Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672) (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)
Afbeelding van De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)Toon afbeelding van titelpagina van De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.34 MB)

Scans (47.84 MB)

XML (2.52 MB)

tekstbestand






Editeur

G.W. Kernkamp



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/dagboek
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)

(1897)–Hans Bontemantel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

De regeeringe van Amsterdam, soo int civiel als crimineel en militaire.
I. Den hoofd-offecier.

(p. 20Ga naar voetnoot1).) Den Heer Schout, uyt cracht van het 15de artyckel van de afstant van de satisfactie, gemaeckt tusschen de Heeren Staten van Hollant ende de Magistraten van Amsterdam in date den 20sten December Ao. 1581Ga naar voetnoot2), werd gecooren bij Burgemeesteren en XXXVI Raeden, als in den hoofde van derselver instructie hiernae is te sienGa naar voetnoot3).

De electie werd gedaen in volgende maniere. Den Heer Cornelis de Vlaming, Ridder en Heere van Outshoorn, Schout geworden sijnde in den jaare 1649 (als wanneer Burgemeester Pieter Hasselaer 't selfde ampt dry jaaren

[pagina 2]
[p. 2]

had loffelijck bedient en nae vrijwillige afstand wederom Burgemeester was geworden), is Burgemeester gemaeckt den eersten Februari 1656Ga naar voetnoot1). Den 2den Februarij desselven jaars hebben de Heeren van Polsbroeck, Tulp, Vloos- (p. 21.) wijck en Outshoorn, Burgemeesteren, den raet in bedencken gegeven, of niet raetsaem sal wesen het vacerende schoutamp wederom te begeven, waerop den ousten Raet, den Heere Antony Oetgens van Waveren, voorstelde, dat, alsoo voor deesen besoignes geweest sijn, of het voorschreven ampt niet soude connen werden bedient door regeerende Burgemeesteren ofte stedehouder of andere manieren, dat hetselfde soude connen door commissarissen werden geëxamineert, doch is verstaen te blijven bij de oude maniere ende instructie, en te comen tot de electie. Ende is gecooren Dr. Lambert Rynst. Den Heer Gerret Schaep, Heer van Courtenhoef, had bij parteculiere discoursen speculatie, of het gemelde ampt niet soude connen werden bedient door twee Heren, den een int civiel en den andere het crimineel; doch daer werde in de deliberatie niet van gerept.

Den eersten Februarij 1667 is den gemelden Rynst Burgemeester gemaeckt en hebben Burgemeesteren de openstaende plaets sleepende gehouden en het schout-schap waergenomen van dry tot dry maenden door den presiderende, gelijck volgens de resolutie, 24 Augusty 1581 bij Burgemeesteren en Raeden genomen, is gepractiseert geweest tot den 8sten November 1584, als wanneer met Willem van der Does het wederom is gebracht op den ouden voetGa naar voetnoot2) voor dry jaaren tschoutamp te bedienen

[pagina 3]
[p. 3]

ofte wederseggen, volgens het accoort en instructie, geregistreert in het 2de Groot Memoriael fol. 159.

(p. 22.) Den gemelden van der DoesGa naar voetnoot1) heeft het schoutampt den laesten October 1620 verlaeten, en heeft de heer Fredrick de Vrij, als presideerende Burgemeester, het ampt bekleet tot Vrouwendach daeraenvolgende, alsoo, den Schout overleden sijnde, den president van Burgemeesteren dat ampt waerneemt, en is daernae tot Schout gecooren Dr. Jan ten Grootenhuyse. Den gemelden heer de Vrij, een hooch geleert man (als uyt sijn kerckelijcke - in den jaare 1621 gedruckt bij Jan Eversen Kloppenburg, en 1622 door Jannes Uytdenboogert wederlydt - uytgegeven Historie is te beoogenGa naar voetnoot2)) wierd genaemt Schout Sinter-Nicolaes, ter oorsaecke dat op Ster. Claas-avond persoonelijck, geassisteert met alle de substituyten en dinaers, de kinderpoppegoet-vercoopers, op den Vijgendam voorstaende, deed opstaen en vertrecken, welcke cramen alle jaaren by klockeslach wierd verboden, als smaeckende nae het pausdom, doch noyt soo hardt daerin was geprocedeertGa naar voetnoot3).

[pagina 4]
[p. 4]

De Heeren Burgemeesteren Andries de Graef en Cornelis Witsen hebbende yder dry maenden de hooftoffeciers-plaets waergenomen, nae als gesyt Rynst Burgemeester was gemaeckt, is niet anders daeruyt gevolcht dan comfusie in de criminele saecken en schoutsrolle, oock impostrolle en wat daervan afhangt. Soodat de justitie niet connende werden geadministreert nae behooren, ten opsicht der groote gemeente, ende dat het darde vierendeel jaars door den Heer Burgemeester Symen van Hoorn (p. 23.) soude moeten waergenomen werden, die, soo het scheen een sijner naemaechschap soude soecken tot het schoutamp te vorderen, soo sijn Burgemeesteren te raede geworden die saecke wederom te brengen op sijn oude ploy ende de vroetschap te beschrijven bij de volgende missive:

 

Eedele, erntfeste, wijse, voorsienige en seer discrete Heer,

 

Alsoo wij voor den meesten dienst van dese stadt goet-gevonden hebben op toecomende Dynsdach, des voormiddachs ten elf euren, sijnde den 9den deser loopende maend, de vroetschap te doen vergaderen op het kiesen van een Hooft-officier ofte Opperschout, soo hebben wij ampshalven niet connen naelaeten van sulckx bij desen bekent te maecken, vrindlijck versoeckende, dat sij daertegen gelieve tijdelijck tehuys te wesen, om ter welgemelde vergaederinge te verschijnen, om te helpen delibereeren als nae behoore.

 

Hiermede

 

Eedele, erntfeste, wijse, voorsienige en seer discrete

[pagina 5]
[p. 5]

Heer, beveelen wij UEd. in de protextie der Alderhoochste en blijven

 

Uwer E. goede vrinden,

Burgemeesteren en Regeerders der stadt

Amsterdam.

 

Was geteeckent:

Ter ordonnantie van deselfe

N. Nicolay.

Den 2den Augusty 1667.

 

Het opschrift was:

 

Eedele, erntfeste, wijse, voorsienige en seer discrete Heer, den Heer. N. N., Raet en Outscheepen der stadt Amsterdam.

 

Volgens de gesyde uytschrijvinge sijn alle de Raeden gecompareert, uytgenomen de Heeren Cornelis Backer, (p. 24.) Coenraet van Beuninge en Jacob van Neck Jacobsz., en hebben de Heeren van Hoorn, Rynst, Witsen en Graef, Burgemeesteren, tot Schout voorgestelt de gemelden Heer Cornelis Witsen. De Heer Tulp, sijnde den outsten Raet, oordeelde dat een Burgemeester geen Schout behoorde te wesen en dan wederom Burgemeester worden, om veel reeden, die hij syde niet te sullen verhaele, en stemde Roetert Ernst; doch Cornelis Witsen is door de reste der Heeren tot Schout gecooren.

Op het afsterven van de Heer Schout Witsen, dat geweest is den 12den Maert 1669, hebben de Heeren Burgemeesteren den 24sten April den raet beroepen tegen den 27sten derselver maend, om een Hooftofficier te maecken in des overleedens plaets. Den Heer Burgemeester Gerret Clasen Hasselaer heeft sich tegen die tijt (alsoo het besolliciteerde) uyt de stadt begeven, om den met te laten haer vrije deliberatieGa naar voetnoot1).

[pagina 6]
[p. 6]

Op den bestemde tijt van den 27sten April hebben de Heeren Vlooswijck, Pancras en van Beuningen, Burgemeesteren, in den met tot Schout voorgedragen den (p. 25.) gemelden Heer Gerret Hasselaer, dat met eenparige stemmen is gevolcht; nae de omvraech sloegen eenige heeren, als Tulp, Hooft en Graef, bij discourse voor: of niet best was dat den Schout (alsoo volgens het eerste artyckel van de instructie sich aenstons moet ontledigen van alle offitiën, het bewinthebberschap der Oost- en West-Indische Compagni daerinne begreepen,) afstand deede van de qualityt van Out-Burgemeester, 't welck Burgemeesteren in omvraech hebben gebracht, uyttende voor advys, dat de Heer Hasselaer het ampt heeft versocht in dier voege als sijn huysvrouws vaderGa naar voetnoot1) Pieter Hasselaer het heeft bedient, en daerop nae Den Haech was getrocken, en oversulx het soude(n) laeten als het is, sonder veranderinge te maecken. Rynst meende,

[pagina 7]
[p. 7]

dat soo eenige veranderinge soude gemaeckt werden, dat het most gedaen wesen voordat den Schout gemaeckt was en niet naedat met eenparige stemmen is gecooren, en best is te laten als het nu is.

Rendorp, Backer, Maerseveen, Grotenhuys,
Van Neck, Riael, Neck Jacobsen, Boreel,
Outshoorn, Capelle, Hulft, Ranst

waren van advys als Burgemeesteren.

(p. 26.) Tulp, Bontemantel, GraefGa naar voetnoot1), Hudde,
Blaeu, Roeters, Corver, Bronckhorst,
Geelvinck, Van Waveren, Schaep  

meende best te sijn den titel van Out-Burgemeester en van desselfs functie af te staen.

Hooft, Hinloopen, Graeflant

syden, dat het soude connen gestelt werden in sijn E.E. beleefthyt ende keuse.

Hasselaer, Schellinger, van Loon,
Pol, Valckenier  

waren absent, ende Hartochvelt overleeden.

Bontemantel voechde bij sijn advys, dat, alsoo Burgemeesteren en Tresoriers doende sijn de mesnage te besorgen, en alreede een aenvanck hebben gemaeckt ent suyckerbancket geordonneert op de aenstaende Mey-avond-maeltijt nae te laeten, of oock in het schoutschap niet eenige onnodige uytgifte soude connen achtergelaten (p. 27.) werden; dat in den jaare 1584 den Schout Ver-

[pagina 8]
[p. 8]

does was toegestaen een tractement van vier hondert guldens jaerlijx; dat de jegenwoordige Hooftschout, in de instructie te sien, treckt vijftien hondert guldens en vijftich guldens tot mantelgelt, boven de emolimenten, die bij sommige jaaren uytsteeckende sijn, soodat daeromtrent de spaersaemheyt beeter soude connen uytgevonden werden dan over het suyckerbanquet, daer de(r) Heeren vrouwen en kindren nae uytsienGa naar voetnoot1).

[pagina 9]
[p. 9]

Den Heer Hooft had de saecke voor de omvraech hooch opgevadt en met eenige reeden aengeweesen, dat den Schout niet behoorde de qualityt van Out-Burgemeester te houden, ende in de deliberatie wierde moderaet en syde, dat, als de dry jaaren om sijn en vrinden bij tstuck heeft, dat soo Burgemeester gelieft te wesen, het wederom wel sal connen werden, en soo geen apparentie siet, men sijn E.E. wel Schout sal continueeren; ende den Heer de Graef adviseerden vrij wat grof tot afstand.

(p. 28.) De saecke nae eenige verdere discourse en debatten is bij meerderhyt der advysen geconcludeert: soo den Heer Hasselaer nae dry jaaren werd gecontinueert, oock sal blijven als van outs Out-Burgemeester, maer een ander Schout werdende gemaeckt, die regeerende of Out-Burgemeester is, en sal gedurende dien dienst de qualityt niet mogen excerceerenGa naar voetnoot1).

[pagina 10]
[p. 10]

Den Hooftoffecier, gecooren sijnde, doet eet in handen van Burgemeesteren op de instructie. Den 2den Mey is Schout Hasselaer smorgens gecompareert in schepenebank, seggende dat, alsoo door Burgemeesteren en Raeden den 27sten der voorleden maent April sijn E.E. tot Schout was (p. 29.) gecooren, ende den eersten deser maend door Burgemeesteren beëedicht op de instructie in date 19 Januarius 1646 bij den vroetschap gearresteert, goet had gevonden cessie te nemen: ende alsoo alle saecken moeten gedaen werden op vonnisse ende met advys van Scheepenen, dat sal specken de justitie te administreeren volgens derselver instructie, en dat met alle goede hermonie en correspondentie: voors dat sijn E.E. vremt was voorgecomen, dat sooveel was te doen geweest in den met over den titel van Out-Burgemeester, alsoo Scheepenen sijn E.E. niet anders hebben te considereeren dan als Schout.

Den Heer tweede president Corver absent sijnde, heeft Bontemantel sijn E.E. uyt de naem van Schepenen bedanckt voor de communicatie, en voors geluck gewenst en de tweede saecke in stilhyt voorbij gegaen. Daernae is door de Heeren, yder int bysonder, geluck gewenst, waerop sich heeft geplaest boven Scheepenen, op het kussen, geciert met het waepen van de Heeren Staten van Hollant en Westfrieslant, als excerceerende de hooge en laege jurisdictie in dese stadt en vrijhyt van dien, door (p. 30.) de authorityt van deselfde Heeren Staten, sijnde en representerende den souverainityt van den landen. Nae een wynich cilentie beurde het hooft op en sach nae de roede van justitie, die gewoon is te steecken aen de rechterhant bovenaen het gestoelte. Dese roede is een doornestock, van voor veel jaren daertoe gebruyckt, van tamelijcke lanckte en dickte. Den Heer van Outshoorn

[pagina 11]
[p. 11]

heeft somwijle verhaelt, dat gedurende sijn bedieninge de dieners heeft belooft een vereeringe, soo langer en rechter conden uytvinden; dat in het Sticht van Utrecht en Goylant daer wel sijn op uyt geweest, maer geen hebben connen aentreffen, die dese verbeterde.

(p. 31.) Terwijl het schoutambacht deser stadt is een leen van Hollant en met een geringe somme van twintich duysent guldens (dat in die tijden van beleening veel was) can ingetrocken werdenGa naar voetnoot1), soo sijn nu en dan diverse speculatie daerover gehoudeGa naar voetnoot2); doch omdat eenige Heeren uyt de Ridderschap en Eedelen, alsook eenige leeden van de vergaderinge ofte steden, mede sommige benefitiën excerceeren, die soude connen belemmert en ingetrocken werde, soo heeft het een het ander doen verschuyven, tottertijt dat de graeffelijx-reeckencamer der domaynen door ordre van de Staten van Hollant soo swaer sijn belast met gelden op intrest te lichten, tot verval van de Engelsche oorlogen als andere reedenenGa naar voetnoot3); bij welcke sware belastinge wierde geresolveerdt van eenige leenen in te trecken en, neffens veel ballieuw- en schoutambachten en andere benefitiën, alsoock eenige gorsingenGa naar voetnoot4), daer bijnae geen voordeel van werd getrocken, te vercoopen, om de extreordenares gelichte penningen wederom af te leggen. De leeden ter vergaederinge van hare Edele Groot Mogende hebben veel maelen de gemelde reeckencamer, soo bij resolutie als anders, daertoe aengemaent, (p. 32.) soodat eenmael een aenvanck is geweest; doch de difficultyten wierde soo swaer bevonden, dat het geen voortgang had. In den jaare 1658 is een naerder besoigne over

[pagina 12]
[p. 12]

den vercoop gemaeckt door de Gecommitteerde Raden, en comende over de beleeninge van het gemelde schoutambacht, sijn te raeden geworden nyt haere E.E. collegie te committeeren den heer Oostdorp (wegens Haerlem aldaer gedeputeert), om bij de regeeringe alhier te onderstaen, hoe het met het schoutschap is geleegen; dewelcke in November sich heeft vervoecht nae dese stadt en geaddresseert aen Burgemeesteren, die sijn E.E. (als een goet heer sijnde) soodanich hebben onderrecht, dat weder is vertrockenGa naar voetnoot1). Den 27sten derselver maend November hebben de Heeren Polsbroeck, Courtenhoef en Pol, Burgemeesteren (den heer Witsen absent sijnde) den met gecommuniceert in substantie 't geen met den gemelde Heer Oostdorp was gepasseert, ende dat de swarichyt, die door het intrecken en vercoopen vant gesyde leen (soude ontstaen) sijn E.E. soo becommerlijck hadden voorgestelt, dat door het rapport de saecke geen last staet te lijden. Burgemeesteren bedanckt sijnde, is vorder op haer E.E. consideratie geresolveert, en sijn geauthoriseert om, of de Gecommitteerde Raeden en reeckencamer (p. 33.) mochten met die en andere opvylinge comen voort te varen, en het schoutambacht en andere benefitiën omtrent dese stadt geleegen, als Diemen en Ouderkerck, Duyvedrecht en de bedijckte meeren met de daeraen

[pagina 13]
[p. 13]

hangende jurisdictien te vercoopen, dat die op de bequaemste maniere sullen soecken, ten dienste van de stadt en uytbrydinge der jurisdictie, machtich te maecken, 't sij bij coop ofte overeencominge met de reeckencamer, volgens deselve en naerder resolutie; en alhoewel dese stadtsgedeputeerde ter vergaderinge veel maelen, uyt cracht haerder commissie van den raet, hebben aengemaendt tot de vercoopinge, soo is echter daer niet op gevolcht, en is de saecke bij desen met soo veer geloope, dat de gedeputeerde, gaende ter dachvaert, sijn gelast van stadtswegen in te brengen, volgens haer E.E. commissie in date den 3den Februarij 1672, van den reeckencamer te gelasten een inventares aen de Gecommitteerde Raeden van de effecten over te leveren, om door deselve te doen vercoopen tot betalinge der intresten, als tot de minste schaade oordeelen sullen oirbaer te weesen. Ende den 16den July daeraenvolgende is, op de pointen van beschrijvinge van een tripel getal te nomineeren, om door Sijn Hoochyt één daeruyt tot Reeckenmeester te kiesen in de plaets van den overleden Berckhout, bij den met geoordeelt van de Heren Reeckenmeesteren te laten uytsterven, en de domaynen te brengen ter administratie der Gecommitteerde Raeden; doch soo eenparich anders werd verstaen, daerin te doen nae gelegenthyt der vergaderinge. Den 30sten Augusti desselven jaar heeft den Heer Burgemeester Rynst in den met gerapporteert 't gepasseerde ter dachvaert, en onder veele importante saaken, van de authorisatie op Sijn Hoochyt van de Magistraaten te veranderen op insch(r)ijvinge etc. etc., dat den broeder van den Raatpensionares Fagel en Sprence griffiers waren gemaekt, en den Heer Meerman van Lyde door Sijn Hoochyt uyt een tripel getal tot Reeckenmeester wasGa naar voetnoot1) gecoore.

 

(p. 34.) Den Heer Schout alsoo gemaeckt sijnde, staet in bedencken, of een Schepen, den Offecier te nae bemaechschap(t), moet wijcken, of dat jaar soude mogen uytdienen. Hierin is een exempel voorgevallen den 2den

[pagina 14]
[p. 14]

February 1656, als wanneer den Heer Rynst Schout was geworden, hebben de Heeren Polsbroeck, Tulp, Vlooswijck en Outshoorn, Burgemeesteren, gelyt in deliberatie, of (met) den Heer Scheepen Gerret van Helmont, als yder een dochter getrout hebbende van Cornelis Bicker, Heer van SwietenGa naar voetnoot1), tegelijck als Schout en Scheepen connen dienen; en waeren van advys dat, alsoo Scheepen gecooren was, Scheepen te laeten, maer in toecomende excuseeren; doch den raet, bij veer het meeste gedeelte, waren van verstant, alsoo de previlegien seggen in generale terme de maechschap sooveel te schuwe als doenelijck is, ende licht onder de gemeente opspraeck soude veroorsaecke, als niet considereerende, dat coude swagers (soo men syt) sijn, dat niet alleenich nu, maer oock in toecomende, soo nae den anderen bestaende Schout en Schepen (niet) tegelijck sullen mogen weesen ofte dienen. Ende alsoo den Heer Helmont selfs swarichyt maeckte, bij vonnisse (p. 35.) als anderssins den Schout int crimineel yts toe te wijsen, soo hebben Burgemeesteren haer gevoecht bij de meeste stemmen. Den Heer Joores Backer is door Burgemeesteren uyt de veertienen Scheepen gemaeckt in Helmonts plaes.

Gedurende het schoutschap van Jan ten Grotenhuys is Hendrick Hudde veelmaele Scheepen geweest, niettegenstaende susterlingen waerenGa naar voetnoot2); maer gedurende de bedieninge als Schout van den Heer Outshoorn is de

[pagina 15]
[p. 15]

Heer Cornelis Geelvinck van de veertienen gehouden, ter oorsaecke dat susterlingen waerenGa naar voetnoot1).

Den Schout opend de missive der nieuwgemaakte Schepenen ter presentie der nieuwaengecome Burgemeesteren, dachvaert de afgaende en nieuwgemaakte Schepenen, om de eerste te bedanke en van den eet te ontslaen, en de nieuwe onder den eet te brengen. De gemelde missive volcht, daer van de nominatie der veertienen en het beeedigen der Schepenen gesprooken werdGa naar voetnoot2).

Den Schout sit de eerste ofte bovenaen int maeken der willekeuren, als breder daer vant maaken derselve sal gesprooken werden.

(p. 36.) Den Heer Hooftoffecier, als representeerende de souveraynityt, heeft de rang boven Burgemeesteren, Schepenen en verdere Magistraeten, uytgenomen in den raet, alwaer niet anders werd geconsidereert dan als Vroetschap, en heeft sijn plaets nae de outhyt in eede als Raet gedaen, en werd in de commissiën aldaer niet anders gestelt. Den 16den November 1671 is over het sevende point van beschrijvinge, wegens het indubitabel recht waer yder terecht moet staen, een commissie gedecerneert op Bontemantel, Scheepen, Schout Hasselaer, van Beuningen, Out-Burgemeester, Roch Scheepen, Cornelis Backer en Hudde, gelijck in rang in den raet sitten; alsoo is

[pagina 16]
[p. 16]

mede een commissie aengestelt over het resultaet der besoigne wegens de ordre, te houden in de leegers te velde, en wie het hoogste gesach sal hebben, waertoe den 10den December desselven jaars sijn versocht Bontemantel, Hasselaer, van Beuningen, Schaep en Roch.

Op alle maeltijden door Burgemeesteren aengestelt, den Officier mede sijnde genodicht, werd de eerste geplaest; op de maeltijden van Scheepenen is altijt bovenaen geset, (p. 37.) uytgenomen den 26sten December 1668 op Schepenen-CorstijtsmaelGa naar voetnoot1), alwaer Burgemeesteren mede sijn van alle oude tijden geweest. Den Heer Raetpensionares van Hollant de Wit, dien tijt in de stadt sijnde, is door Burgemeesteren versocht op de gesyde maeltijt mede te willen comen, gelijck heeft gedaen. De Heeren Burgemeesteren Valckenier, Rynst, Vlooswijck en Outshoorn gaven aen Scheepenen te kennen, dat inclinatie hadden den Raetpensionares te setten aen tafel op de hoochste plaets, doch alsoo selfs genoodichde gasten sijn, 't selfde

[pagina 17]
[p. 17]

niet hebben willen doen dan met communicatieGa naar voetnoot1). De presidenten van Waveren en van de Cappelle sijn met de Heeren beneeden gegaen en hebben 't gelyt in deliberatie, en waren van advys Burgemeesteren daerin niet tegen te gaen. Bontemantel syde, dat de Raetpensionares meer-maele was geweest in deese stadt op aensienlijcke maeltijden der regeeringe, en geseeten nae Burgemeesteren, en op het Scheepenmael van den jaare 1664 was geplaest nae den president van Burgemeesteren, en doen de saeck wel was geëxamineert; dat nu van geen grooter qualityt (p. 38.) is; dat het periculeus is, de ministers van staet te hooch te setten, ende misnoegen geeft daernae wederom in de behoorelijcken rang te plaetse. Waerop wierde geantwoort dat Raetpensionares van Hollant ende West-frieslant is en Zeegelbewaerder, oock president vant Leenhof, die in andere landen Conseilliers werden genaemt, en wierde het werck wat hart gedreven, voornaemelijck van Pieter de Graef (die neffens den Heer de Wit met de dochters van den overleeden Burgemeester Jan Bicker waren getrout), hoewel anders van een sacht en beleeft humeur is. Bontemantel repliceerde sich de saecke soo stijf niet te willen aentrecken, en soo Burgemeesteren en voornaemelijck den Heer Schout haer authorityt en plaetsen gelieven te wijcken, dat het soude aensien; maar alsoo gevraecht is, dat tot sijner ontlastinge sijn gevoelen had geuyttet. Naer verdere deliberatie is verstaen dat de Heeren Presidenten sullen gelieven aen Burgemeesteren te rapporteeren, dat, alsoo haere Achtbaerheeden gesint sijn haer plaetsen te cederen, dat daer niet tegen hebben en 't selfde sullen laten aen haer E.E. wijse consideratie, met dien verstande, datGa naar voetnoot2) den Heer Schout Witsen, die de hoochste authorityt representeert en altijt bovenaen (p. 39.) heeft geseeten, daerin werd gekent. Waernae te gelijck wederom boven op de sael sijn gegaen en hebben van Waveren en van de Capelle 't geconcludeerde aen Burgemeesteren gerapporteert, en is den Heer Valckenier,

[pagina 18]
[p. 18]

presiderende Burgemeester, gegaen bij den heer Witsen, die bij 't vier sat, en de saecke bekent gemaeckt sijnde, antwoorde daer niet tegen te hebben, als het conde geschieden sonder quetsinge van sijn ampt. Op welk antwoort Valckenier misnoecht sijnde, syde, dat dit jaer den Schout sooveel int gemoet was gegaen als in lange jaaren (niet) is gesien, en bleef de saecke voort daer. Onderwijle opgedist werdende, is den Raetpensionares, nae groote en meenichfuldige protestatiën, als met gewelt door den presideerende Burgemeester alleen boven aen de tafel geset, en heeft sich volgens sijn natuer seer vrolijk gedraegen aen taefel met serieuse en aengenaeme discoursen, de heeren en dames grootelijk gerespecteert en met dansen, spelen op de violon, greepen met de caert en andere matematische consten tot verwonderinge vermaecktGa naar voetnoot1).

 

(p. 40.) Den Heer Schout vermaent alle vonnissen, soo int civiel als crimineel, ten welcken eynde sich dagelijx laet vinden opt stadthuys, op de playdoye ofte op sijn camer. En indien, om nootsaecke, met kennisse van Burgemeesteren en communicatie der presidenten van Schepenen uyt de stadt is of anders absenteert, werden de vonnisse gepronuncieert door den tweeden Scheepen, op vermaeninge van den voorsittende ter audientie, die dan

[pagina 19]
[p. 19]

op de ordenares en gepreviligieerde rollen meer als het meerdergetal moeten wesen om de reauditiën voor te comen, ten ware partijen daervan renuncieerde(n). Van outs werd gebruyckt de terme van: ‘Mijnheer N.N., ick vermaen het vonnisse van 's Heeren wegen’; doch alsoo in de andere steeden en ten platten landen, soo int vermaenen der vonnissen als extentiën van dien, gebruyckt werdt den titel van Hoge Overichyt en Graef-felijckeyt van Hollant en Westfrieslant, soo sijn ter vergaederinge van hare Eedele Groot Mogende eenige consideratiën daerop gevallen, twelck bij de leeden is overgenomen en, op het rapport vant gepasseerde ter dachvaert, den tweeden Augusti 1668 in den met gebracht, en geresolveert bij de Heeren Valckenier, Rynst, Burge- (p. 41.) meesteren (Vlooswijk en Outshoorn absent sijnde) en Raaden, dat van deser stadts wegen sal werden bewillicht dat die ordre werde gestelt, dat, in plaetse van uyt den naem van de Graeffelijckeyt, van nu voortaan uyt de naem van wegen de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland eysch gedaen en recht gesproocken werd, mitsgader vermaeninge van vonnisse geschiede, oock naegelaten werd int crimineel de clausule van ‘gratie voor rigueur van justitie te prefereren’. Waerop bij de Staten is genomen de volgende resolutie:

 

‘Donderdach den 27sten September 1668.

 

Hebben nae voorgaende rijpe deliberatie de Heeren van de Ridderschap en Eedelen, mitsgaders de Gedeputeerde(n) van de steden, uyt den name ende van wegen de Heeren Burgemeesteren en Vroetschappen, hare committenten, verstaen, geresolveert en vastgestelt, gelijck verstaen, geresolveert en vastgestelt werd mits desen, dat van nu voortaen in de extensiën van sententiën niet meer sal werden gebruyckt de clausule: ‘Doende recht uyt den name ende van wegen de hooge Overichyt ende Graeffelijckeyt van Hollant ende Westfriesland’ of diergelijcke, maer in plaets van dien: ‘Doende recht uyt den nameGa naar voetnoot1)

[pagina 20]
[p. 20]

van d'Heeren Staten van Hollant ende Westfrieslant’; dat oock alle Officieren, hoge ende laege, int instellen van hare eischen ende nemen van hare conclusiën, haer insgelijck daernae sullen hebben te reguleeren; dat voors mede van nu voortaen gene Heeren Rechteren in Hollant ende Westfrieslant haer sullen hebben aen te matigen om in hunne sententiën te doen influeren de clausule ‘prefereerende gratie voor rigueur van justitie’, ende sal tot excecutie vant gene voorschreven staet gesonden werden etc. etc.’

Den Heer Schout Witsen heeft den 16den October 1668 Schepenen gecommuniceert, dat door Gecommitteerde Raeden was toegesonde(n) de voorschreven resolutie. Oock (p. 42.) hadden Burgemeesteren gelijcke missive becomen, die deselfde hebben gestelt in handen van Schepenen; waerop discourse sijn gevallen - ten aensien dat in dese stadt die aenstootelijcke clausule(n) noyt sijn gebruyckt en de sententiën werde(n) vermaent van 's Heeren wegen, soo int civiel als crimineel, en werden de vonnissen gewonelijck niet anders geëxtendeert: ‘Schepenen condemneeren of ontseggen etc. etc.’, en int crimineel: ‘Mijne Heeren van den gerechte, gehoort den eysch en comfessie etc. etc., hebben gecondemneert en condemneeren mits desen’ - of niet soude connen gebleven werden bij de oude maniere. Het advys van Burgemeesteren ingenomen sijnde, die meende(n) dat onder de terme ‘van s' Heeren wegen’ de Staten van Hollant mede werden uytgedruckt, soo is daer verder niet swaer aen getilt. Bontemantel was van advys, dat soo een rijpe gedelibereerde resolutie, staatsgewijs genomen, moet geobedieert werden en voornaementlijck door de Officiers, die hetselfde specialijck mede werd gelast. Het wierd dus en soo gepractiseert, meest als van outs, om de corthyts wil, doch den gemelden Bontemantel en naederhant Schout Hasselaer hebben punctueelijck geobserveert de resolutie van Hollant.

 

(p. 43.) Alsoo den Heer Schout gemaeckt werd bij deser stede regeeringe, soo is merckelijck meer desselfs respect onderworpen dan in andere plaetsen, daer de ballieuwen en schoutschappen werden begeven bij de(r)

[pagina 21]
[p. 21]

Staten Reeckencamer der domainen of andere collegiën, soo int apprehenderen, gijselen en excecuteeren en int observeeren van de placcaten, door den Staet ofte derselver Gecommitteerde Raeden toegesonden, alsmede de beveelen van de Hoven van Justitie, alsoo deselfde eerst door Burgemeesteren of Schepenen, ofte byde, de saecke van gewichte sijnde oock wel door den raet, werde(n) geëxamineert.

Den 7den September 1669, den Officier wat te absolut gaende, hebben Burgemeesteren sijn E.E. aengesyt, dat aen geen placcaten noch aenschrijvinge van de Gecommitteerden Raden noch van de Hoven sal differeeren, (p. 44.) noch enquesten doen sonder haere Achtbaer-heeden kennisse, alsoo voor het recht haerder ingesetenen staet te sorgen, twelck den president Bontemantel hebben bekent gemaeckt, met versoeck het in Schepenenbanck te communiceeren, dat sooveel te seggen was, dat Scheepenen mede gelieven toe te sien, gelijck alreede hadde(n) gedaen. Want in den beginne van het gemelde jaar hebben hare Edele Groot Mogende het Hof van Hollant bij missive gelast de placcaten, tegen het drucken der Sociniaense boecken geëmaneert, te doen observeeren; uyt cracht van dewelcke hebben bij missive date 11 April 1669 den Officier gelast ondersoeck te doen in eenige druckerijen ofte boeckwinckels, seggende de namen bij wie die te becomen waren. Den brief sijnde verlyt door den presideerende Burgemeester Vlooswijck, alsoo het Schoutampt vacant was door het afsterven van Cornelis Witsen, heeft den nieuwe gemaeckte Schout Gerret Hasselaer een tweede become, en deselfde willende ter executie leggen, is het door den president gemerckt, die daerover in de banck hebbende gesproocken, wierde goet-gevonden Burgemeesteren daer kennisse van te geven, en is gesamentlijck verstaen, dat de Hoven niet gevoecht sijn bij aenschrijvinge sulcke bevelen aen den Officier te doen, en daerom sal hebben stil te staen en den pensionares Hop aen te schrijven met het Hof daerover te spreecken, alsoo op sulck een wijse het Hof en (den) Schout soude connen de burgers en inwoonders overlast doen en vangen en spannen en wechvoeren uyt de plaetse

[pagina 22]
[p. 22]

(p. 45.) haerder competente rechters, tegen de costume en previlegiën, der poorteren en inwoonders vergunt.

Den pensionares rapport hebbende gedaen en verstaende van ter sijde, dat den Officier meend gevoecht te sijn op sulcke beveelen ondersoeck te mogen doen, hebben Burgemeesteren den gemelde Hop den 1sten Julij gelast met den Schout daer naerder over te spreecken, en dat niet vermach sonder kennisse en toestaen van haere E.E. en Schepenen sulx te doen. Bij dese voorval wierde verhaelt dat wynich jaren geleeden het Hof had geschreven aen een Schout in Zeelant, om een fameuse bedrieger in assurantie, genaemt Gilles Tijssen (wiens macker alhier is opgehangen), te vangen, gelijck geschieden, 't welck de Regeeringe soo qualijck opnam, dat hem uyt de hechtenisse lieten gaen, met last uyt hare E.E. ordre hem te vangenGa naar voetnoot1).

[Over het optreden van het Hof van Holland tegen de drukkers en verkoopers van Sociniaansche boeken, en de houding van de Amsterdamsche regeering in die zaak bericht Bontemantel uitvoerig in een stuk, voorkomende in bundel 7 van zijne Aanteek. v. verschillende zaken, 2de deel, verder in Civ. en Judic. Aant. III, 2. p. 86-93 en in Resol. Raad. III, 1. p. 190-195. Daar deze aanteekeningen te veel plaats innemen voor een noot, laat ik ze in den tekst afdrukken.
De door het Hof van Holland in April 1669 gezonden missive, waarvan op de vorige bladzijde gesproken werd, luidde als volgt:

‘De presideerende ende andere Raeden over Hollant, Zeelant en Vrieslant.

 

Erntfeste, wijse, voorsienige, seer discreete, live, bysondere,

 

Alsoo wij in eervaringe coomen, dat nietjegenstaende soo serieuse placcaet van de Edel Grootmoogende Heeren

[pagina 23]
[p. 23]

Staaten van Hollant ende Westfrieslant in date den XIXen September XVIc dry en vijftich, daerbij wel expresselijck verboden werd aen alle boeckedruckers ende boeckvercoopers eenige Sociniaense boecken, als godtslasterlijcke en pernicieuse, in wat titule het oock soude moogen weesen, hier te landen te doen drucken oft, elders gedruckt, herwaers over te brengen ofte te vercoopen, op seeckere groote peyne daerbij gestatueert; echter al wat oyt van de Socinianen is geschreeven van allerley autheuren, oude ende nieuwe, nu te samen in veele groote volumina word bijeengedruckt, daervan al eenige uytgecoomen sijn onder den tytel, sulx als op het hier ingeslooten pampier staet uytgedruckt, en publiquelijck vercoft werden, ende dat andere noch onder de perse sijn, die alle daech staen uyt te coomen, niet anders of deese landen waeren het seminarium van alle lasteringen tegens Godt ende sijn eygenschappen, tegens de Godthyt ende sijne voldoeninge ende de Hylige Dryvuldichyt, mitgaders tegen de fondamenteele gronden en hooftpunten van de ware Christelijcke religie, ende ons oock, beneffens het toesenden van het voorschreeven placcaet, specialijcken bij aenschrijvens van haere Eedele Grootmoogende belast is, soodanige ordre te houden ende doen houde, dat derselve goede meeninge, in het voorschreve placcaet uytgedruckt, exactelijck ende nae sijne forme en inhouden werde naegecoomen, gepractiseert ende geëxcecuteert, ende het vermoeden wel eenichsints valt, de voorschreeve boecken soude mogen gedruckt werden tot Amsterdam bij eenen gewesene Arminiaense predicant, die, van sijne gemeente sijnde verlaeten, aldaer een boeckdruckerije bij de hant genomen heeft; dat se oock te coop sijn gesien in de winckel van Hendrick Boom, boeckvercooper bij Jan Roompoortsthooren, soo lasten wij U Eedele expresselijck van weegen de Hooge Overheyt, dat ghij de voorschreeve boeckdruckerije op het onversienst sult doorsoecken, ende, ytwes daervan vindende, alle de gedruckte exemplaren nae (u) te nemen, ende voors meede de winckel van de voorschreeven Boom en andere boeckdruckers en boekvercoopers te ondersoecken nae derselver exemplaren, ende deselve ergens vindende, insgelijck meede te doen op-

[pagina 24]
[p. 24]

haelen, ende voors tegens de voorschreve drucker, indien hij aldaer uyt te vinden is, ende de vercoopers ende distributeurs van de voorschreeve boecken sonder eenige dissimulatie te procedeeren, nae innehouden van de voorschreve placcaete, ende tot verval ende voldoeninge van de boeten en peyne, daerbij gestatueert. Sullende hierop wachten te verstaen wat bij U Eedele daerinne sal wesen bevonden ende gedaen.

 

Hiermeede

 

Erntfeste, wijse, voorsienige, seer dischreete, lieve, bysondere, bevelen wij U Eedele in de bescherminge Godes. Geschreven in Den Hage den XIden April XVIc negen en sestich.

 

Adr. Pots.’

 

De superschriptie was:

 

‘Erntfeste, wijse, voorsienige, seer dischrete, live, bysondere,

den Offecier der stadt Amsterdam.’

 

Volcht de memori der boeken:

‘Bibliotheca patrum Polonorum qui vocantur Unitarii, continens opera omnia Johannes Crellii Francii, Lodovici Wolsogenii, Fausti Socini Senensis, et exegetica Jona Schligtingii à Bucowico; contenta singulis voluminibus sunt prefixa. Irenopoli post annum Domini 1656.

Fausti Socini Senensis Opera omnia in duos tomos distinctaGa naar voetnoot1).’

[pagina 25]
[p. 25]

Deesen voorsyde brief is bestelt aen Burgemeester Vlooswijck, als representeerende den Schout, sijnde president van de Burgemeesteren, aengesien den Schout Witsen was gestorven. En alsoo Scheepenen tot Vlooswijck ten eeten waeren, doen den brief gebracht wierde, sijn eenige discoursen daerop gevallen van dat het placcaet niet in observantie was, en daegelijx veel sulcke en diergelijcken boecken werden gevonden, dat deselfde evenwel soude gedruckt werden op andere plaetsen; en is den brief verlytGa naar voetnoot1). Evenwel heeft Vlooswijck, denckende om de boeten, int placcaet vermelt, ordre gegeeven om een te laeten coopen, door ingeven van den substituyt Engelbrecht; doch den president van ScheepenenGa naar voetnoot2) sulx merckende, heeft daervan gesproocken, op den Dam staende, met een der Burgemeesters, die sulx ondienstich oordeelde, soodat Vlooswijck sulx liet steecken. Onderwijlen is Gerret Hasselaer Schout gemaeckt, en alsoo het Hof van Hollant geen antwoort bequam, heeft nochmael geschreeven aen den Schout Hasselaer, (welcke missive) bij geval door den president gesien wert, soo als die door den Schout wierd geleesen, en alsoo daer kennisse van kreech en den Schout swaerhoofdich maeckte daer niet in te moogen doen sonder kennisse van Burgemeesteren en Scheepenen, soodat den brief met Burgemeesteren heeft gecommuniceert, die syde(n) de eerste brief moste opgesocht werden; en alsoo die niet te becoomen was, heeft den Schout daerover aen het Hof geschreeven, dewelcke extract oversonden. Ende sijnde altemets eenige discoursen over die saeck gevallen,

[pagina 26]
[p. 26]

soo hebben eenige Scheepenen verstaen, op voorstel van den president, dat geen Schout is bevoecht op aenschrijven van het Hof eenige ondersoeckinge te doen, noch van persoonen, noch eenige andere saecken, sonder permissie van Burgemeesteren en communicatie van Scheepenen, gelijck altijt is gepractiseert in veel saecken, die voorgevallen sijn. Want soo op aenschrijven van de Hoove(n) van Justitie den Schout soude in de huyse vallen sonder verlof van Burgemeesteren, soo soude het Hof souveryn weesen en t'allen tijden de inwoonders connen doen lichten en in de huysen vallen, daer goede sorg voor moet werden gedraegen, opdat niemant overlast en comt te lijden; en soo het goet werd gevonden in ymants huys te vallen, soo werden daer gewoonlijck twee Scheepenen bij gecommitteert, om den Schout buyten onbetamelijckheden te houden, alsoo die gewoonelijck wat rouw en ex authoritate gaet.

Den 31sten Mey 1669 hebben Burgemeesteren, daer present waeren Pancras en Riael, den president van Scheepenen in haer camer ontbooden, en gesyt dat op het aenschrijven van het Hof yts sal moeten werden gedaen, en daerom of behendich wilde sorg dragen, dat eenige winckels in secretesse warde bekent gemaeckt, dat licht, om alle opspraeck te mijde, eenige soude door den Schout en twee Scheepenen afgevraecht werden of eenige sulcke boecken hebben; twelck den president gesyt heeft te sullen doen. Voors syde den president van Scheepenen aen Burgemeesteren, dat den Schout te kennen gaf, dat sulcke ondersouckinge wel soude connen doen sonder kennisse en permissie van Burgemeesteren en Scheepenen, met versouck dat geliefde den Schout daertoe te houde, dat sulx niet en wert gedaen; waerop (Burgemeesteren) syde(n): ‘dat sal hij hem wel wachten te doen’; en volgens de voorsyde secreeten last heeft den president tot sijnen huyse ontbooden een, die kennisse aen de boeckvercoopers heeft, en hetselfde hem te kennen gegeeven.

Ende alsoo de voorsyde brief van het Hof scharpe ondersouckinge inhielt, soo hebben Burgemeesteren de saecke naeder overwoegen ende den Schout den 5den Juni

[pagina 27]
[p. 27]

1669 gesyt, dat haeren pensionares Hop hebben belast met het Hof daerover te spreecken en versoucken, dat sulcke brieven niet meer werden afgesonden aen den Schout; en hebben den Schout gesyt, dat hem op sulck aenschrijven niet sal vervorderen eenige ondersouckinge te doen, maer het Burgemeesteren sal hebben te kennen te geeven.

Den 9den Juni 1669 heeft den pensionaris Hop mijn gesyt, dat volgens ordre gesproocken had met den Heere van Maesdam, sijnde den outsten Raet in het Hof van Hollant, en aengedient den last van Burgemeesteren, dat het Hof volgens het 7de artyckel van haer instructie wel waeren gelast te inquireeren op de abuysen ende delicten der Schouten en die te corrigeeren, maer nietGa naar voetnoot1) sulck aenschrijven te doen aen den Schouten, als in deesen voorsyden brief is gedaen, en aen te wijsen op wat maniere dat de placcaten soude werden geëxcecuteert, dat dickmaele soude strijen tegen de previlegie en oude hercoomen; en oversulx dat van gevoelen is, dat den griffier al te ampel sal hebben geschreeven en buiten ordenares, en dat Burgemeesteren en Scheepenen toestaet, soe yts te excecuteeren is, de forme van staet te ordonneeren, oock dat het Hof niet anders staet te doen. Den Heer van Maesdam syde, dat bij aenschrijven en resolutie van Hollant haer sulx was belast, maer of den Secretaris wat ampel was gegaen, dat cost wel weesen; waerop den pensionares syde, als het al soo was, soo can het Hof niet anders aenschrijven, als in de placcaten staet; en alsoo syde tselfde met den met te moeten communiceeren, soo syde den pensionares gereet te sijn voor den raet tselfde voor te stellen, en dat onderwijlen gelieft 't voorsyde seggen voor rescriptie op den brief aen te neemen. Den Heer van Maesdam tselfde in den met gaende relateeren en den pensionares binnen ontbooden sijnde, is aenstonts bij de Staaten ontbooden en is sulx daer gebleeven, en den Heer van Maesdam quam meede in de vergaderinge der Staaten, maer syde niet met al tegen den pensionares.

[pagina 28]
[p. 28]

Den 1sten Juli heeft den pensionares Hop hetselfde den Schout Hasselaer door ordre van Burgemeesteren bekent gemaeckt, en dat het Hof niet bevoecht is alsoo te schrijven en niet verder heeft ordre te stellen, dan soover haer jurisdictie streckt, en het aenschrijven van de Staaten niet anders is dan in gewoonelijcke termen, als aen alle steeds wert geschreevenGa naar voetnoot1).]

 

Daer sijn veelmaelen groote moeijelijkheeden ontstaen door het vangen, sonder kennisse van Burgemeesteren en Scheepenen, over saecke van belang, ende hebben geen goede uytslach. Het reëel arrest van den Heer Jacob Syms, raet en Out-Burgemeester tot Hoorn, Gecommitteerde Raet int collegie ter Admiralityt in Westfrieslant ent Noorderquartier en Bewinthebber van de Oost-Indische Compaigni, die sich tot Hoorn in de Oost-Indische Compaigni had vergrepen, door den Offecier alhier gedaen sonder eenige communicatie, is bij Burgemeesteren hooch opgenomen en bij Scheepenen tamelijck. De saecke, waer (p. 46.) te recht behoorde te staen, heeft groote sporling gemaeckt tusschen dese en die stadt; de Staten van Hollant hebben, met wedersijts toestaen, den gevangen gestelt ter judicature van den Hogen Raet, volgens resolutie van den 9den October 1671, en is den 30sten Junij 1673 vonnis gepronunchieertGa naar voetnoot2).

Alhoewel den Schout sich over de beveelen van de Hoven van Justitie niet anders dan als gesyt en heeft te dragen, soo is echter in veel saecken haer te gehoorsamen schuldich, uyt cracht der instructie van deselve Hoven. Het Hof van Hollant heeft in Augusty 1671 gesonden aen den Heer Schout Hasselaer een request, aen haere Eedele Mogende gepresenteert door den Heer Gerard Ruytenburg, Castelyn tot Purmerent en Ballieuw van de Beemster (die sustineerde preventie op het reëel arrest, aen den voorschreeven Burgemeester van Hoorn alhier gedaen, alsoo hem in de Beemster had gearresteert, en laeten gaen op

[pagina 29]
[p. 29]

beloften van daer te compareeren), welcke messive vant Hof versoeckt van, alvore daerop te apostilleeren, sijn E.E. advys; waerop de gesyde Schout wat te fier antwoordende, is gelast te compareeren voor den Hove om reeckening daervan te geven; daertoe sich verobligeert vindend, is derwaerts geryst en geaddresseert aen den president Bennebroeck en daernae aen den Raetsheer Goes. Ten Hove comende, heeft den deurwaerder gelast te seggen dat daer was, en versocht hebbende binnen te (p. 47.) staen, en nae binnen treedende, syde den deurwaerder dat eerst geliefde sijn deegen af te leggen, daer den Heer Hasselaer op antwoorde, of sulx belaste uyt ordre (gelijck sijn E.E. had besproocken met den Raetsheer Goes), waerop den deurwaerder, binnen geweest hebbende, syde het sijdgeweer af te leggen, 't welk gedaen hebbende, is binnen getreeden, en de saecke, soo best conde, verantwoort.

De Heeren Schouten sijn gewoon sooveel gesach aen haer te trecken als nae gelegenthyt connen, te meer als uyt Burgemeester Schout sijn gemaeckt en gesien, 't selfde moe sijnde, wederom te worden. De Heer Tulp, als groote eervarentheyt hebbend, socht (als hiervoeren gesytGa naar voetnoot1)) voor sijn advys 't voor te comen. Een Schout, wiens soon, over een misslach begaen, was gecondemmeert in een mulckte van....... gl.Ga naar voetnoot2) ten behoeve van den arme, en naederhant een proces wegens smeecoolen tot vieringe der 's lants zeebaeckens verliesende (daermede in cas d'appel voor den Hove succombeerde), toonde daerover wynich respect aen Schepenen. Den daeraen volgende (p. 48.) Heer Schout stelden sich van den beginnen af mede maer tamelijck in, dat verswaerde door de volgende missive:

[pagina 30]
[p. 30]

‘Eedele Achtbare Heeren,

 

Mijne Heeren,

 

Op gisteren nae de middach mijne dinaers sendende ten huyse van seeckere waert, dien ick het tappen voor ses maenden had doen verbieden, omt groot gewelt bij hem in sijn huys, soo aen de gasten als aen sijn huysvrouw, die hij met een stock een wonde int hooft hadde geslagen, 't welck met kennisse van U.E. Achtb. hebbe afgemaeckt voor 25 gl., ende bij die occasie de dinaers aldaer vindende twee jonge vrouwlieden met eenige myssiens goet cier maeckende, dewelcke sij t' mijner huyse brengende, ick hebbe, om haer van sulck leven te doen afschricken, in de boeyen doen brengen, hoewel ick moet bekennen niet veel axtie te hebben; derhalven om die arme dieren niet langer in die swarichyt te houden, indien UEd. Achtb. verstaen deselve cost- en schaedeloos te laeten gaen, ick sal mijn refereeren aen het wijse oordeel van UEd. Achtb.

Ick vinde mij, Ed. Achtb., bij mijne instructie verplicht in wichtige saecken met nimant te mogen composerenGa naar voetnoot1),

[pagina 31]
[p. 31]

tensij met de kennisse van UEd. Achtb.; en also wij gisteren nacht een getrout persoon met een hoer op het bedde hebben gevonden, die om verschyde reedenen seer ongaerne bekent waer, hebben wij die saecke afgemaeckt voor 630 gl., die hij oock aenstonts heeft betaelt.

Voors, Ed. Achtb., middelerwijle recommandere in de heylige bescherminge des Alderhoochste, blijvende, Edele Achtbaere Heeren, Uwer Ed. Achtb. verplichte dinaer.

 

was geteeckent

 

Gerret Hasselaer.

 

Amsterdam den 23sten Mey 1669.’

 

Dese saecke en meer anderen tegens ordre voorvallende, (p. 49.) hebben Schepenen gelyt in deliberatie, hoe best de beginselen soude connen gebracht werden op een goede voet; en is verstaen door den president Bontemantel in beleefde aenspraeck den Schout ten eerste gelegenthyt in Scheepenenbanck bekent te maecke, gelijck den 29sten Junij 1669 is gedaen, het volgende in substantie:

dat niet is gevoecht eenige interdictie te doen, noch aen tappers, noch smockeltappers ofte yemant anders, van in eenige tijt niet te tappen, maer yts misdaen hebbende, te roepe daer het behoort; en als bekent is dat smockelen, daarmede te procedeeren volgens den placcaten;

dat Schepenen verstaen in cas van overspel met nimant sal hebben te composeeren, dan met kennisse der voorsittende Heeren;

dat int ontbieden tot dienst der justitie tot sijnen huyse, 't selfde sal doen met behoorelijcke discretie; en soo die niet comen, het daerbij sal laeten, en yt willende versoecken, dat bekent te maecken als dat behoort;

dat soo ymant doet vangen, dat het is op sijnen (p. 50.) peryckele, en hetselfde sal hebben te doen met alle civilityt, en ordre van den staet en vonnisse afwachten;

dat geen notificatie aen imant sal doen door gedruckte billjetten ofte anders, maer civile questiën tusschen de lieden voorvallende, te renvoyeren daer dat behoort;

[pagina 32]
[p. 32]

dat geen weetbrieven of dagementen sal appostilleeren, dan naedat bij SchepenenGa naar voetnoot1) die buyten gedachvaert werden eerst sullen sijn gehoort, volgens de instructie en maniere van procedeeren; ende alsoo, volgens den stijle der voorleeden twee SchoutenGa naar voetnoot2), aen haer clercken buyten ordre hebben doen betalen voor actens van gijselinge, als andere, twaelf stuyvers boven het ordenares, en geen resolutiën daertoe werden gevonden, soo menen Schepenen, dat de gemeente daer niet mede can werden belast;

dat, in cas van arrest, den gearresteerde geen permissie vermach te geven om ujt de stadt te gaen, noch oock twaelf stuyvers daervoor te trecken, alsoo den gearresteerde in Hollant wonende, uyt sich selfs geauthoriseert is uyt de stadt te gaen, en op den rechtdach passende, het arrest daerdoor niet werd gevioleert, volgens het 12de artyckel van de arresten en de ordonnantie van procedeéren; en (p. 51.) die buyten de provintiën wonen, arrest moeten houden, tot verseeckeringe van den arrestant, en oversulx op acte van den Schout niet vermach uyt den arrest te gaen, welcke acte sonder borgtochte te prejudiciabel soude weesen, en bij den rechter connen regard op genomen werden; en onder borch sijnde ontslagen, heeft geen acte nodich.

En vorder nae eenige discoursen met den andren gehouden en de nootsaeckelijckeyt der goede onderlinge correspondentie in minnelijcheyt gerecommandeert sijnde, is, met opmerckinge, van de saecke afgebroocken; alsoo Schepenen niet wilde(n) treden int particulariseeren van de instructie, daer sich somtijts op beriep, en wat saecke(n) van gewichte sijn ofte niet, aengesien die is gemaeckt bij Burgemeesteren en Raden.

De gesyde recommandatie is gedaen door den president ter presentie van Corver, Roeters Ernst, Geelvinck, Cornelis Backer, Cloeck, Graeflant en Willem Blauw, (Groo-

[pagina 33]
[p. 33]

tenhuys absent sijnde) Schepenen, Hop, pensionares, en secretares Schaep.

 

(p. 52.) Int laeste van den jaare 1669 eenige smockeltap(p)ers sijnde in de boeyen gebracht, sijn die door Scheepenen op borchtocht uytgelaeten, dat den Schout seer hooch opnam, en belaste den cipier, dat nimant soude uyt laeten gaen dan op sijn ordre, selfs niet op de beveele van Schepenen. Doch daer wierd verstaen dat can apprendeeren, en Scheepenen connen doen ontsluyten op borchtocht, soo de saecke daertoe gedisponeert is, ende den Offecier can nimant relaxceren dan bij voorgaende sententie of advys van Schepenen, soodat wierd gelast de ordre, aen den cipier gegeven, in te trecken en te denken op het 21ste en 22ste artyckel sijner instructieGa naar voetnoot1).

[pagina 34]
[p. 34]

Den Heer Schout versocht aen Burgemeesteren, dat besoigne(s) mochten aengelyt werden om te weten, waer sich puntuelijck nae soude hebben te reguleeren, (maer) bequam tot antwoort het beste reglement te sijn: met Schepenen wel overeen te comenGa naar voetnoot1).

[pagina 35]
[p. 35]

De eervarenthyt heeft geleert, dat de justitie noyt beeter in goeder hermonie is geadministreert, dan als de Schouten geen Burgemeesteren waren geweest, als ten tijde van Grootenhuyse, Outshoorn en Rynst, volgens de consideratie van den Heer Tulp, hiervoor van gemelt.

 

(p. 53.) Den Heer Schout eenige onderrechtinge hebbende ten Iaste der inwoenders, ende nodich oordeel(ende) eenich ondersoeck te doen, soo maeckt het Schepenen bekent, die, de saecke van gewichte oordelende te sijn, met het meerdergetal daerover delibereeren, en bevindende dat eenige policie daerin is gemengt, wert met Burgemeesteren daerover gesproocken, ende voornaemelijk als bekent is dat poorters sijn. Want het is geen klyne saeck in de cooplieden, winckeliers of andere haer woninge te vallen, t' sij om in de comptoiren ondersoeck te doen, ofte ymant uyt den huyse te lichten, alsoo het crediet en respect der familiën daerdoor te hooch wert gekrenkt, ende daerdoor connen gebracht werden in de uytterste ruine, daer de faute, die soude mogen wesen gedaen, niet tegen can opgewogen werden. Indien geoordeelt wert dat het versoeck van den Officier niet can gewygert werden, soo committeeren Schepenen twee Heeren uyt haer banck om met den Schout op de civielste manier daermede te handelen.

[pagina 36]
[p. 36]

(p. 54.) In October 1671 den secretares van de Dimermeer, notares d'Amour, wierde gesuspecteert een testament verduystert te hebben. Burgemeesteren meende(n) wel te connen aensien, dat, niettegenstaende burger was, uyt den huyse mocht gehaelt werden. Schepenen met meerderhyt van advysen hebben mede geen swarichyt gemaeckt, soodat den Schout neffens twee Schepenen sijn gegaen int comptoir en eenige protocolle doorlopen hebbende, heeft den Schout den notaris door ordre van Schepenen gelast te volgen, gelijck heeft gedaen; in Scheepene-camer wiert toegestaen van bij provisie in hechtenisse nae beneden gebracht te werden; wiert voorgestelt ten overstaen van vier Heren, en alhoewel den Schout scharp sprack van nu wel te sullen doen bekennen dat ontkent heeft, antwoordt dat sijns wetens niet had begaen, dat strafwaerdich was; dat een poorter is, ende staet op de previlegiën, en oversulx niet gehouden is op het seggen van den Schout te antwoorden; waerop is verstaen op de exceptiën te delibereren. Den reëel gearresteerde versocht pampier, pen en in[k]t, om sijn sustenu bij memorie te mogen stellen. Twee Heren meenden, als Schaep en Bontemantel, dat het niet behoorde gewygert te werden; Boreel en Hendrick Roeters waeren van ander verstant, doch den (p. 55.) voorsittende Heer concludeerde van het geëyste ter handen te stellen, alsoo in ordenares criminele beschuldiginge de stemmen steeckende, in faveur werd geconcludeert. Het schijnt onbillick te wesen, dat den eysscher alle vrijhyt heeft om te connen naerder informatie te besorgen tot beschuldiginge, en dat den beschuldichde soude(n) gewygert werden de middelen om bequame defentie te connen doen. Het advys van den pensionares Hop gevraecht, syde: dat soo Schepenen oordelen de beschuldiginge waer synde (dat onseecker is) geen corporeele straffe soude medebrengen, (sulx) de saecke disputabel maeckt; en oversulx, soo op de previlegiën werd beroepen, onder borgtocht moet ontslagen werden, welcke suffisanthyt der borgen staet tot kennisse van Schepenen; waerop den Officier eenige beschyden heeft gesijt, en vraechde of op die informatie de exceptie can plaets hebben? Den pensionaris syde die met opmerckinge soude moeten lesen,

[pagina 37]
[p. 37]

doch dat geen verklaringe, al ware die onder eede, yemant can naedelich wesen, maer daerop (moet) werden gehoort; en dat een poorter, uyt cracht der previlegiën, niet hoeft te antwoorde voor en aleer het effect van dien heeft genoten, en dan door den Schout ordentlijck gedachvaert sijnde, en den eysch en verantwoordinge gehoort, Schepenen daerop resolveeren of den beschuldichde sal gebracht (p. 56.) werden in besloten hechtenisse, ofte den eysch dienaengaende sal werden ontsyt. Eenige dagen daernae is de volle banck van Schepenen gespannen in de pijncamer ofte ordenares camer in de boeyen; en den geapprendeerde voor de baly gebracht sijnde, heeft den Schout wederom beginnen te vraegen; maer den gevangen heeft gepersisteert, en dat op handtastinge moet werden ontslagen, en, soo sulx niet werd verstaen, op borgtocht moet werden uytgelaeten, volgens de previlegiën, den poorteren vergunt. Nae het lesen der stucken hebben Schaep, Bontemantel, Bronckhorst en Munter verstaen het previlegie van Aelbrecht van ByerenGa naar voetnoot1) in dese saecke plaets moet hebben, doch Willem Backer, Hinlopen, Boreel en Hendrick Roeters en Roch, dat de exceptie behoorde verworpen te werden, en aenstonts te moeten antwoorden. De saecke alsoo met één stem overgehaelt sijnde, is den notares wederom binnen gestaen en de conclusie aengesyt, maer is blijve staen op sijn recht en heeft overgelevert (de volgende) deductie, bequamelijck ingestelt:

 

‘Eedele Aghtbaare Heeren!

 

Eerst en vooral bedanke ik uwe Eed. Aghtb. voor de ghonste en goedertierenheyt, die uwe Eed. Aghtb. mij ghelieft hebben te bethoonen met het toestaan van papier, pen en inkt, om mijn zaakke, ghelijk die waarlijk is, te deduceren; dogh alvoren daartoe te komen, verzoeke ik oidmoedighlijk ook deeze ghenade, het uwe Eed. Aghtb. mij ghelieven te verschoonen, indien ik in deeze

[pagina 38]
[p. 38]

teghenwoordighe standt, in dit mijn schrijven, moghte te buyten ghaan 't ghezagh en eerbiedigheyt, die ik plightsen amptshalven uwe Eed. Aghtb. en sijn Eed. d'Heer Hooftofficier schuldigh ben.

Ende zoo ter zaakke treedende, zij het mij gheoorloft onderdanighst en met alle eerbiedigheyt te zegghen, het mij vremt dunkt, dat sijn Eed. d'Heer Hooftofficier op deeze manier procedeert teegens mij, die niet alleen hier hebbe fixe domicilium, maar behalven dat nogh twee bedieninghen, die mij hier ter steede zoo vastghenaaghelt hebben dat ik, die willende behouden, ghelijk ik nootwendigh moet tot maintenue van mij en mijn familie, alle daghen, ja, bij manier van spreekken, yder uure ben te vinden, omme voor uwe Eed. Aghtb. te verschijnen, wanneer het uwe Eed. Aghtb. ghelieft mij zulx te ghebieden.

Buyten en behalven dit dunkt mij, onder correctie en met ghelijkke eerbiedigheyt ghezeght, dat zijn Eed. d'Heer Hooftofficier voor alsnogh egeene actie 't mijnen laste heeft oft kan hebben, veel min een crimineele actie, en bijghevolghe nogh minder om mij door torture te doen bekennen dat ik het testament in questie hebbe ghepasseert, alzoo hier tot nogh toe niet en is beghaan crimen falsi oft doli mali, welke crimina niet en konnen werden ghecommitteert dan met een boos opzet, om oneerlijk ghewin ende om een ander te bedrieghen, hoewel ten vollen ende der reghten ghenoegh consteerde, dat ik, als notaris, onder het passeeren over het testament hadde ghestaan. De reeden is deeze. Yder notaris, wie hij zij ende hoe goede zorghe en toezight hij hebbe tot conserfatie van de notariale instrumenten, bij hem gepasseert, moet hier ter steede ex necessitudine tot de prothokollen en liassen toegangh gonnen aan sijne klerquen, dewelke zonder weeten van (den) notaris, om eenigh onlukkigh toeval en (om) vrey van bestraffingh te blijven, daaruyt een ofte meer zouden konnen weghneemen; zoude nu die notaris, eenighe jaaren daarnaa die minuten niet te voorschijn konnende brenghen oft reeden gheeven waar die ghebleeven zijn, aanstonts van den praetor beschuldight moghen werden te hebben beghaan crimen falsi, doli mali

[pagina 39]
[p. 39]

oft diergheleyke, daarop moghen werden gheïncarcereert en ghetortureert? Zoo zoude voorwaar de notaris d'ellendighste zijn van alle menschen, die, met anderen te dienen, haar broot moeten winnen; want het wel of kwalijk waardij, d'eere oft infamie van den notaris alsdan alleen en absolut hanghen zoude aan zijn klerquen, welke, om eenigh het minste misnoeghen, dat zij teegen haar meesters opnaamen, haar zoodanighe ramp op den hals zoude(n) schuyven.

Hierteegen zoude d'Heer Officier moghen zeggen, dat een notaris onder dierghelijk pretext den bouff zoude konnen speelen, en daghelix, om oneerlijk ghewin, eyghenbaat oft andere insighten, de gheïnteresseerde haar papieren onthouden. Ik antwoorde: neen, alzoo het dan niet en zoude zijn een onghelukkigh toeval, maar een louter bedrogh, door hem zelffs gepractiseert en dat haast uyt te vissen zoude zijn, omdat de gëinteresseerde, den notaris het een oft ander instrument affeyschende, en tot andtwoort bekomende dat hij, notaris, bekende het instrument te hebben gepasseert, dogh dat hij het hadde verloren, verleyt, dat hij het miste oft diergeleyke, ende de geïnteresseerde daaraan gheen ghenoeghen neemende, zoude konnen en vermoghen die notaris te convenieren voor den reghter, onder wien die notaris sorteert, en concludeeren te zulke fine als hij goet vondt, welke notaris den reghter niet konnende doen blijken sijn onschult, met geen ghedaghte zoude konnen ontgaan condemnatie van den eysch, in de conclusie gemelt, van welke condemnatie de notaris die eerste maal zoo wel zijn bekomst zoude hebben, dat hij 't hem de tweede maal niet weeder lusten zoude te zegghen: Ik heb het papier verloren, verleyt, etc.

Den Heer Hooftofficier zoude uwe Eed. Aghtb. hierop moghen teghemoet voeren, dat dit bijgebraght exempel niet quadreert met de zaak, waarover het zijn Eed. ghelieft heeft mij provisionelijk te incarcereren, en gaarne crimineelijk teegens mij zoude willen procedeeren, vermits ik mij niet excuseere met te zeggen, dat ik het testament in questie hebbe verleyt, dat het mij ontvremt is oft dierghelijk, maar dat ik negeere het testament te hebben

[pagina 40]
[p. 40]

ghepasseert. Hierteegens andtwoord ik, ghelijk ik altijdts hebbe ghedaan, dat ik geen gheheugenisse hebbe van meer als een testament voor Kaspar Venkel te hebben ghepasseert, datt er een in mijn prothokol te vinden is, en dat ik ter goeder trouwe ignoreere een ander te hebben ghepasseert. Ghenomen dat ik absolute ontkende het testament, twelk Kaspar Venkel mij afvordert, te hebben ghemaakt, ende hij hadde zoodanighe bescheyden, waarbij middaghklaar bleek, dat ik het hadde ghepasseert, ende die bescheyden wierde(n) mij niet vertoont, zoo en kan ik, debita cum observantia zij het ghezeght, nogh niet zien, dat d'Heer Hooftofficier eenighe actie teegen mij heeft, niet meer dan hij zoude hebben, indien Kaspar Venkel mij kwaame afvorderen een summe van duysent ponden Vlems, zonder mij te willen toonen de obligatie, waaruit die sproot.

Indien nu de bescheyden van Kaspar Venkel onweederspreekelijk zijn, waerom en zende hij mij van dezelve gheen copye thuys? en waarom en convenieert hij mij niet op de vyerschaare, ghelijk hij schuldigh is te doen, volghens de [ordonnan]tie op het stuk van justitie ende maniere van procederen, alhier gheëmaneert, ende zooveel jaaren langh ghepractizeert?

Dogh Kaspar Venkel zelffs sijn actie ter vierschaar niet dervende institueren, wat actie kan dan d'Heer Officier hebben t'mijnen laste?

Heeft men niet ter eerster instantie aan uwe Eed. Aghtb. ghepresenteert een odieux requeste, waarin men mij denigreert alsoff ik het pretense testament aghterhiel, alleenleyk ter contemplatie van mijn confrater ende compagnon Henrik Venkel? Ben ik niet tot tweemaal toe dienthalve voor uwe Eed. Aghtb. gecompareert geweest, d'eerste reyse zonder, d'tweede reyse met mijn prothocol- en salarisboek? En is er niet opghevolght, dat bij uwe Eed. Aghtb. unanimiter wierde verstaan, dat ik weeder zoude thuys gaan, hoewel men daar exhibeerde seekere copye, door de notaris Cok ghemaakt, ende dat hij met sijn klerquen presenteerde met eed te verklaren, dat die copye ghemaakt was na een, door mijn eygenhandigh onderteekent?

Is niet de zaak, die Kaspar Venkel teegen mij heeft, van

[pagina 41]
[p. 41]

den beghinne aff gheweest civiel? en kan die crimineel werden door het bekomen van nieuwe stukken, die men mij onthoudt, zonder dat ik daarop werde ghehoort, zonder datt er sententie t'mijnen nadeel leyt? off kan een privé persoon een civile zaak crimineel maken, alleen met sijn stukken te geeven in handen van den Heer Officier? Ik moet bekennen, dat ik in vier-en-twintigh jaaren zulx noyt hebbe zien practiseeren.

Men gheeft voor, om mij bij uwe Eed. Aghtb. te denigreeren, dat ik het testament weyger, omdat de soon van Kaspar Venkel mijn compagnon is; dit schijnt t'eerste aanzien soo wat glimps te hebben, maar die terstont verdwijnen ende niet weeder te voorschijn komen zal, de zaakke nauwkeurigh ende na de waarheyt onderzoght. Het testament, dat men mij affverght, wert ghezeght ghemaakt te zijn in het jaar 1661 ofte 1662; in het jaar 1664 ofte 1665 is Henrik Venkel eerst mijn compagnon gheworden. Hoe is dat nu moghelijk, dat ik drie jaaren tevoren wist, dat de soon van Kaspar Venkel ontrent drie jaaren daarna mijn compagnon soude werden?

Hoe was het mij moghelijk te weeten, dat Kaspar Venkel, toen gezeght ziek gheweest te zijn, weeder zoude ghezont werden, en dat sijn huysvrouw, toen ghezont, voor hem sterven zoude? En hoe was het mij moghelijk te weeten, dat Kaspar Venkel met eenige van zijne kinderen in contentie zoude gheraakken?

Dit alles onmoghelijk zijnde bij mij te konnen gheweeten werden, zoo is het ook onmoghelijk, dat ik op die tijdt studieuselijk niet in mijn salarisboek zoude hebben aangheteekkent het passeeren van dat testament, dat ik studieuselijk hetzelve uyt mijn prothocoll zoude hebben ghelaaten, ende vervalt dienvolghens alle hetgunt men diesweegen zoude willen allegeeren.

Dit is, Eedele Aghtbare Heeren, de waare gheschaapenheyd der zaake, om welke ik niet kan sien dat d'Heer Officier bevoeght is, op deese voet als zijn Eed. beghonnen heeft, teegen mij te procedeeren.

Indien mijn fixe domicilie en beyde mijne bedieningen niet ghenoegh sijn om mij, onder handtastingh en beloften van 't allen tijde, des vermaan(t), voor uwe Eed.

[pagina 42]
[p. 42]

Aghtb. te verschijnen, uyt mijne detentie te verlossen en weeder na huys te keeren, soo persisteere ik noghmaals bij mijne exceptie op mijn borgerreght ende het privilegie, den poorteren van Amsterdam vergont bij H.L.M. AelbreghtGa naar voetnoot1), meedebrengende, dat de Officieren niet vermoghen een poorter te gijselen, vanghen, nogh bekommeren, nogh ook hinder doen aan lijff nog aan goet, zooverre hij suffisantelijk kan kaveeren, tot discretie van Scheepenen, dat hij reght sal verbeyden van 't geene de voorseyde Officiers op hem zouden moghen hebben te pretendeeren, ende dat van alle delicten ende feyten, die een poorter van Amsterdam geperpetreert ende ghedaan magh hebben, uytghezeyt moort, brandt, vrouwenkraght, raerooffGa naar voetnoot2), indien een poorter met gewapend hande sigh stelde teegens de hooghe Overigheydt, indien een poorter misdeede binnen den raeslootGa naar voetnoot3) van (des Graven) reygerbroek ter Ouderamstel ende (aan) des Graven konijnen in Goylandt etc.

Implorerende op al hetzelve etc. en biddende Godt almaghtigh uwe Eed. Aghtb. te conserveeren’.

 

Waerop den 16den October 1671 is verstaen het previlegie te laten genieten en op borchtocht te relaxceren, present alle de Schepenen. Den 30sten derselver maent sijn, op versoeck, de protocolle en boecken wederom ter handen gestelt.

(p. 57.) Den 2den October 1671 heeft een regerend Schepen voor de tweede mael versocht een huysman uyt een winckeliershuys te mogen lichten en in gijseling te

[pagina 43]
[p. 43]

brengen, alsoo sijn E.E. broeder in Byerlant overwonnen recht op den boer had becomen en excecutoriale, alsoo aldaer absenteerde en sich alhier onthielt. Eenige Heeren maeckte(n) swaricheyt (sulx toe te staen) sonder communicatie van Burgemeesteren, die mede becommert waeren; doch naerder aangesocht sijnde, maekte(n) Schepenen bekent, dat het versoeck soude(n) connen toestaen met dien verstande, dat den Heer versoecker verseeckert is dat den gecondemneerde hem aldaer ten huyse onthout, en dat het geschiede met alle civilityt, ten bijwesen van twee Schepenen; doch daar is niet op gevolcht, alsoo den Heer Boreel voorseyt stilsadt.

Burgemeesteren sijn altijt gevoelich geweest, dat de ingesetenen door de Schouten geen overlast werd aengedaen; en alsoo van ter sijde yts was doort hooft gewayt, hebben van de Pol, Outshoorn en Rynst (waervan de twee laesten Schouten sijn geweest) den 9den Februarij 1672 specialijck gerecommandeert aen Scheepenen, dat soo den Officier mocht comen te versoecken eenich (p. 58.) ondersoeck te doen, en geoordeelt wert daer crachtige reedenen toe te hebben, dat (sij), gelijk van alle oude tijden gebruykelijk, twee Heeren uyt Schepenenbank daerneffens (sullen) committeeren, alsoo poorters en inwoonders niet sijn gehouden den Heer Schout over haer drempels ofte in huys te laaten comen, dan in presentie der Schepenen ofte andere speciale ordre van deselve.

In de maend Mey 1661 Gabriel de la Lande, poorter en inwoonder en coopman, opt versoeck van de weduwe Abram Stevenon van in gijselinge gebracht te mogen werden op haeren perykelen, alsoo hij haer dochter pretendeerende, Hendrick Cloeck, advocaat (naederhant Raatsheer in den Hogen Raat) mede comende om de juffrouw te vrijen, hij la Lande soude uytgestroyt hebben van met haer vleeselijck te hebben geconverseertGa naar voetnoot1).

[pagina 44]
[p. 44]

Den Schout Rynst tot de gijselinge geauthoriseert, heeft bij lichten dagen hem uyt den huyse gehaelt, aen sijn sijde gestelt ende in gijselinge gelyt, en alhoewel versocht bij avont overgebracht te werde en gelogeert in een civielen plaats, heeft sulx gedeclineert. La Lande ver- (p. 59.) socht volgens de previlegië(n) op borgtocht uytgelaten te werde. Sij dachvaert hem ter vierschaer. Hij roept haer op de gepreviligieerde rol, om reeden te doen geven van (de) gijselinge, en het reëel arrest te sien afdoen onder cautie, volgens de previlegiën. Waerop is in het parteculier, en den 31sten Mey op de gesyde rol bij vonnisse verstaen, de previlegiën op attroce injuriën geen plaats te hebben, twelck door den advocaten Hop (getrout met de suster van Cloek en naederhant pensionares) en Lamine tegens den advocaet Buys heevich is beplyt. Het wierde la Lande tot een foute toegeschreeve, dat, eer in de camer bij den Schout quaem, de authorisatie niet examineerde. Alle middelen wierden bijgebracht om de injurie crimineel te maken en uyt cracht van hetselve den Schout te doen voege(n); doch die vond de documenten daertoe te swack, niettegenstaende eenige advysen der advocaten. Schepenen verstonden haer vonnisse voorschreve te wesen interlocutoir, en daarom geen appel plaats te hebben, niettegestaende daerin van de costen werd gesprooke. Doch het Hof doet het vonnisse te niet en ontslaet den appellant uyt den arreste, op borchtocht van twintich duysent guldens, den 21sten Julij 1661. Den 30sten Julij desselven jaer doet den Hogen Raat te niet de sententie van den Raade Provinciael en het vonnisse van den gerechte van Amsterdam, ontslaat bij provisie den gegijselde uyt den arreste, onder cautie judicatum

[pagina 45]
[p. 45]

solvi ende judicio sisti van twintich duysent guldens, sooals tot Amsterdam had gepresenteert te doen, en werd de appellante geadmitteert te institueeren soodanige axtie van injurie, als sij meent tot den geappelleerde te hebbe, met compensatie van costen. Schepenen, volgens haare missiven date 5 Junij en 24 Julij respective, deselve Hoven toegesonden, verstaen aen de gesyde dicta niet te connen defereeren, doch hebben den 8sten Augusty daeraenvolgende geresolveert desniettemin de voorschreven la Lande uyt den arreste te ontslaen onder cautie, ende sulx ter saake alleen, omdat de weduwe Stevenon aen Scheepenen verklaerde in het dictum van den Hogen Raat haer genoegen hadde, en Schepenenampt voor alsnoch niet meer imploreerdeGa naar voetnoot1).

 

(p. 60.) Eenige swaare delicten van moorderijen, huysbraecken, ombrengen der kindren ende verdere misdaden sijnde gedaen, daer de justitie tot straffe aen geleegen is, soo versouckt den Hooftoffecier aen Scheepenen van bij publicatie ende affixtie van billjetten t'selfde de gemeente mach bekent gemaeckt werden, en genodicht de hantdadigen en mackers aen te brengen, met beloften van vergeldinge die deselve weet aen te wijsen, sulx dat in hechtenisse geraecken. Twelck Schepenen met Burgemeesteren communiceeren (alsoo de premiën uyt statscasse werden betaelt); alle hetwelcke goetgevonden werdende, werd bij forme van notificatie of willekeure alsoo ter puye afgepubliceert en geaffigeert. Wanneer aen de fyten te merckelijck is geleegen, werden de complicen met beloften van impunityt tot het aenbrengen mede versocht. Ende alsoo sulcke laestgesyde belofte van impunityten of vergiffenisse van straffen bij nimant anders validelijk can werden verleent dan bij den Souverayn, soo is diergelijcke op versoeck deser stadt, aen de Staaten van Hollant gedaen door de gedeputeerden ter vergaederinge uyt den name ende van wegen d'Heeren haere

[pagina 46]
[p. 46]

principalen, den 3den Maert 1661 geapprobeert ende met haere souveraine macht bekrachtichtGa naar voetnoot1).

voetnoot1)
De paginatuur in margine is die van Bontemantels handschrift. Aan p. 20 gaat bij hem vooraf een register, dat voor deze uitgave onbruikbaar is, en een lijst van ‘Magistraeten, als de heeren Schouten, Burgemeesteren, Scheepenen en Vroetschappen, wanneer gemaekt ende gestorven en door den Prins geëxcuseert.’ Ik heb deze lijst laten afdrukken aan het hoofd van de bijlage, getiteld: ‘Magistraatsverkiezingen in Amsterdam, van 1653 tot 1677’.
voetnoot2)
Zie den verkorten inhoud daarvan bij: Wagenaar, Amsterdam. I p. 387-389.
voetnoot3)
Deze instructie volgt op p. 114 van het HS. Waar ik de paginatuur van Bontemantel aanhaal, voeg ik achter het getal: ‘van het HS.’
voetnoot1)
Wagenaar, Amsterdam. III p. 285 heeft: ‘Cornelis de Vlaming van Oudshoorn, Schout 1649 tot 1655.’ Hij bedoelt daarmede: tot Februari 1656. Ook Lambert Reynst bleef niet tot 1666, maar tot Februari 1667 Schout.
voetnoot2)
Zie hierover: Wagenaar, Amsterdam. I p. 390. Daar wordt gezegd, dat Willem van der Does ‘omtrent Augustus des jaars 1584’ tot Schout werd aangesteld. Bontemantel noemt den juisten datum, nl. 8 November 1584, zooals mij gebleken is door vergelijking met het Groot Memor. dl. II, fol. CLIX en vo. Dit door Bontemantel dikwijls aangehaalde ‘Groot Memoriael’ berust op het gemeentearchief van Amsterdam.
voetnoot1)
De episode, beginnende met ‘Den gemelden van der Does’ en eindigende met ‘doch noyt soo hardt daerin was geprocedeert’, is een van de vele bij Bontemantel voorkomende uitweidingen. Het afgebroken verhaal wordt voortgezet met ‘De Heeren Burgemeesteren’ enz.
voetnoot2)
De hier bedoelde geschriften zijn:
F. de Vrij, Historie ofte kort ende waerachtich verhael van den oorspronck ende voortganck der kerckelijcke beroerten in Hollandt. 't Amsterdam, Jan Evertsz. Kloppenburgh, 1621.
(J. Uytenbogaert,) Vrije aenwijsing van de onwaerheyden, trouloose verdrayinghen, calumniën ende andere grove misslaghen, bevonden in de ghenaemde Historie van F. de Vrij enz. Ghestelt bij forme van 't samenspraeck tusschen denselven de Vrij ende den Aenwijser. Ghedruckt in 't Jaer ons Heeren 1621 (zonder naam van den auteur, en zonder woonplaats en naam van den drukker). Zie: Knuttel, Catal. Pamfletten. No. 3262 en 3263. Beide boekjes zijn ook aanwezig op de Univers. Biblioth. te Utrecht. Of er van Uytenbogaerts ‘Vrije aenwijsing’ ook een uitgave van 1622 is, zooals Bontemantel vermeldt, is mij onbekend.
voetnoot3)
Over deze Sinterklaasmarkt schreef ter Gouw in zijne Amstelodamiana. II pag. 323-331. Van Calvinistische zijde is in de 17de eeuw herhaaldelijk tegen het feest van dezen kinderheilige geijverd: zie o.a. Rössing, Oude Tijd. 1874 pag. 17-19, waar gewag wordt gemaakt van het bezoek, ieder jaar in de laatste week van November door een predikant en een ouderling in burgemeesterskamer gebracht, om de Edel-Achtb. te verzoeken ‘de superstitueuse insolentiën en groote exorbitantiën, afgodische abuyzen en stouticheden’, die op ‘St. Nicolai-dach en avont’ plegen le geschieden, tegen te gaan en ‘redres in de ijdelheden van genoemden dach en avond’ te nemen.
voetnoot1)
In den tekst volgt nu; ‘Dat bij parteculiere discourse den Heer Witsen meede hadde behooren te doen, ten waer becommert was, en sijn E. presentie authorityt soude geven, dat niet apparent is, alsoo veel maele heeft verklaert nae het schoutsamp noyt te hebben gestaen.
Den 26sten September 1667 nam den Schout Witsen sijn afschyt van de Bewinthebberen der West-Indische Compagni op de Cleveniersdoelen, alwaer in parteculieren discoursen verhaelde tege Bontemantel en bij Godt verklaerde, nae het schoutamp niet gestaen te hebbe, maer van de andere Burgemeesteren daertoe wierde geraede ent acht dagen in bedenken nam, en dat een wijnich tijts eer in den met gingen de saeke eerst vaststelde; dat van Hoorn voorstelde Vlooswijk, dat hij stemde Graef, doch Graef en Rynst stemde mijnGa naar voetnoota), en dat nae veel sporling het toestond 't soo in den met te brengen en den resolutie van dien soude afwachten’. Hoewel het bovenstaande door Bontemantel in den tekst is opgenomen, geef ik het hier als noot, daar de samenhang er te zeer door verbroken wordt.
voetnoota)
Met ‘mijn’ wordt Witsen bedoeld.
voetnoot1)
Gerard (of Gerrit) Claesz. Hasselaer was getrouwd met een dochter van zijn oom Pieter Hasselaer, die van 1646 tot 1649 Schout was. Uit prof. Alberdingk Thym, Het Patriciaat van Amsterdam. fol. 45 zou men opmaken, dat deze dochter Agatha heette. In de Aanteekeningen van Gerrit Schaep Pietersz. (Herald. Bibliotheek 1873, p. 226) wordt echter Anna Hasselaer genoemd als de eenige dochter van Schout Pieter Hasselaer. In Resol. Raad III, 1. p. 143 zegt Bontemantel, dat Pieter Hasselaer de vader was van ‘de eerste huysvrouw’ van Gerrit Claesz. Hasselaer.
voetnoot1)
In Resol. Raad III, 1. p. 146 (27 April 1669) wordt gezegd, dat ‘Graef met veele reeden’ (adviseerde) ‘te moeten afstaen: dat, soo Out-Burgemeester blijft, altijt, als hebbende groot authorityt, veel can doen gelijck voorleede verkiesinge hebben gesien, en door communicatie een veertien opsmijt om andre of te houden. Nota: daer wilde meede seggen, dat Geelvinck veertienen wierde gemaeckt om van Swieten af te houden, die hij gaeren veertien had gehad en Scheepen gemaeckt, om met gelegenthyt, alsoo Reeckenmeester in Den Haech soude werden, bij occasie thuys te haelen en Burgemeester te maeckenGa naar voetnoota). Sydeoock, dat den Schout dependeert aen de graefelijckyt, en oversulx bij geen poletique consideratie bij Burgemeesteren niet behoorde te coomen’.
voetnoota)
Ter toelichting hiervan zie bijlage No. 1 ‘Magistraatsverkjezingen te Amsterdam’ op 28 Januari 1669.
voetnoot1)
In Resolut. Raad III, 1. p. 144-145 (27 April 1669) wordt het advies, dat Bontemantel gaf, aldus meegedeeld: ‘Bontemantel’ (was van advys) ‘die qualityt af te moeten leggen; dat de menschen swack sijn ende den Schout niet derven offenceeren, alsoo gesien is wederom Burgemeester te worden, dat daerom tot laste der gemeente de condemnatie te hooger neemen; dat gesien had in den voorleeden jaaren dat om een gevecht op straet, daer de keure van syt op de peene van 3 à 6 gl., dat evenwel waeren bij verblijf gecondemneert in 4 à 500 gl.’. Verder leest men daar nog, dat ‘den Schout Gerrit Mathysz. 1509Ga naar voetnoota) jaerlijx had aen tractement 200 gl., Schout Verdoes 1584 jaerlijx 400 gl., dat nu hebben 1500 gl., dat is 1000 gl. tractement en 500 gl. gelijck Scheepenen, welcke 1500 gl. wel connen bespaert werden, alsoo den Schout boven dat jaerlijx omtrent 5 à 6000 gl. heeft’. Uit het voorgaande kan men opmaken, dat Bontemantel aan de Schepenen ‘van den voorleeden jaaren’ (d.i. 1668) verwijt, dat zij - ten believen van den Schout, die een deel van de boete kreeg - zelfs bij geringe vergrijpen tot hooge boeten veroordeelden. Blijkens de volgende mededeeling, die ik ontleen aan Resol. Raad III, 1. p. 25 waren de Schepenen van het jaar 1667 niet zoo goedgezind jegens den Schout. Wel is waar stelden zij de boete nog hooger dan de Schout wenschte, maar - de veroordeelde was de zoon van den Schout! De bedoelde aanteekening luidt als volgt: ‘Int lest vant voorleeden jaer den capetyn Lambert Witsz. eenen van der Wielen op straet gesmeeten hebbende, alsoo in eenige saecke oordeelde sijn vaeder geaffronteert te hebben, wierde gecondemneert bij Scheepenen, naer verblijf, in duysent guldens ten behoeven van de armen, niettegenstaende sijn vaeder Schout was, die versocht had aen Scheepenen moderaet te gaen, en waeren sommige, als Boreel, van advys van 1500 gl. en Jan van Waveren 750 gl. Boreel, die door den Schout bij discours gevraecht was, hoe dat het soo hooch van duysent guldens had gevonde, syde: van Waeveren wilde het op 1500 gl. hebben, maer ick op 750 gl.’ (Deze aanteekening is van Juni 1668, dus de hierin bedoelde Schepenen - de zaak viel voor ‘int lest vant voorleeden jaer’ - waren die van het jaar 1667.)
voetnoota)
De tekst heeft abusievelijk 1609.
voetnoot1)
Resol. Raad III, 1. p 147-148 (27 April 1669) heeft hierover nog het volgende: ‘Bontemantel, Hooft en eenige andre Heeren waeren van advys, dat den met niet toestaet nu te resolveeren wat over dry aaren sullen doen, en yder sijn vrijhyt daerin behoorde gelaeten te werden, alsoo een partije sullen doot sijn en andre nieuwe daer niet aen connen gebonden werden, ten waer een ediet daervan met belofte wierde gemaeckt.
In alles staet te considereeren dat Pancras wilde Hasselaer quyt weesen, om vast te gaen aenstaende jaer president te worden van Burgemeesteren; dat Hasselaer en van Beuningen begonde seer wel te accordeeren, en licht in de grooste authorityt gecomen hebben, en alsoo Pancras en Vlooswijck de schop geven. Oock wilde Vlooswijck Schout weesen, dat niet dienstich was, alsoo al te geltbegeerich was. Vlooswijck, soo men syt, een beslommerde boedel hebbende, en veel gelt van Reael op intrest hebbende, en geen gelegenhyt hebbende die te connen betaelen, waerop eenige, dat ick niet derf dencken, naerder speculatie hebben, dat wilde Reael Burgemeester maecken, hoewel bij nimant gesien noch in respect is, aengesien seer geneegen is int perteculier ..... veel te drincken, dat noyt of wynich in den (raet?) adviseert, of dat is te mercken geweest dat al een soopje op hadde’. (De laatste zes regels zijn moeielijk te ontcijferen: er zijn andere letters over heen geschreven en aan toegevoegd, met het kennelijke doel om wat er stond onleesbaar te maken).
‘Hooft had consideratie en was geemelijck dat, daer Hasselaer met groote moeite Burgemeester had gemaeckt, nu wierde verlaeten, gelijck oock alle sijn vrinden waeren, te meer, doen sijn schoonvaeder Schout wierde, met seer onfaetsoenelijcke beiegeninge hadde bekeven; doch het was wat anders, alsoo de oude Hasselaer sijn bewinthebberschap moeste quiteeren, daer deese nimendal heeft af te staen, en, soo men syde, een vrouw had getrout voor sijn tweede houwelijck van geen middelen. En het geluck diende Hasselaer, dat hij gaeren Schout volgens sijn solicitatie socht te weesen, en de anderen sochten hem quyt te weesen’.
voetnoot1)
Zie hierover: ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam. VI pag. 41, 42, 406, en: Wagenaar, Amsterdam. III pag. 280 en 281.
voetnoot2)
O.a. 29 Mei 4654: ‘Op de pointen van beschrijvinge is wegens het vercoopen eeniger graeffelijckxse domaynen bij den met geresolveert, ist doenelijck, absolut meester te maecken van het schoutambacht van deese stadt’. (Civ. en Mil. Reg. I p. 172.)
voetnoot3)
In den tekst volgt dan: ‘van degeene, die de graeffelijcke goederen te veel in de oogen flickerde’, maar deze woorden zijn doorgeschrapt.
voetnoot4)
Volgens het Middel-Nederlandsch Woordenboek van Verwijs er Verdam is gorsinge = grasinge = pacht voor weiland, huur voor grasland te betalen.
voetnoot1)
Uit Resol. Raad II, 1. p. 123-125 blijkt, dat Burgemeesteren ‘Sijn Ed.’ (aldus hadden) ‘onderrecht de gestaltenisse vant selve schoutampt, te weeten dat het moet weesen een poorter deeser stadt, dat de halve boeten en breucken de stadt toecoemen, dat de ongelden als van substituten en dienaers, die nu door de stadt warden gemaeekt en onderhouden, groot sijn en effectivelijck moeten betaelt warden door den Schout, soodat, als men alle tselve soude in reeckeninge brengen, daer geen profiljt aen te haelen is, maer ter contrarie geld soude moeten bijleggen, waerbij noch comt de ongelden der gevangens; dat oock deese stadt alsoock alle de steeden in Hollant haer Schouten worden gemaeckt opt aengeven ofte voorstellen der steeden, welcke-voorstel altijt wort en moet warden geapprobeert, soodat niet connen oordeelen, ofte den coeper soude sich bedroegen vinden, alsoo nimant can Schout warden dan met behaegen der steeden, en, als gesyt is, de voordeelen maer imaginatie sijn’. Bontemantel teekent daar in margine bij aan: ‘dit wierde met een soet praetje door Polsbroeck dien Heer soo wijs gemaeckt’.
voetnoot1)
Er staat ‘had’.
voetnoot1)
Gerrit van Helmont was getrouwd met Margaretha Bicker, en Schout Lambert Rynst met Alida Bicker, dochters van Burgemeester Cornelis Bicker. Zie: Alberdingk Thym, Patriciaat van Amsterdam fol. 22.
voetnoot2)
Mr. Loeff, adjunct-archivaris van Amsterdam, was zoo vriendelijk voor mij na te sporen in hoeverre bovengenoemde Heeren elkaar verwant waren. Zijn onderzoek leidde tot deze uitkomst:

illustratie

voetnoot1)
In hoeverre zij elkaar verwant waren, blijke uit de volgende geslachtslijst, getrokken uit het reeds aangehaalde Patriciaat van Amsterdam, fol. 36, 39a en 40.


illustratie

Waarom ik eerst aan Dirk de Vlaming den titel Heer van Outshoorn gegeven heb, blijkt uit het artikel van A. de Roever Nz. in Amsterdamsch Jaarboekje 1891 p. 120.
voetnoot2)
Deze missive staat niet in het hoofdstuk, waar over Schepenen gehandeld wordt, maar in het hoofdstuk over Burgemeesteren, p. 138 van het HS.
voetnoot1)
‘Scheepenen-mael cost omtrent 18 à 19 hondert guldens’. (Resol. Raad III, 1. p. 91.) Een andere aanteekening over den schepen-maaltijd op tweeden Kerstdag vond ik op een los blad in Bontemantels Aanteekeningen van verschillende zaken I, nl. de volgende berekening van onkosten:
‘Tweeden Corsdach-maeltijt van Scheepenen 1671, daer den Schout, Burgemeesteren en Tresoriers met haer vrouwe meede sijn, gehouden op de doelen van Groenendijck ofte de Cleveniersdoelen.
Aen Groenendijck voor 2 daegen ƒ907-10
Bellecheere ƒ18-18
Vis uyt Den Haech ƒ36-15
Reviervis aen Jan Brantjes betaelt ƒ75- 0
Willem Jansz. voor vis ƒ14-10
Aen Heyman voor 42 schootelen banquet ƒ302-14
Jan Snel voor Rinse wijn ƒ213-10
Jacob de Frans voor Franse wijn ƒ92- 0
Aen Kipshaven voor bloemen ƒ13- 4
__________
ƒ1674- 1

 

Op de maeltijt van den Offecier geeven Scheepenen ordinares aen bellescheere 6 ducatons’.
‘Bellescheere’ = fooi aan ‘de boodens en myssens’, blijkens een andere, overigens gelijkluidende, aanteekening over dezen maaltijd in denzelfden bundel.
voetnoot1)
‘en behaegen’ in den tekst doorgeschrapt.
voetnoot2)
De tekst heeft: ‘dat met den Heer Schout Witsen ...... daerin werd gekent’.
voetnoot1)
In Bontemantels Aant. van verschillende zaken, dl. I p. 701 en 702 leest men hierover: ‘De vrolijcke conditiën van den meergemelde Raetpensionares hoeft de maeltijt seer vernoecht, aen de tafel met cierelijcke discourse, van de tafel met dansen, speelen op de violon, aerdige speelen en consten met de kaerten, hantgreepen en matematische consten, daerop Scheepen Jannes Hudde. (die de voornaemste matematise vant lant was) dickmaele noodichde’. Deze mededeeling van Bontemantel bevestigt het vau elders trouwens reeds genoeg bekende feit, dat Jan de Witt in gezelschap een aangenaam mensch kon zijn.
Over Hudde als beoefenaar van de mathesis en vooral van de toegepaste mathesis, zie: van der Aa, Biogr. Woordbk. i.v. en Commelin, Beschrijving der stadt Amsterdam. II p. 832 sqq. Op laatstgenoemde plaats vindt men een beschrijving van de door Hudde ontworpen sluis-werken; dat aan Nicolaas Witsen een gedeelte van den lof voor de uitvoering daarvati toekomt, heeft de heer J.F. Gebhard Jr. aangetoond in zijn Leven van Nicolaas Witsen. I p. 186-193.
voetnoot1)
Resol. Holl. 27 Sept. 1668 heeft: ‘uit den name ende van weegen de Heeren Staten’ enz.
voetnoot1)
Civ. en Jud. Aant. III, 2. p. 92 heeft: ‘Stelde(n) hem op vrije voeten en lieten hem doen vangen donr den Schout, op haer ordre; maer ging onderwijlen door’.
voetnoot1)
Aldus vermeldt Bontemantel den titel. Bedoeld zal wel zijn het op de Utrechtsche Universiteits-bibliotheek voorhanden werk, waarvan de titel luidt.: ‘Bibliotheca fratrum Polonorum quos Unitarios vocant, instructa operibus omnibus Fausti Socini Senensis, nobilissimi Itali, Johannis Crellii Franci, Jonae Slichtingii à Bucowietz, Equitis Poloni, exegeticis et Johannis Ludovici Wolzogenii, Baronis Austriaci, quae omnia simul juncta totius Novi Testamenti explicationem complectuntur. Irenopoli. Post annum Domini 1656. 8 vol. fo.’ Van deze 8 deelen bevat het eerste deel de werken van Socinus, onder den titel: ‘Fausti Socini Senensis Opera omnia in duos tomos distincta. Quorum prior continet eius Opera exegetica et didactica, posterior Opera eiusdem polemica comprehendit. Accesserunt quaedam hactenus inedita. Irenopoli. Post annum Domini 1656.’ Irenopolis = Amsterdam.
voetnoot1)
In margine staat hierbij: ‘Bontemantel nam den brief stillekens nae hem’. Het origineel is nog te vinden in Civ. en Judic. Aant. III, 2. p. 86.
voetnoot2)
Dit was Bontemantel.
voetnoot1)
De tekst heeft ‘met’, dat klaarblijkelijk een vergissing is.
voetnoot1)
Hier eindigt het door mij ingelaschte gedeelte.
voetnoot2)
Over het proces van Jacob Syms zie: bijlage No 2.
voetnoot1)
Zie hiervoor p. 5.
voetnoot2)
1000 gld. moet dit zijn, daar hier gedoeld wordt op de zaak van Lambert Witsen, den zoon van Schout Witsen. (Zie p. 8, noot 1.) Dat Bontemantel met ‘een Schout’ Schout Witsen aanduidt, blijkt uit de volgende zinsnede, waar hij spreekt van ‘den daeraen volgende Heer Schout’ nl. Gerret Hasselaer, zooals de onderteekening van den brief aangeeft. Witsen was de voorganger van Gerret Hasselaer.
voetnoot1)
De verderfelijke gewoonte van het ‘componeeren’ of ‘composeeren’ - d.i. het intrekken of achterwege laten van een aanklacht tegen betaling van een vaak vrij hooge som, waarvan de Schout zijn deel kreeg - bood aan minder nauwgezette Schouten of Substituten de gelegenheid misbruik te maken van den angst, dien vele overtreders der wetten of keuren, vooral bij vergrijpen tegen de zeden, tegen een behandeling van hunne zaak voor Schepenbank koesterden. Mr. de Roever schreef hierover in ‘Uit onze oude Amstelstad,’ Tweede Bundel p. 102 sqq. Zie ook: B.H. Klönne, Amstelodamensia. p. 130-134. - Een ander voorbeeld, hoe de Schout munt sloeg uit zijn ambt, geeft Bontemantel in de volgende aanteekening (Resol. Raad III, 2. p. 439-440): ‘Een vrouw in deesen jaare (1676) gebannen sijnde, die is wederom in de stadt gekoomen en gebleeven, seggende tselfde van den Schout, en voornaementlijck sijn vrouw, hat afgecoft voor 300 gulden. Den Substituyt N.N. haer in November 1676 int gemoet comende, brengt haer in de boeyen, niettegenstaende de dienders syde(n) dat qualijck deed, alsoo ordre van den Schout hadden haer niet te vangen. Scheepenen tselfde seer qualijck neemende, syde den Schout tselfde te hebben geconsenteert aen het vrouwmensch ten diensten van de justitie, ende sij ontkent eenich gelt daervoor gegeeven te hebben, hoewel veel lieden voor deese tselfde haer hebben hopren seggen’. In 1676 was Hendrik Roeters Schout.
voetnoot1)
De zin wordt duidelijker, wanneer men vóór ‘die buyten’ inlascht: ‘de lieden’, zooals men leest in Civ. en Judic. Aant. III, 1. p. 143.
voetnoot2)
Reynst en Witsen.
voetnoot1)
Zie p. 118 van het HS. - In den tekst volgt nu: ‘In den jaare 1663 seecker man hem seer baldadich aenstellende op het Water bij den Dam, wierde door ordre van Burgemeester van de Pol bij een diender boven gebracht; doch door voorspraecke van denselven Heer bij Schout Rynst weder losgelaten. Schepenen, sulx horende, syde(n) den Heer Schout, dat daertoe niet geauthoriseert was, en soude hebben te besorgen dat wederom in hechtenis werd gebracht; en alsoo meende op de recommandatie van den Burgemeester de relaxatie te mogen doen, soo hebben Schepenen daeraen niet gedefereert, sijn opgestaen en hebben geen criminele justitie willen administreeren, tensij den gerelaxeerde wederom in hechtenisse sal sijn gebracht of andere satisfactie sal hebben gedaen; deselfde opgesocht en in hechtenis gebracht, is daechs daeraen door Schepenen nae een capitilum uytgelate’. Het bovenstaande breekt den draad van Bontemantels betoog weer af. Immers in de volgende zinsnede, die aanvangt met ‘Den Heer Schout versocht aen Burgemeesteren’ enz., wordt met den Heer Schout niet Reynst bedoeld, zooals men zou vermoeden als ik de volgorde van Bontemantel had behouden, maar Gerard Hasselaer, die Schout was in 1669. Dit blijkt uit p. 34 noot 1, waarin, naar aanleiding van hetzelfde geval, gesproken wordt van Burgemeester Pancras. Pancras is voor het eerst Burgemeester geworden den 23sten Augustus 1667, toen Reynst reeds afgetreden was als Schout. Pancras was ook Burgemeester in 1669, en het in den tekst bedoelde geval met de ‘smockeltappers’ viel voor ‘int laeste van den jaere 1669’. De zinsnede, aanvangende met ‘Den Heer Schout versocht aen Burgemeesteren’, behoort dus onmiddellijk te volgen op die, welke eindigt met ‘artyckel sijner instructie.’
voetnoot1)
Hierop volgen in den tekst de later doorgehaalde regels: ‘Den Burgemeester Pancras syde: Den Heer Schout soude het soo connen maecken, dat Schepenen den cipier soude(n) gelasten sijn E.E. selfs op te sluyten.’
Over Schout Hasselaer vond ik nog het volgende in Civ. en Judic. Aant. III, 1. p. 207, 208 en 209, waardoor het in den tekst meegedeelde nader wordt toegelicht:
‘Den voorseyden Schout heeft sich seer wreevelich en fors gedraegen. Heeft, nietteegenstaende Burgemeesteren en Scheepenen, als p. 181 hiervoorenGa naar voetnoota) (is gesyt), hadden belast het placcaet niet te executeeren, eenige wijncoopers, die (hij) beschuldichde gelaegen geset te hebben, int lest van November op de Schouterol geroepen, dat Scheepenen seer qualijck hebben genoomen, als tselfde doende in vilipendentie van Burgemeesteren en Scheepenen. Heeft selfs in de morgenstont een overspeelder betrapt, sijnde een joode, ende hoewel (alleen met kennisse van) Scheepenen geauthoriseert (is) om af te maecken, tselfde alleen gedaen, ende de vrouw, die uyt Den Haech was ende met een snijder getrout, laeten loopen, sonder kennisse van Scheepenen. Heeft sich geopposeert teegen Scheepenen, die geordonneert hadden eenige gevangens, als smockeltappers, op borchtocht te laeten gaen, geevende ordre aen den cipier nimant uyt de boeyen te laeten sonder sijn weeten, selfs al soude(n) Scheepenen het belasten; dat meede seer qualijck van Scheepenen wierde opgenoomen, als moetende (den Schout) kennisse hebben wie uyt de boeyen gaet, maer niet vermach sulx te wygeren, als Scheepenen dat ordonneeren. Alle 't welcke Burgemeesteren is ter oor gecoomen, voornaementlijck, dat in de boeyen, over eenige examinatie, den Heer Geelvinck seer scharp en lachende bejegende, die oock wederom den Schout daerover scharp aensprack, alles daer de substituyten en dinaers en delinquanten bij waeren; dewelcke daernae buyten staende, deed den Schout sijn excuse.
Den 2den December 1669 is den Schout geweest bij Burgemeester Pancras en heeft geklaecht over de procedures van Scheepenen, dat die (hem) geen respect draegen en te veel meester van de boeye maecken; dat best sal weesen dat Burgemeesteren en Scheepenen bij den andere quaemen en alles stelde(n), (op)dat den Schout soude weeten waernae te reguleeren, om in beeter correspondentie met den anderen te leeven. Waerop den Burgemeester den Schout in het ongelijck stelde en (syde) noyt te hebben geweeten, dat, soo Scheepenen ymant uyt de boeyen relaxceeren, dat de Schout hem daerteegen heeft gestelt, en dat den Schout mocht sich soo coomen te draegen, dat sij den Schout selfs wel soude(n) doen opsluyten; dat best was, met Scheepenen te houden goede correspondentie en niet voor Burgemeesteren te coomen, want sonder twijffel tot disrespect van den Schout soude uytvallen.’
voetnoota)
Op de aangehaalde plaats in Civ. en Judic. Aant. III, 1. p. 181 staat nl.: ‘Den 7den September 1669 hebben Burgemeesteren den Schout aengesyt, dat aen geen placcaeten noch aenschrijven vant Hof of Gecommitteerde Raeden en sal deffereeren, en geen enqueste daerop doen sonder haer E. kennisse, en geen ondersouck doen veel min, daer bij de placcaten niet specialijck en ward geauthoriseert nochte gelast, gelijck in het placcaet wegens het setten van gelaegen der wijncoopers niet is geauthoriseert, en hebben Burgemeesteren mijn tselfde gecommuniceert.’ Met ‘mijn’ is Bontemantel bedoeld, die toen president van de Schepenbank was. Vgl. hierbij p. 43 van het HS.
voetnoot1)
Den verkorten inhoud van het hier bedoelde privilegie vindt men bij Wagenaar, Amsterdam. I p. 127.
voetnoot1)
Bontemantel teekent hierbij in margine aen: ‘Leest Roseboom, cap. Crimineele saken, art. 25, 26, 27, 28, 29’. Bedoeld worden de genoemde art. van Cap. XL (‘Van Poorters, hare Privilegiën’ etc.) van Rooseboom's ‘Recueil van verscheyde keuren en costumen, mitsgaders maniere van procederen binnen de stadt Amsterdam,’ 2de druk, 1656. Zie over dit recueil p. 362 van het HS.
voetnoot2)
Raerooff = lijkroof.
voetnoot3)
Raesloot = ringsloot. Zie Wagenaar, Amsterdam. I p. 113 ad No. 18, waar men den inhoud kan lezen van de handvest, waarop notaris d'Amour zich beroept.
voetnoot1)
Over dit proces van Elisabeth van Thyen, weduwe van Abraham le Stevenon (Lestevenon of l'Estevenon) contra Gabriel de la Lande vindt men nog allerlei stukken in Bontemantels Civ. en Jud. Aant. IV p. 139 sqq. - Tal van pamfletten over deze geruchtmakende zaak zagen het licht; men vindt ze alle bijeen - zes en vijftig! - in den bundel, getiteld ‘De soete Vrijagie van monsr. Gabriel de Lalande; of d'afgevalle Roos van Juffr. Elisabeth l'Estevenon. Bestaende in alle de Gedichten, Sententiën en Samen-spraken, die er, van 't begin tot den einde, uitgekomen zijn. Door een liefhebber, tot dienst der Amstelsche Jonckheidt. Gedrukt in 't jaer van 't Haegse pleidoy, 1661.’ - (Knuttel, Catal. pamfl. No. 8554.) In deze pornografische collectie ontbreekt nog het pamflet, dat in den catalogus van Petit vermeld wordt onder No. 3218.
voetnoot1)
Het vonnis van het Hof van Holland van 21 Juli, de sententie van den Hoogen Raad van 30 Juli en de beslissing van Schepenen van Amsterdam op 8 Augustus 1661 vindt men bij Petit, No. 3216 en 3217.
voetnoot1)
Bij het matrozenoproer van 1652 had het Gerecht van Amsterdam straffeloosheid beloofd aan alle bootsgezellen, die zich, binnen twee maal vier-en-twintig uur, aan boord van de voor hen bestemde lichters begaven. De Staten van Holland namen het zeer kwalijk, dat de Amsterdamsche heeren aldus buiten hunne bevoegdheid gingen, en noodzaakten de stad verschooning te vragen, en te beloven dat zij voortaan eerst de toestemming van de Staten zou vragen voor het verleenen van impuniteit. (Zie: de Wicquefort, Histoire des Provinces Unies, ed. Chais van Buren. II p. 154-152 en Wagenaar, Amsterdam. I p. 586) Uit de door Bontemantel boven meegedeelde Resol. Holl. blijkt dat de les had geholpen, en dat Amsterdam in 1661 aan de Staten van Holland kwam verzoeken de belofte van impuniteit, door de Heeren van den Gerechte reeds gedaan, omdat er periculum in mora was, te bekrachtigen. (Niet geheel juist is de voorstelling, die men aantreft in het artikel van den hoogleeraar Fruin (‘Geddes over de Witt’, Nederl. Spectator 1880 p. 104), alsof Amsterdam in 1661 door de Witt ‘gedwongen’ werd tot het verzoek om bekrachtiging. De juiste toedracht wordt vermeld in het artikel van prof. Naber, getiteld: ‘Johan de Witt en zijn jongste geschiedschrijver’, Gids November 1888, p. 220 en 221.)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken