Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672) (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)
Afbeelding van De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)Toon afbeelding van titelpagina van De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.34 MB)

Scans (47.84 MB)

XML (2.52 MB)

tekstbestand






Editeur

G.W. Kernkamp



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/dagboek
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672)

(1897)–Hans Bontemantel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 330]
[p. 330]

Bijlage III. Ontvangsten en uitgaven van het schoutambacht.

Bij het 10de artikel van de instructie van 1646 (Eerste deel, p. 80) werd de Schout verplicht van ‘sijn ontfang alsoock van alle schat- ende weetbrieven’ alle zes maanden behoorlijke rekening te doenGa naar voetnoot1) in handen van Burgemeesteren en Thesaurieren. Van deze halfjaarlijksche rekeningen heeft Bontemantel er een medegedeeld. (Eerste deel, p. 78.)

Daar ik een onderzoek wenschte in te stellen naar de voordeelen, die de Schout uit zijn ambt trok, verzocht ik inzage van de Schoutenrekeningen, die op het Amsterdamsche archief bewaard worden. De oudste daar aanwezige bleek die van 1723 te zijn; van de rekeningen

[pagina 331]
[p. 331]

uit den tijd van de Republiek is geen oudere meer overGa naar voetnoot1).

Om het gemis van deze rekeningen zooveel mogelijk te vergoeden, heb ik getracht gegevens bijeen te krijgen over de ontvangsten en uitgaven van het Schoutambacht in het door Bontemantel behandelde tijdvak (1653-1672), door een onderzoek in te stellen in de stadsrekeningen, rapiamussen en overleveringen van Thes. Ordin. Uit de stadsrekeningen bleek het volgende:

De uitgaven van het Schoutambacht in 1653 bedroegen ƒ6368- 0- 0
De uitgaven van het Schoutambacht in 1654 bedroegen ƒ6584- 0- 0
De uitgaven van het Schoutambacht in 1655 bedroegen ƒ7120-. 0- 0
De uitgaven van het Schoutambacht in 1656 bedroegen ƒ11955-17-13
De uitgaven van het Schoutambacht in 1657 bedroegen ƒ6630- 0- 0
De uitgaven van het Schoutambacht in 1658 bedroegen ƒ6810- 0- 0
De uitgaven van het Schoutambacht in 1659 bedroegen ƒ6880- 0- 0
De uitgaven van het Schoutambacht in 1660 bedroegen ƒ6880- 0- 0
De uitgaven van het Schoutambacht in 1661 bedroegen ƒ6730- 0- 0
De uitgaven van het Schoutambacht in 1662 bedroegen ƒ6700- 0- 0
De uitgaven van het Schoutambacht in 1663 bedroegen ƒ6730- 0- 0

Na 1663 worden de uitgaven van het Schoutambacht niet meer in de stadsrekeningen vermeld, waarschijnlijk ten gevolge van de nieuwe wijze van boekhouding, die toen op de thesaurie-ordinaris werd ingevoerd (Eerste deel, p. 111, noot 3.) In de laatste stadsrekening, die ik naging, nl. in die van 1672, vond ik echter weer: ‘Aen den Hooftofficier, Substituiten, Hooftprovoost, 's Heeren dienaers en Provoost, over 1 jaer wedde en cledingh.............. ƒ18932-0-0.’

Voor welke uitgaven de in de stadsrekeningen genoemde sommen gebruikt werden, blijkt uit de rapiamussen, nl.

[pagina 332]
[p. 332]

alleen voor de jaarwedden van ‘de dienaeren van den Schout, en de opzichters van de nieuwe keuren.’. De jaarwedden van den Schout en van de Substituten worden in de rapiamussen niet onder het hoofd ‘Schoutambacht’, maar onder ‘Ordinaris-wedden’ vermeld. In de stadsrekening van 1672 zijn echter de jaarwedden van Schout en Substituten onder de uitgaven van het Schoutambacht opgenomen: vandaar het zooveel hoogere bedrag.

Behalve de wedden van den Schout en zijne ondergeschikten waren er natuurlijk nog andere uitgaven voor het Schoutambacht, die verantwoord zullen zijn op de verloren gegane halfjaarlijksche rekeningen. Bontemantel deelde ons reeds mede (Eerste deel, p. 78), dat deze onkosten, van Augustus 1653 tot Februari 1654, de som van ƒ4494-18-4 bedroegen. Uit de Schoutenrekeningen van de achttiende eeuw zal blijken (hierna, p. 340) van welken aard deze uitgaven waren.

Over de ontvangsten van het Schoutambacht in de jaren 1653-1672 vond ik in de stadsrekeningen, de rapiamussen en de overleveringen van Thesaur. Ordin.Ga naar voetnoot1) het volgende:

‘1660: Ontfangen van d' Heer Lambert Reynst, voor sooveel sijn Ed., als Hooftofficier, voor deser stadt gerechtigheid van de schatbrieven, crimineele, civile boeten als anderzints ontfangen heeft ƒ3789-14-12
  (Deze rekening liep over het tijdvak 1 Februari 1656 tot 31 Januari 1659, zooals blijkt uit het rapiamus van 1660.)  
1662: Den 9den October ontfangen van  

[pagina 333]
[p. 333]

  den Heer Hooftofficier Mr. Lambrecht Reynst, ter goeder rekeninghe. ƒ6000- 0- 0
  (De tijd, waarover deze rekening loopt, wordt niet opgegeven.)  
1669: Ontfangen van de Heer Hooftofficier, voor sooveel bij sijn Ed. meer is ontfangen dan uytgegeven rakende het Schoutambacht, sedert den 1sten May tot ulto October 1669 ƒ1753-14- 0
1670: Wegens 't Schoutambacht, voor sooveel meer ontfangen als uytgegeven is. ƒ7492- 7- 6
  (De tijd, waarover deze rekening loopt, wordt niet opgegeven.)  
1672: Van de Heer Hooftofficier Gerard Hasselaer, voor zooveel (hij) voor deser stede heeft van 't Schoutambacht meer ontfangen als uytgegeven. ƒ3993- 1- 0’
  (Ook hier wordt niet opgegeven de tijd, waarover rekening gedaan wordt.)  

Na 1663 houden de rapiamussen op, en begint de boekhouding met grootboek, memoriaal, journaal en weddeboek. Met hulp daarvan heb ik toen getracht de ontvangsten en uitgaven van den Schout in de jaren 1663-1672 op te sporen. Daarbij bleek mij echter dat ik wel eenige gegevens kon verzamelen aangaande de som, die het Schoutambacht jaarlijks aan de stad kostte, maar niet - waar het mij hoofdzakelijk om te doen was - aangaande het voordeel, dat de Schout uit zijn ambt trok.

Bij de posten, die ik uit de registers van 1653-1672 mededeelde over de ontvangsten van het Schoutamhacht; houde men verder in het oog, dat wat daar genoemd wordt als ‘meer ontfangen als uytgegeven’ volstrekt nog geen winst voor de stad is. Die posten geven slechts aan wat voor de stad overbleef, wanneer de Schout van het gedeelte, dat de stad van de boeten toekwam, aftrok de uitgaven, die hij aan de stad had voorgeschoten, onder welke uitgaven de jaarwedden van Schout, substituten, cipier, de dienaren van den Schout enz. niet gerekend zijn. In de meeste jaren bedroegen echter de uitgaven van den Schout meer dan de aan de stad toekomende

[pagina 334]
[p. 334]

portie van de boeten. Bovendien had de stad, behalve de uitgaven van den Schout, nog te betalen:

Jaarwedde en kleedinggeld van den Schout ƒ1550.
Jaarwedde en kleedinggeld van 4 substituten. ƒ3050.
Jaarwedde van den cipier ƒ200.
Jaarwedde en kleedinggeld van de dienaren van den Schout, en de opzichters van de nieuwe keuren. De laatste post is de som, in de stadsrekeningen van 1653-1663 vermeld als ‘uitgaven van het Schoutambacht’, waarvan het gemiddelde in de genoemde jaren bedraagt ƒ7217.
  __________
tezamen. ƒ12017.

Zooveel is dus althans aangetoond, dat de kas van de stad in de jaren 1653-1672 geen voordeel uit het Schoutambacht trok, maar dat zij voortdurend moest bijpassen.

Er is één plaats bij Bontemantel, waaruit men, bij oppervlakkige lezing, zou kunnen afleiden, dat, naar zijne meening, de stad financieel voordeel bij het bezit van het Schoutambacht had. Ik bedoel de plaats, medegedeeld in het Eerste deel, p. 12, noot 1. Toen in 1658 de Staten van Holland er over dachten om het leen van het Schoutambacht, tegen aflossing van de ƒ20000, waarvoor Amsterdam het gepacht had, in te trekken en te verkoopen, en de Gecommitteerde Raden den heer Oostdorp uit hun midden afvaardigden om bij de regeering van Amsterdam te ‘onderstaen, hoe het met het Schoutschap is geleegen’, wisten Burgemeesteren ‘sijn E.E., als een goet heer sijnde, soodanich te onderrechten, dat (hij) weder is vertrocken’, m.a.w. zij stuurden hem met een kluitje in het riet. Volgens hen was van het Schoutambacht ‘geen proffijt te haelen’ en ‘soude den coeper sich bedroegen vinden, alsoo nimant can Schout warden dan met behaegen der steeden, en, als gesyt is, de voordeelen maer imaginatie sijn’. Bontemantel teekende in margine daarbij aan: ‘dit wierde met een soet praetje door Polsbroeck dien Heer soo wijsgemaeckt’. Aanvankelijk meende ik, dat Bontemantel hiermede bedoelde,

[pagina 335]
[p. 335]

dat de heer van Polsbroeck ten onrechte het Schoutambacht als een schadepost voor Amsterdam voorstelde, en dat de stad er wel degelijk zijde bij spon. Nu echter gebleken is dat dit niet het geval was, meen ik de kant-teekening van Bontemantel aldus te moeten opvatten: de heer van Polsbroeck legde veel nadruk op de onkosten van het Schoutambacht, om de Staten af te brengen van hun voornemen het ambt te verkoopen, d. w. z. Amsterdam te noodzaken het te koopen voor een veel hooger som dan de ƒ20000, die er op stond. Er waren immers allerlei redenen, waarom Amsterdam het leen gaarne behield. In de eerste plaats toch hing het in werkelijkheid van Burgemeesteren af, wie Schout werd, en stond deze onder hun gezag. In 1477, toen de stad het ambt nog niet gepacht had, schreven Burgemeesteren van Amsterdam aan die van Hoorn: ‘Gij wetet waell, dat die Scout onder ons niet en staet, ende dat wij geen gebot daerover en hebben; hij staet onder den Stedehouder ende Rade in Den Hage’. (Groot Memor. I fol. 95.) In de instructie van den Schout in den tijd van Bontemantel stond daarentegen: ‘sal voors Burgemeesteren kennen, respecteeren ende gehoorsamen in 't gunt hem van de voorseyde Heeren Burgemeesteren sal werden bevoolen, mitsgaders alle saecken van importantie met denselven communiceeren’. (Eerste deel, p. 80, art. 11.) Voorts werd in den door Bontemantel beschreven tijd het ambt van Schout altijd vervuld door iemand, die Burgemeester geweest was of voorzien kon dat hij het later zou worden, en aan zijn ambt was, behalve een jaarwedde van ƒ1000, ƒ500 presentiegeld en ƒ50 kleedinggeld, nog een jaarlijksch inkomen verbonden, bestaande o.a. uit de helft van de civiele boeten en een ⅓ van de crimineele, volgens Bontemantel ‘jaerlijx omtrent 5 à 6000 gld.’ (Eerste deel, p. 8, noot 1.) Bracht. het ambt dus aan de stad geen financieel voordeel op, voor hem, die het bekleedde, was het niet onvoordeelig.

Uit de posten van ontvangsten van het Schoutambacht, hiervóór (p. 332 en 333) afgedrukt, en uit Bontemantels

[pagina 336]
[p. 336]

mededeeling (Eerste deel, p. 78) blijkt dat door den Schout rekening werd gedaan. Ware dit niet het geval, dan zou men, wegens het ontbreken van de Schoutenrekeningen zelve, vermoeden - waarvoor thans geen aanleiding is - dat met de Schouten uit de jaren 1653-1672 iets dergelijks was gebeurd als met hun voorganger Willem van der Does, die van 1584 tot 1620 het ambt van hoofdofficier bekleedde.

Op 8 November 1584 was omtrent zijne jaarwedde het volgende vastgesteld: hij zou ƒ400 in het jaar genieten, verder de helft van alle civiele boeten, maar van de crimineele niets; overigens presentie- en kleedinggeld als een van de Schepenen. Van zijne ontvangsten moest hij elk halfjaar rekening en verantwoording dóen aan Burgemeester en en Thesaurieren. (Groot Memor. II fol. 159 en 159 vo.) In de vroedschapsvergadering van 5 October 1588 werd er over geklaagd dat ‘'t Schoudtambacht jegenwoordich nyet naer 't behooren werdt bedyent, deur de veelheyt van de offitiën, die de jegenwoordige Schoudt heeft’. Daarom werd besloten dat hij geen andere ambten zou mogen bekleeden, en den 7den November 1588 werd die bepaling in zijne instructie ingelascht. (Vroedsch, Resol. 5 Oct. en 7 Nov. 1588.) Op 18 April 1589 verstond de vroedschap, dat onder de ambten, die de Schout niet mocht bekleeden, ook moest worden begrepen het pachten van imposten; zij gelastte hem daarom den impost van de wijnen, dien hij voor het loopende halfjaar gepacht had, te laten varen. Misschien tot vergoeding daarvoor besloot de vroedschap op 28 April 1589, dat de Schout in het vervolg ook het derde deel zou krijgen van wat de stad uit de crimineele boeten toekwam, en verder de helft van de opbrengst van de schat- en weetbrieven, velleklachten, verzeten dagen en diergelijke. In dien zin werd een nieuwe instructie voor hem opgesteld. (Vroedsch. Resol. 18 en 28 April 1589.) Aan de bij deze instructie hernieuwde bepaling, dat de Schout elk halfjaar rekening en verantwoording moest afleggen, schijnt hij echter niet voldaan te hebben. Ik werd daarop opmerkzaam gemaakt door de volgende aanteekening bij de resolutie van 28 April 1589, die ik vond in het op het Amsterdamsche archief aanwezig: ‘Register van Noordkerk’, waarin zoo-

[pagina 337]
[p. 337]

veel nuttige aanwijzingen voorkomen voor wie zich op de hoogte wil stellen van de geschiedenis der regeering van Amsterdam: ‘dog deeze reekening is nooit gedaan, maar ao 1620 deswege accord gemaakt, 26 Junij 1620’.

De reden, waarom deze rekening niet gedaan werd, deelt Noordkerk niet mede, maar ik vond haar toevallig in het Resolutieboek van burgemeesteren en oudburgemeesteren, op 25 April 1605. Daar leest men: ‘Is gedelibereert bij wadt middelen men best zoude moge comen tot het sluyten van de reeckeningen van den Heer Schout Willem van der Does, dye nu veele jaeren ongesloten hebben gelegen, ter oirsaecke vandt bedencken, daerop vallende, door de weynicheydt van boeten, die men bevindt in ontfanck gebracht te werden’. Dr. Sebastiaan Egbertsz., Dr. Dirck Bas en Herman van de Pol, Raden en Oudschepenen, werden benoemd tot commissarissen om de rekeningen te vergelijken met de Schoutenrollen, ‘ende zo men in dezelve rollen zoude mogen bevinden eenige partijen van importantie ofte van bedencken, dat men dye zal nasporen wadt daervan gecomen mach wesen, omme alsoo den ontfanck van de voorseyde reeckeningen te doen verhogen met alle tgeene men zoude mogen bevinden bij den Heer Schout ontfangen ende nyet in zijne voorseyde reeckeningen gebracht te wesen’.

Over het onderzoek, door deze commissie ingesteld, hoort men verder niets. Alleen blijkt uit de vroedschaps-resolutiën van 27 Juli 1606 en 25 en 28 Januari, 25 Maart en 14 Juli 1607, dat Burgemeesteren en vroedschap, nadat op eerstgemelden datum besloten was den Schout door twee substituten te doen assisteeren, een nieuwe instructie voor den Schout verlangden op te stellen. Deze weigerde echter op een nieuwe instructie te dienen, zoodat de vroedschap ten slotte besloot, dat naar een ander geschikt persoon voor het Schoutambt zou worden omgezien. De zaak schijnt echter gesust te zijn, althans van der Does bleef Schout op zijne oude instructie.

Eerst op 26 Juni 1620 zijn partijen ten slotte tot een vergelijk gekomen. In de vroedschapsresolutie van dien dag vindt men een door den raad goedgekeurd contract van den volgencien inhoud: uitgaande van de overweging,

[pagina 338]
[p. 338]

dat Schout van der Does nu bijna 36 jaar zijn ambt vervuld heeft en zijn hooge ouderdom het wenschelijk maakt, dat hij dit ambt neerlegt; dat echter alvorens afgedaan moet worden het geschil, tusschen hem en de regeerders van de stad hangende, zoowel over het doen van rekening van zijne administratie als over 't geen hij beweert dat hem toekomt, bieden Burgemeesteren, Thesaurieren en eenige Schepenen, die op den 6den Mei II. gecommitteerd zijn om met den Schout te onderhandelen, thans aan den raad het volgende contract aan: van der Does zal met 1 November 1620 als Schout aftreden, ƒ8000 in contanten en, zijn leven lang, een jaargeld van ƒ1500 ontvangen. Tot den genoemden dag zal hij zijn presentiegeld en andere emolumenten genieten, ook de boeten, die hem door Schepenen worden toegewezen. Alle zaken, zoowel civiele als crimineele, die op 1 November niet afgedaan zijn, zal hij laten tot dispositie en profijt van de stad of van zijn opvolger. Ook zal hij, daartoe verzocht wordende, zijne boeken moeten openen en authentieke extracten daaruit leveren en aan zijn opvolger alle onder hem berustende stukken ter hand stellen. Hiermede verklaren partijen alle geschillen tusschen haar vereffend, ‘gelijck oock met de voorseyde handelinghe affgedaen zijn alle de questiën, op de voorseyde reeckeninge en 't doen van dien gevallen, en de voorseyde van der Does ontlast wort van 't doen van alle ende verder reeckeninge van den ontfanck, bij hem geduyrende den heelen tijd van zijn bediening gevallen’; noch van hem, noch van zijne erfgenamen zal deze rekening ooit mogen geeischt worden, gelijk deze zich verbinden nooit meer iets te dezer zake van de stad te zullen vorderen, behalve nochthans dat aan van der Does teruggegeven zal worden alles wat hij voorgeschoten heeft voor 't besteden en onderhouden van vondelingen en andere arme kinderen, die hij op last van Burgemeesteren heeft aangenomen en uitbesteed. Eindelijk zal hij als eigendom behouden zoodanig stuk ‘van 't Clooster off wooninge’, dat hij voor eenige jaren van de stad heeft gekocht en waarvan hem opdracht gedaan is, zonder dat hij daarvoor iets zal betalen.

[pagina 339]
[p. 339]

Nu mijn onderzoek over de jaren 1650-1672 zoo goed als geen resultaat opleverde, en wij ons tevreden moeten stellen met Bontemantel's mededeeling, dat in zijn tijd de Schout, behalve zijne wedde, jaarlijks ƒ5000 à ƒ6000 uit zijn ambt trok, heb ik mijn onderzoek voortgezet over de bewaard gebleven Schoutenrekeningen uit de achttiende eeuw. De oudste is die van 1723, eigenlijk van 1 Februari 1723-31 Januari 1724. Zij werd afgelegd, evenals alle volgende, aan Thesaurieren-ordinaris. Ik heb er het volgende extract uit gemaakt:

Ontvangst.

Ontvangst van de bezegelde schatbrieven, waarvan betaald wordt één gulden; daarvan profiteert de stad de eene helft en de rendant (de Schout) de andere helft ƒ207- 0-0
Van de weetbrieven, waarvan 12 stuiver betaald wordt ten behoeve als voren ƒ12- 0-0
Ontvangst van de boeten, na aftrek van het aandeel, dat bij bekeuringen toekomt aan de aanbrengers, de substituten, den kapitein van de ratelwacht, de dienaars van den Schout, de impostmeesters, de directeuren van de wijnen, de stadssecretarissen, het makelaarsgild (bij bekeuring van een beunhaas), aan de armen, en na aftrek van verschillende ongelden, zooals de onkosten van peiling ƒ11907-17-4
  _____________
  ƒ12126-17-4
   
Waarvan de stad Amsterdam voor haar helftGa naar voetnoot1) toekomt de somma van ƒ6063- 8-10

[pagina 340]
[p. 340]

Uitgaaf.

Aan den secretaris (voor jaarwedde en verschot), aan den cipier, den scherprechter, den domesticq-scherprechter, den vierschaarbewaarder, aan advocaten, procureurs, notarissen, klerken, doctoren en chirurgijns, drukker en binder, briefport en correspondentiegeld, verschot van reisgeld van substituten en boden enz. enz. ƒ6991-11- 8
In mindering van deze uitgaven komt een som, die de Schout in 1721 had voorgeschoten en in zijne rekening over dat jaar als uitgave geleden, maar die hij in 1723 had teruggenomen uit een executorialen verkoop ƒ2051- 1- 0
  _____________
blijft. ƒ4940-10- 8
  =============
   
Aan de stad Amsterdam competeert ƒ6063- 8-10
de uitgaaf is ƒ4940-10- 8
  _____________
zoodat de rendant aan de stad overgeeft ƒ1122-18- 2

De Schoutenrekeningen van 1724 tot 1732 ontbreken. Van 1732 tot 1795 zijn zij, op een enkele uitzondering na, compleet. Ik heb het aan het slot van deze bijlage volgende overzicht daaruit opgesteld, waaruit blijkt hoeveel de Schout telken jare uit zijn ambt trok. De rekeningen loopen telkens van 1 Februari tot 31 Januari van het volgende jaar. In mijn overzicht wordt eerst vermeld het bedrag van de ontvangsten aan schat- en weetbrieven en boeten, daarna het gezamenlijk bedrag der ontvangst en wat den Schout en de stad daarvan toekomt, nl. elk de helft. Vervolgens wordt genoemd het bedrag der uitgaven van den Schout, en daarvan afgetrokken wat de stad toekomt van de ontvangst. Bedraagt, zooals gewoonlijk het geval is, de uitgave meer dan het aan de stad toe-

[pagina 341]
[p. 341]

komende deel der ontvangst, dan heeft de Schout nog van de stad te vorderen - als vergoeding voor gedane uitgaven - de som, die in de lijst genoemd wordt. Is de uitgave minder dan de portie van de stad, dan moet de Schout het verschil aan de stad betalen.

 

Uit dit overzicht zijn de volgende conclusies te trekken.

Het inkomen van den Schout in de achttiende eeuw, voor zooverre dat bestond uit zijn aandeel in schat- en weetbrieven en civiele en crimineele boeten, was natuurlijk zeer veranderlijk: het laagste bedrag, in 1780, is ƒ2531-6-12, het hoogste, in 1784, ƒ32603-16-2. Over het algemeen wordt het in de tweede helft van de achttiende eeuw hooger. Neemt men het gemiddelde, dan verkrijgt men over 61 jaren (het jaar 1723 is daarbij gerekend) een gezamenlijk bedrag van ƒ499715-7-1 ½, dus per jaar ƒ8192.

De sommen, die in de statistiek zijn opgegeven onder de rubriek ‘zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft’, werden wel door hem ontvangen, maar als vergoeding voor gedane uitgaven, en kunnen dus niet als winst van den Schout worden aangemerkt. Evenmin zijn de sommen onder de rubriek ‘aan de stad komt toe’ sommen, die werkelijk door de stad ontvangen zijn; zij werden door den Schout aan de stad in rekening gebracht, in mindering van de uitgaven, die hij had voorgeschoten. Slechts een enkele maal krijgt de stad iets toe, wanneer haar aandeel in de ontvangsten hooger was dan de uitgaven.

In de achttiende eeuw trok de Schout - zooals beneden zal worden aangetoond - geen jaarwedde. Alleen ontving hij ƒ50 voor mantelgeld. Toch leert men het juiste bedrag van de jaarlijksche winst van den Schout nog niet kennen door deze ƒ50 toe te voegen aan zijn aandeel in de boeten. Behalve zijn aandeel in weet- en schatbrieven en boeten kreeg hij ook de helft van ‘alle velleklachten, verseete dagen of diergelijcke’ (art. 25 van de instructie, hiervóór, Eerste deel, p. 82) en genoot ook emolumenten van ‘sluytgelt’, van gijzeling, van consenten voor het begraven bij avond, voor het vervoer van lijken in en uit

[pagina 342]
[p. 342]

de stad, en andere, die hiervóór, Eerste deel, p. 88-90, genoemd zijn.

Dat hij ook in 't laatst van de achttiende eeuw nog deze emolumenten genoot (die in zijne rekening niet verantwoord werden), bleek mij uit de Schoutenrekeningen, door den maire van Amsterdam in 1795 en volgende jaren overgeleverd.

In de rekening van 1795 leest men o.a. ‘Voorts pleegde alhier in rekening gebragt te worden de ontvangst der boetens, welke alsnu afzonderlijk door den Procureur der Gemeente is verandwoord geworden, doch daarentegen worden alhier ten behoeve van de stadt verandwoord de emolumenten, welke de Hoofdofficieren gewoon waaren te genieten’. Dan volgt een opgave van wat de Schout zou hebben getrokken uit gijzelbilletten, consenten tot sluiting van schepen en schuiten, ontslag uit de gijzeling, uit 164 dagen recht à ƒ2-10 per dag enz., alles te zamen een bedrag van ruim ƒ1374. In 1796 bedragen deze emolumenten ƒ1022, in 1797 ƒ929.

Neemt men aan, dat de Schout in de achttiende eeuw jaarlijks aan emolumenten ongeveer ƒ1100 trok - het gemiddelde van de drie genoemde jaren - dan komt men voor de genoemde eeuw tot een gemiddeld inkomen van ƒ8192 + ƒ50 + circa ƒ1100 = ƒ9000 à ƒ10000. Daarbij houde men nog in 't oog, dat hij, zoodra hij Schout werd, zijne andere ambten moest neerleggenGa naar voetnoot1), met name, sinds 1646, het voordeelige bewindhebberschap, van de Oost- en West-Indische Compagnie, terwijl de mogelijkheid niet is uitgesloten dat hij voor zijne benoeming aan burgemeesteren een som gelds moest betalen.

In de achttiende eeuw had de Schout, zooals wij zagen, geen vaste jaarwedde, in de zestiende en zeventiende wel. Aan de instructies van de Schouten ontleen ik de vol-

[pagina 343]
[p. 343]

gende bepalingen, waaruit men een overzicht krijgt van hetgeen in verschillende tijden omtrent zijne belooning werd vastgesteld. Ik begin daarbij met 1509 - het jaar, waarin Amsterdam het Schoutambacht voor de tweede maal, maar nog niet voor goed, in pandschap kreeg - omdat de Schont toen voor het eerst op een jaarwedde werd aaneesteld.

1509: De Schout krijgt ƒ200 per jaar, en zijn kleeding, maar ‘de stede sal alle de prouffyten hebben, die van 't officio coomen, als van boetten, breucken ende andere, welverstaen oft hem omme enige weldaden oft dienstachticheyt (sic), die hij enigen singulieren persoenen oft heeren soude moghen doen, sonder dat de stede daerbij eenichssins veraftert soude moghen wesen, yet gesconcken wordde, het waere een haze, een paer knijnen, een aame wijns oft anders, daeraf sal hij ongehouden wesen enige rekeninge te voeren oft enige conscientie te maken, maer sal die ende diergelijcke vrij houden tot behouff van zijn keucken, alsoe hij grootter ende eerlijcker tafel sal moeten houden dan hij tevoeren gedaen heeft.’ (Groot Memor. I fol. 257 vo en 258.)
1510: De Schout krijgt ƒ200 's jaars, daarenboven ‘alle zijn presenten ende accedentiën als andere van den gherechte, ende cledinge van der scutteriënGa naar voetnoot1) mit dat daeran cleeft.’ Hij zal ‘van nyement enige propinen oft schencken moghen nemen dan een haes, een paer knijnen oft diergelijcke, waerdich sijnde beneden een halfve gulden, ende van alle propinen, die meer waerdich zijn dan een halfve gulden, ende oick van een vatt biere, al mocht men min coopen dan een halfve gulden, sal hij gehouden wesen der stede rekeninge te doene.’ (Groot Memor. I fol. 258 en 258 vo.)
1534: De Schout krijgt ƒ300 per jaar, behalve zijn presentiegeld enz. Hij moet voor eigen rekening een

[pagina 344]
[p. 344]

  substituut houden. Is dit niet langer noodig, dan krijgt liij maar ƒ250 per jaar. (Groot Memor. I fol. 307 v0.-308 vo.)
1536: De Schout krijgt de helft van de boeten. (Groot Memor. I fol. 309 en 309 vo.)
1532: De Schout zal alleen maar ‘naeckt ontfanck’ hebben van de boeten, breuken enz., want deze zijn alle voor de stad. Hij krijgt als wedde wat ‘Claes Geryt Matheeus en Cornelis Dobbens’, (de laatste naam is niet duidelijk te lezen, maar ik vermoed dat er Dobbens staat, omdat deze tot 1542 Schout was; Claes Geryt Matheeus was zijn voorganger in dat ambt) ‘Raden deser stede, an dewelcken tzelve gansselicken gebleven es, off, bij overlijden van henluden, andere, die partiën voors. daertoe zullen eligeren, zeggen, verclaeren ende den voorn. Willem Dircx’ (dit is de naam van den nieuwen Schout) ‘teynden den jare voors. toevinden zullen.’ Verder krijgt de Schout kleeding, presentiegeld enz.; ook zijn de ‘propynen beneden vijff scell.’ voor hem. (Groot Memor. I fol. 316 vo.)
1566: De Schout krijgt een jaarwedde van ƒ800; de boeten van ƒ3 en daar beneden zijn voor hem. Verder zal hij hebben kleeding enz. (Groot Memor. II fol. 146 vo.)
1584 en 1589: over hetgeen toen vastgesteld werd omtrent de jaarwedde van Schout van der Does, zie hiervóór, pag. 336.
1621: De Schout krijgt ƒ1000 jaarwedde, de helft van de civiele boeten, schat- en weetbrieven enz., het derde deel van de crimineele boeten, voorts presentiegeld (ƒ500) en kleeding (ƒ50) als een van de Schepenen. (Vroedsch. Resol. 4 en 5 Januari 1621.)

Na 1621 bleef de jaarwedde en de verdere belooning onveranderdGa naar voetnoot1) tot aan 1681; toen werd Mr. Jacob Boreel tot Schout benoemd, op dezelfde instructie als zijn voorganger, ‘uytgesondert dat hij in plaetse van ƒ1500 alleen

[pagina 345]
[p. 345]

zal genieten vijffhonderd guldens,’ (het presentiegeld van Schepenen) ‘behalven het mantelgelt’. (Vroedsch. Resol. 25 Januari 1681.) Eindelijk werd in 1697 Mr. François de Vroede tot Schout benoemd op deze voorwaarden: hij zou de helft krijgen van de civiele boeten, schat- en weet-brieven enz. en het derde deel van de crimineele boeten; voorts ‘cleedinge’ als een van de Schepenen. (Vroedsch. Resol. 13 Februari 1697 en Muniment-register No. 12 fol. 133-136.) Zoo verviel in 1681 de jaarwedde, in 1697 het presentiegeld; alleen het mantelgeld (ƒ50) bleef over. Daarmede was dus verkregen wat Bontemantel reeds in de vroedschapsvergadering van 27 April 1669 als zijn advies had geuit, nl. dat men de ƒ1500 van den Schout best kon besparen. (Eerste deel, p. 7 en 8, en noot 1 van p. 8.) Tot 1795 is het zoo geblevenGa naar voetnoot1).

 

Eindelijk worde nog medegedeeld hoeveel het Schout-ambacht jaarlijks aan de stad kostte in het tijdvak 1732-1795Ga naar voetnoot2). Uit mijn overzicht - aan het slot van deze bijlage - blijkt alleen hoeveel de stad moest bijbetalen om aan den Schout zijne uitgaven te vergoeden. Bovendien had zij te betalen:

1oMantelgeld van den Schout, jaarwedde en mantelgeld van de substituten, jaarwedde van den scherprechter, den cipier en de knechts in de boeien.
Deze post bedroeg - zooals mij uit de Grootboeken is gebleken - van 1732 tot 1795 gemiddeld ƒ4426 per jaar.
2oJaarwedde van de dienaren van den Schout. Deze post komt ook voor in de Grootboeken. Zij bedraagt - eveneens in het genoemde tijdvak - gemiddeld ƒ7927 per jaar.
[pagina 346]
[p. 346]

Van 1732-1795Ga naar voetnoot1) moest de stad aan den Schout - als verschil tusschen zijne uitgaven en het aan de stad toekomende deel der boeten - gezamenlijk betalen ƒ565573. Vermindert men dit bedrag met de som van ƒ30217, die de stad in de jaren 1736Ga naar voetnoot2), 1738, 1746, 1775 en 1784 tezamen van den Schout toekreeg, dan blijft een gezamenlijke uitgave van ƒ535356 in 63 jaren over, of per jaar gemiddeld ƒ8497.

In 1732-1795 bedroeg dus:

de gemiddelde jaarlijksche som, die de stad aan den Schout, ter vergoeding van uitgaven, betaalde ƒ8497.
de gemiddelde jaarlijksche som van de uitgaven, hierboven sub 1o genoemd ƒ4426.
de gemiddelde jaarlijksche som van de uitgaven, hierboven sub 2o genoemd ƒ7927.
  __________
Gemiddelde onkosten van 't Schout-ambacht per jaar ƒ20850.

[pagina *1]
[p. *1]

Overzicht van de schoutenrekeningen in de jaren 1732-1793.

1732. 1733. 1734. 1735.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ319- 0- 0 ƒ322- 0- 0 ƒ319- 0- 0 ƒ310- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ7-16- 0 ƒ9- 0- 0 ƒ9-12- 0 ƒ9- 0- 0
Ontvangst van de boeten ƒ7713- 7- 4 ƒ7797- 3-12 ƒ9448-19- 0 ƒ15842-14- 0
Totaal der ontvangst ƒ8040- 3- 4 ƒ8128- 3- 12 ƒ9777- 11- 0 ƒ16161- 14- 0
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ4020- 1-10 ƒ4064- 1- 14 ƒ4888-15- 8 ƒ8080-17- 0
Uitgaaf van den Schout ƒ9371- 2- 14 ƒ7127-13- 8 ƒ9354- 8- 0 ƒ9813- 13- 0
Aan de stad komt toe. ƒ4020- 1- 10 ƒ4064- 1- 14 ƒ4888- 15- 8 ƒ8080-17- 0
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ5351- 1- 4 ƒ3063- 11- 10 ƒ4465- 12- 8 ƒ1732- 16- 0
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. nihil.
1736. 1737. 1738. 1739.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ341- 0- 0 ƒ323- 0- 0 ƒ373- 0- 0 ƒ445- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ9-12- 0 ƒ10-16- 0 ƒ9-12- 0 ƒ9-12- 0
Ontvangst van de boeten ƒ27767- 9- 0 ƒ17018- 2- 0 ƒ28334- 8- 0 ƒ14752- 0- 0
Totaal der ontvangst ƒ28118- 1- 0 ƒ17351- 18- 0 ƒ28717- 0- 0 ƒ15206- 12- 0
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ14059- 0- 8 ƒ8675- 19- 0 ƒ14358- 10- 0 ƒ7603- 6- 0
Uitgaaf van den Schout ƒ10252- 19- 0 ƒ8906- 2- 0 ƒ8171- 18- 0 ƒ9783- 14- 0
Aan de stad komt toe. ƒ14059- 0- 8 ƒ8675-19- 0 ƒ14358-10- 0 ƒ7603- 6- 0
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. nihil. ƒ230- 3- 0 nihil. ƒ2180- 8- 0
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. ƒ3806- 1- 8Ga naar voetnoot1) nihil. ƒ6186- 12- 0 nihil.
1740. 1741. 1742. 1743Ga naar voetnoot2).
Ontvangst van de schatbrieven ƒ456- 0- 0 ƒ507- 0- 0 ƒ513- 0- 0 ƒ384- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ9- 0- 0 ƒ9- 12- 0 ƒ9- 12- 0 ƒ8- 8- 0
Ontvangst van de boeten ƒ16815- 10- 0 ƒ6207- 8- 0 ƒ9097- 6- 0 ƒ4908- 18- 0
Totaal der ontvangst ƒ17280- 10- 0 ƒ6724- 0- 0 ƒ9619- 18- 0 ƒ5301- 6- 0
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ8640- 5- 0 ƒ3362- 0- 0 ƒ4809- 19- 0 ƒ2650- 13- 0
Uitgaaf van den Schout ƒ8640- 12- 8 ƒ8005- 2- 8 ƒ9298- 18- 8 ƒ7589- 8- 0
Aan de stad komt toe. ƒ8640- 5- 0 ƒ3362- 0- 0 ƒ4809- 19- 0 ƒ2650- 13- 0
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ0- 7- 8 ƒ4643- 2- 8 ƒ4488- 19- 8 ƒ4938- 15- 0
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. nihil.
1744. 1745. 1746. 1747.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ416- 0- 0 ƒ491- 0- 0 ƒ522- 0- 0 ƒ512- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ9- 0- 0 ƒ8- 8- 0 ƒ6- 0- 0 ƒ3- 0- 0
Ontvangst van de boeten ƒ8869- 18- 0 ƒ7510- 5- 0 ƒ19425- 5- 6 ƒ16648- 1- 4
Totaal der ontvangst ƒ9294- 18- 0 ƒ8009- 13- 0 ƒ19953- 5- 6 ƒ17163- 1- 4
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ4647- 9- 0 ƒ4004- 16- 8 ƒ9976- 12- 11 ƒ8581- 10- 10
Uitgaaf van den Schout ƒ7289- 2- 8 ƒ7844- 15- 8 ƒ9237- 10- 10 ƒ8903- 16- 0
Aan de stad komt toe. ƒ4647- 9- 0 ƒ4004- 16- 8 ƒ9976- 12- 11 ƒ8581- 10- 10
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ2641- 13- 8 ƒ3839- 19- 0 nihil. ƒ322- 5- 6
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. ƒ739- 2- 1 nihil.
  1748Ga naar voetnoot3). 1749. 1750. 1751.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ471- 0- 0 ƒ476- 0- 0 ƒ456- 0- 0 ƒ519- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ6- 0- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0
Ontvangst van de boeten ƒ5669- 16- 8 ƒ7177- 19- 10 ƒ5639- 3- 4 ƒ10147- 9- 0
Totaal der ontvangst ƒ6146- 16- 8 ƒ7661- 3- 10 ƒ6102- 7- 4 ƒ10673-13- 0
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ3073- 8- 4 3830- 11- 13 ƒ3051- 3- 10 ƒ5336- 16- 8
Uitgaaf van den Schout ƒ9195- 19- 8 ƒ10956- 7- 8 ƒ24659- 14- 8 ƒ24772- 2- 0
Aan de stad komt toe. ƒ3073- 8- 4 ƒ3830- 11- 13 ƒ3051- 3- 10 ƒ5336- 16- 8
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ6122- 11- 4 ƒ7125- 15- 11 ƒ21608- 10- 14 ƒ19435- 5- 8
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. nihil.
  1752. 1753. 1754. 1755.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ511- 0- 0 ƒ470- 0- 0 ƒ386- 0- 0 ƒ421- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ3-12- 0 ƒ6- 0- 0 ƒ9- 0- 0 ƒ7- 4- 0
Ontvangst van de boeten ƒ16958- 16- 12 ƒ8677- 10- 8 ƒ6663- 9- 10 ƒ5878- 8- 6
Totaal der ontvangst ƒ17473- 8- 12 ƒ9153- 10- 8 ƒ7058- 9- 10 ƒ6306- 12- 6
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ8736- 14- 6 ƒ4576- 15- 4 ƒ3529- 4- 13 ƒ3153- 6- 3
Uitgaaf van den Schout ƒ15893- 8- 12 ƒ15130- 4- 12 ƒ11370- 7- 12 ƒ11066- 16- 8
Aan de stad komt toe. ƒ8736- 14- 6 ƒ4576- 15- 4 ƒ3529- 4- 13 ƒ3153- 6- 3
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ7156- 14- 6 ƒ10553- 9- 8 ƒ7841- 2- 15 ƒ7913- 10- 5
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. nihil.
  1756. 1757. 1758. 1759.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ477-0- 0 ƒ456- 0- 0 ƒ545- 0- 0 ƒ412- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ9- 0- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ9- 0- 0 ƒ7- 4- 0
Ontvangst van de boeten ƒ8037- 18- 8 ƒ15974- 8- 14 ƒ18013- 15- 8 ƒ29704- 12- 11
Totaal der ontvangst ƒ8523- 18- 8 ƒ16437-12-14 ƒ18567- 15- 8 ƒ30123-16-11
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ4261- 19- 4 ƒ8218- 16- 7 ƒ9283- 17- 12 ƒ15061- 18- 5½
Uitgaaf van den Schout ƒ16709- 11- 0 ƒ17911- 3- 4 ƒ18388- 14- 0 ƒ21268- 18- 4
Aan de stad komt toe. ƒ4261- 19- 4 ƒ8218- 16- 7 ƒ9283- 17-12 ƒ15061- 18- 5½
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ12447- 11-12 ƒ9692- 6- 13 ƒ9104- 16- 4 ƒ6206- 19-14½
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. nihil.
  1760. 1761. 1762. 1763.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ414- 0- 0 ƒ407- 0- 0 ƒ456- 0- 0 ƒ498- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ7- 4- 0 ƒ9- 12- 0 ƒ4- 16- 0 ƒ7- 4- 0
Ontvangst van de boeten ƒ17239- 13- 12 ƒ27574- 3- 12 ƒ10250- 17- 14 ƒ12468- 1- 0
Totaal der ontvangst ƒ17660- 17- 12 ƒ27990- 15- 12 ƒ10711- 13- 14 ƒ12973- 5- 0
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ8830- 8- 14 ƒ13995- 7- 14 ƒ5355- 16- 15 ƒ6486- 12- 18
Uitgaaf van den Schout ƒ16900- 10- 0 ƒ19109- 14- 10 ƒ19540- 1- 8 ƒ13681- 2- 0
Aan de stad komt toe. ƒ8830- 8- 14 ƒ13995- 7- 14 ƒ5355- 16- 15 ƒ6486- 12- 8
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ8070- 1- 2 ƒ5114- 6- 12 ƒ14184- 4- 9 ƒ7194- 9- 8
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. nihil.
  1764. 1765. 1766. 1767.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ532- 0- 0 ƒ464- 0- 0 ƒ473- 0- 0 ƒ515- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ4- 16- 0 ƒ4- 16- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ4- 16- 0
Ontvangst van de boeten ƒ13701- 12- 0 ƒ20315- 1- 0 ƒ12054- 18- 0 ƒ12331- 7- 0
Totaal der ontvangst ƒ14238- 8- 0 ƒ20783-17- 0 ƒ12535- 2- 0 ƒ12851- 3- 0
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ7119- 4- 0 ƒ10391- 18- 8 ƒ6267- 11- 0 ƒ6425- 11- 8
Uitgaaf van den Schout ƒ15250- 8- 6 ƒ16467- 14- 0 ƒ15649- 15- 0 ƒ15237- 8- 0
Aan de stad komt toe. ƒ7119- 4- 0 ƒ10391- 18- 8 ƒ6267- 11- 0 ƒ6425- 11- 8
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ8131- 4- 6 ƒ6075- 15- 8 ƒ9382- 4- 0 ƒ8811- 16- 8
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. nihil.
  1768. 1769. 1770. 1771.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ525- 0- 0 ƒ685- 0- 0 ƒ793- 0- 0 ƒ673- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0
Ontvangst van de boeten ƒ10521- 17- 8 ƒ9695- 12- 0 ƒ15629- 9- 0 ƒ10753- 6- 8
Totaal der ontvangst ƒ11054- 1- 8 ƒ10387- 16- 0 ƒ16429- 13- 0 ƒ11433- 10- 8
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ5527- 0- 12 ƒ5193- 18- 0 ƒ8214- 16- 8 ƒ5716-15- 4
Uitgaaf van den Schout ƒ13252- 11- 8 ƒ12941- 4- 0 ƒ18599- 3- 8 ƒ19046- 18- 8
Aan de stad komt toe. ƒ5527- 0- 12 ƒ5193- 18- 0 ƒ8214- 16- 8 ƒ5716- 15- 4
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ7725- 10- 12 ƒ7747- 6- 0 ƒ10384- 7- 0 ƒ13330- 3- 4
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. nihil.
  1772. 1773. 1774. 1775.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ748- 0- 0 ƒ831- 0- 0 ƒ709- 0- 0 ƒ771- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ7-4-0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0
Ontvangst van de boeten ƒ10239- 12- 0 ƒ8672- 5- 0 ƒ16055- 12- 0 ƒ27117- 5- 0
Totaal der ontvangst ƒ10994- 16- 0 ƒ9510- 9- 0 ƒ16771- 16- 0 ƒ27895- 9- 0
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ5497- 13- 0 ƒ4755- 4- 8 ƒ8385- 18- 0 ƒ13947- 14- 8
Uitgaaf van den Schout ƒ13347- 6- 8 ƒ17625- 7- 8 ƒ16454- 18- 4 ƒ11654- 6- 0
Aan de stad komt toe. ƒ5497-13- 0 ƒ4755- 4- 8 ƒ8385-18- 0 ƒ13947-14- 8
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ7849- 13- 8 ƒ12870- 3- 0 ƒ8069- 0- 4 nihil.
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. ƒ2293- 8- 8
  1776. 1777. 1778. 1779.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ687- 0- 0 ƒ710- 0- 0 ƒ595- 0- 0 ƒ674- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0
Ontvangst van de boeten ƒ9598-12- 0 ƒ10645-10- 0 ƒ12518-12- 8 ƒ10320-15- 0
Totaal der ontvangst ƒ10292- 16- 0 ƒ11362- 14- 0 ƒ13120-16- 8 ƒ11001- 19- 0
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ5146- 8- 0 ƒ5681- 7- 0 ƒ6560- 8- 4 ƒ5500- 19- 8
Uitgaaf van den Schout ƒ13413- 2- 0 ƒ14454- 11- 0 ƒ12909-11- 0 ƒ12752- 16- 0
Aan de stad komt toe. ƒ5146- 8- 0 ƒ5681- 7- 0 ƒ6560- 8- 4 ƒ5500- 19- 8
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ8266- 14- 0 ƒ8733- 4- 0 ƒ6349- 2- 12 ƒ7251-16- 8
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. nihil.
  1780. 1781. 1783Ga naar voetnoot4). 1784.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ599- 0- 0 ƒ736- 0- 0 ƒ518- 0- 0 ƒ601- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0
Ontvangst van de boeten ƒ4456- 9- 8 ƒ9853- 4- 0 ƒ24081-15- 8 ƒ64599- 8- 4
Totaal der ontvangst ƒ5062- 13- 8 ƒ10596- 8- 0 ƒ24606- 19- 8 ƒ65207- 12- 4
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ2531- 6- 12 ƒ5298- 4- 0 ƒ12303- 9- 12 ƒ32603- 16- 2
Uitgaaf van den Schout ƒ13398- 11- 0 ƒ12204- 11- 0 ƒ14781- 11- 4 ƒ15411- 16- 0
Aan de stad komt toe. ƒ2531- 6- 12 ƒ5298- 4- 0 ƒ12303- 9- 12 ƒ32603- 16- 2
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ10867- 4- 4 ƒ6906- 7- 0 ƒ2478- 1- 8 nihil.
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. ƒ17192- 0- 2
  1786Ga naar voetnoot5). 1787. 1788. 1789.
Ontvangst van de schatbrieven ƒ559- 0- 0 ƒ554- 0- 0 ƒ883- 0- 0 ƒ724- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0
Ontvangst van de boeten ƒ16816- 15- 14 ƒ21050- 8- 0 ƒ16117- 10- 8 ƒ25971-13- 2
Totaal der ontvangst ƒ17382- 19- 14 ƒ21611- 12- 0 ƒ17007- 14- 8 ƒ26702- 17- 2
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ8691- 9- 15 ƒ10805- 16- 0 ƒ8503- 17- 4 ƒ13351- 8- 9
Uitgaaf van den Schout ƒ24238- 4- 4 ƒ41732- 15- 12 ƒ43612- 1- 8 ƒ38596- 6- 0
Aan de stad komt toe. ƒ8691- 9- 15 ƒ10805- 16- 0 ƒ8503- 17- 4 ƒ13351- 8- 9
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ15546- 14- 5 ƒ30926- 19- 12 ƒ35108- 4- 4 ƒ25244- 17- 7
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. nihil.
  1790. 1791. 1792. 1793Ga naar voetnoot6).
Ontvangst van de schatbrieven ƒ1151- 0- 0 ƒ909- 0- 0 ƒ526-14- 0 ƒ715- 0- 0
Ontvangst van de weetbrieven ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0 ƒ7- 4- 0
Ontvangst van de boeten ƒ46306- 3- 0 ƒ30469- 10- 10 ƒ28032- 19- 6 ƒ31890- 6- 8
Totaal der ontvangst ƒ47464- 7- 0 ƒ31385- 14- 10 ƒ28566- 17- 6 ƒ32612- 10- 8
Daarvan komt aan den Schout en aan de stad elk de helft toe. ƒ23732- 3- 8 ƒ15692- 17- 5 ƒ14283- 8- 11 ƒ16306- 5- 4
Uitgaaf van den Schout ƒ40683- 16- 0 ƒ42431- 19- 8 ƒ38712- 12- 12 ƒ34173- 19- 0
Aan de stad komt toe. ƒ23732- 3- 8 ƒ15692- 17- 5 ƒ14283- 8- 11 ƒ16306- 5- 4
Zoodat de Schout nog van de stad te vorderen heeft. ƒ16951- 12- 8 ƒ26739- 2- 3 ƒ24429- 4- 1 ƒ17867- 13- 12
Zoodat de stad nog van den Schout te vorderen heeft. nihil. nihil. nihil. nihil.
voetnoot1)
De verplichting tot deze halfjaarlijksche rekening werd op 9 October 1534 voor het eerst aan den Schout opgelegd. (Groot Memor. I fol. 307 vo.) Vóór dien tijd deed hij om de drie maanden rekening, zooals vastgesteld was in de voorwaarden, opgelegd aan de Schouten Simon Klaasz. Sillemoer Schol en Mr. Jan Hubrechtsz., resp. 5 Februari 1510 en 11 Januari 1518. (Groot Memor. I fol. 258 en 274.) In 1536 en 1542 werd aan de Schouten Mr. Cornelis Wouter Dobbensz. en Mr. Willem Dirksz. Bardes weer de verplichting tot een driemaandelijksche rekening opgelegd. (Groot Memor. I fol. 309 en 316.) Aan Schout Pieter Pietersz. (Groot Memor. II fol. 146 vo.) werd op 6 Maart 1566 weer de halfjaarlijksche rekening opgelegd, en sedert bleef deze voorwaarde in de instructie staan, tot aan het einde van de Republiek. In de achttiende eeuw werd echter, zooals uit het vervolg zal blijken, om het jaar rekening gedaan.
voetnoot1)
De rekeningen van het Amsterdamsche Schoutambacht uit den grafelijken tijd worden bewaard op het Rijksarchief te 's Gravenhage. Men vindt daar - zooals mij vanwege den Algemeenen Rijksarchivaris werd medegedeeld - de rekeningen van 1388-1393, 1426-1433, 1452-1462, 1469-1485, 1490-1509 en 1566-1569. De 6de rekening van Schout Louris Pauwelsz., loopende van Bamis 1457 - Bamis 1458, ontbreekt.
voetnoot1)
De posten van 1660, 1669, 1670 en 1672 komen voor in de stadsrekeningen, die van 1660 wordt ook vermeld in het rapiamus van dat jaar. De ontvangst van 1662 wordt alleen genoemd in het register ‘overleveringen van Thes. Ordin.’ fol. 26 vo. In de rapiamussen - uitgezonderd dat van 1660 - vindt men een folio niet het hoofd ‘Ontfang van Schoutambacht’, maar verder is het blad leeg.

voetnoot1)
De andere helft was voor den Schout (Eerste deel, p. 82, art. 24 en 25 van de instructie.) Eigenlijk krijgt hij van de boeten in crimineele zaken maar ⅓; daar echter voor de substituten, voor de dienaars en de aanbrengers ⅓ werd afgetrokken, kreeg van de overblijvende ⅔ de stad de eene en de Schout de andere helft. (Eerste deel, p. 88.)

voetnoot1)
Toen echter Mr. David Willem Elias op 28 Januari 1792 tot Schout benoemd werd, werd ‘gemelde heer Elias, bezittende het ampt van commissaris over de notarissen binnen deeze stad, gedispenseerd van den eed op het eerste artikel van zijne instructie’, waarbij hem verboden was andere ambten te bekleeden. (Vroedsch, Resol. 28 Januari 1792.)
voetnoot1)
Over de schutterspallure vgl. ter Gouw, Amsterdam. V p. 394.
voetnoot1)
Alleen werd in de instructie van 1646 liet bewindhebberschap van de Oost- en West-Indische Comp. uitdrukkelijk begrepen onder de ambten, die de Schout niet mocht bekleeden.
voetnoot1)
Mr. David Willem Elias werd den 28sten Januari 1792 tot Schout benoemd op de instructie van 19 Januari 1646, zooals deze, ‘met eenige verandering in 't presentiegeld’, was geregistreerd in het Muniment-register No 12 fol. 133 sqq. (Vroedsch. Resol. 28 Januari 1792.)
voetnoot2)
Het jaar 1795 wordt bij de volgende berekeningen niet medegerekend.
voetnoot1)
Bij de volgende berekening neem ik ook die jaren op, waarvan de Schoutenrekeningen verloren zijn gegaan, omdat men de posten, die voor de berekening noodig zijn, in de Grootboeken kan vinden.
voetnoot2)
In het Grootboek vindt men dit op 1737, 1739, 1747 enz., omdat de rekening over 1736 afgesloten werd op 1 Februari 1737 enz.

voetnoot1)
Bij een nadere rekening en verantwoording van de boeten, door den Schout ontvangen nadat hij reeds zijn ambt had neergelegd, kreeg de stad nog ƒ228, zoodat zij in 't geheel ƒ4034-1-8 ontving.
voetnoot2)
Deze rekening loopt over 1 Februari 1743 tot 20 November 1743. Uit een bijgevoegde rekening over het tijdvak 21 November 1743 tot 6 Januari 1744 is slechts op te maken, dat de stad toen nog ƒ73-6-0 ontving. De rekening van 1744 loopt van 8 Januari 1744 tot 31 Januari 1745.
voetnoot3)
Bij een rekening van ‘nae-ontfang’ betaalde de Schout later nog aan de stad ƒ12-3-12.
voetnoot4)
De rekening van 1782 ontbreekt.
voetnoot5)
De rekening van 1785 ontbreekt.
voetnoot6)
De rekening van 1794 ontbreekt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken