deelnamen, er tegen waren, de Wicquefort binnen hunne stad gevangen te zetten; zij zeiden o. a., niet te kunnen instaan voor de ‘securiteit’ van hun tuchthuis, ook dat de Wicquefort verwant was aan verschillende notabele families te Amsterdam, o. a. aan sommige regeerende geslachten.
voetnoot2)
Vgl, hiervóór, p. cii en ciii.
voetnoot1)
Ik herinner aan de reeds meermalen genoemde notulen van Vivien en Hop; zie verder ook den catalogus van de auctie-van Voorst, p. 76, No 437.
voetnoot2)
Hiervóór, p. clvi en clvii.
voetnoot1)
Een voorbeeld daarvan biedt de plaats, door mij met moeite ontcijferd, afgedrukt in: Eerste deel, p. 9, noot 1.
voetnoot1)
Vgl. p. cv-cix.
voetnoot2)
Vgl. hiervóór, p. cviii; tal van extracten uit officieele registers zijn bij de beschrijving der collectie door mij vermeld.
voetnoot3)
Vgl. Eerste deel, p. 154, en de volgende aanteekening in Aant. v. versch. zaken I: ‘De oude pampieren, coop, opdrachten en wat aen het werck van de ambachtsheerlijckheeden raeckt, sijn berustende in de 29ste, 30ste ende 31ste laeden der octroyen in de Oude kerck’.
voetnoot4)
Zoo bv. eenige brieven, voorkomende in buudel 5 van Aant. v. versch. zaken II, nl. origineele brieven, door Hop in 1669 aan de schepenbank geschreven, waarvan B. toen president was: hiervóór, p. cl en cli.
voetnoot5)
Eerste deel, p. 25, noot 1: vgl. hiervóór, p. lxxviii en lxxix.
voetnoot1)
Vgl. hiervóór, p. clii, noot 2.
voetnoot2)
Zie bv. Tweede deel, p. 200, noot 3, en p. 206-208; verder Gebhard, Amsterd. aant. in 1672 (Fruin, Bijdr. N.R.X.) p. 178, 179, 180, 212, noot 1, 214, noot 1.
voetnoot3)
Vgl. Tweede deel, p. 200, noot 3.
voetnoot1)
Nl. door den heer Gebhard, in Bijdr. N.R.X. p. 143 en 167.
voetnoot1)
Vgl., behalve de plaatsen, in noot 2 van pag. clxvi genoemd, nog: Tweede deel, p. 145, 151, 152 sqq., 193, noot 1, 232 en 241; en Gebhard t. a. p. p. 155, noot 1, en p. 484, noot 2.
voetnoot2)
Eerste deel, p. 230-232.
voetnoot3)
Tweede deel, p. 126-128.
voetnoot4)
Tweede deel, p. 470-472 en 483-487.
voetnoot5)
Tweede deel, p. 481-483.
voetnoot1)
In zijn Verwerd Europa I, p. 687, schrijft Valckenier: ‘Amsterdam ..... hadde in 't begin van de algemeene burgerlijke troebelen en als de noot van wegens den vijand op 't hoogste was, minder oploop en t'samenrottinge der burgeren als wel de kleinste stad in Holland’. Een dergelijke uitspraak bij Wagenaar, Amsterdam I p. 628.
voetnoot2)
Tweede deel, p. 520.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken