Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het park

Het was Aletta's beurt geweest om doel en richting van de Zondagse ochtendwandeling te kiezen, en haar keus was gevallen op een nieuw, nog naamloos park in het Oosten. De vier gingen weer met de hond.

Van Marle hield deze ochtenden altijd vrij, ofschoon het hem moeilijk begon te vallen. Hij had het druk met opdrachten, meest verbouwingen, toch ook een nieuw blok in het uiterste Zuiden der stad, en een villa-tje in de buurt van Haarlem. Bepaald krap had hij nooit met Aurora en de kinderen behoeven te leven, maar nu begon hij iets van betekenis over te houden. Het tweede halfjaar was voor hem best geweest, en het nieuwe jaar zette met beloften in. De kerk in Zuid bleek inderdaad zijn toekomst te hebben bepaald. Afgescheiden van een klein werkkapitaal beschikte hij nu ook over een bescheiden privé vermogen.

Op zijn Zondagochtenden zette hij alles uit zijn hoofd, bouwzaken en geldzaken; dan leefde hij volkomen in zijn gezin. Zij wandelden meest; zij woonden ook nu en dan een kerkdienst bij, en de kinderen gingen mee, eerst Aletta, thans beiden. Aurora en hij vonden bevrediging in de kerkelijke sfeer, maar stonden er losser van dan Termunten. Dat interesseerde Termunten niet. Voor hem had Van Marle slechts gegolden als de architect van

[pagina 158]
[p. 158]

de villa in Noordwijk, voorts als de man die reeds bij het eerste persoonlijke onderhoud een indruk van eerlijkheid had gemaakt.

Het was een tamelijke afstand die zij door de oude stad moesten afleggen, want hun huis stond vrijwel op de as van het enorme halve rad van het stadscentrum. Zij gingen langs de oostelijke eilanden, meer uitgestrekt dan de westelijke en in tegenstelling tot deze dichtbevolkt, toen langs de hoge molen van Funen, onder de spoorbaan, door de Indische buurt. Het naamloos park lag daar voorbij, achter een uitgestrekte Joodse begraafplaats van verwilderd voorkomen. Het was toegankelijk over een brug als de brug over een slotgracht. Een fraai oud hek van hardsteen gaf toegang.

Geen der vier wandelaars, behalve Aletta, was hier ooit geweest. Het park bleek vrij groot, het was uitgestorven op deze ochtend van begin Januari. Ofschoon nog in wording, met laag hout, moest het in het zomerseizoen stellig reeds bekoorlijk zijn, en het werd na wat voortgaan verlevendigd door uitzicht op de wijde waterplas van het Nieuwe Diep. Daar lagen in boothuizen zeilen roeiboeten met wit accent tegen effen grauw water. Zuidelijk gaande bereikten zij met een grote boog het eind van een heel lange en heel smalle vijver. Zij hielden er even halt omdat Van Marles schildersoog getroffen werd door een vergezicht dat hij zowel vreemd als bekoorlijk vond. Het was voorbij het vijvervlak en omtrent het grote water: een lage houten loods in lichte haast onaardse pasteltinten tegen een hemeldak dat aarzelde tussen grijs en blauw. Het was niet van Amsterdam, niet van een stad, maar van een andere wereld, geen heden maar een toekomst. Het deed hem denken aan een van die stukken in een museum van oude schilderijen, die zo wonderlijk afsteken omdat zij in hun opperste eenvoud een accent van eeuwigheid dragen, die ons het dateren doen vergeten, die zich tegen dateren schijnen te verzetten zodra wij dat pogen. Het deed hem vluchtig en

[pagina 159]
[p. 159]

toch onbeschrijflijk aan. En hij dacht: hier, met juist deze loods op juist deze plek, is iets bereikt, en juist dat wat mijn kerk mist. Maar dadelijk zette hij deze gedachte uit zijn hoofd; hij wilde nu geen architect zijn.

De stenen banken waren te koud, maar zij vonden daartussen andere, rustieke, van halve boomstammen, de zaagsnede gladgeschaafd en tot zitting geworden. Daar vertoefden Aurora en hij een poosje, terwijl de kinderen nog wat ronddwaalden.

Het was een volkomen windloze ochtend, de atmosfeer onnatuurlijk zacht. Aurora zei dat het later op de dag stellig warm werd als de zon doorbrak. En daar ze graag dicht bij de natuur leefde dacht ze dit verder uit, en verheugde zich op de komende uren, zelfs als ze dan weer thuis zouden zijn, - de atmosfeer zwaar en loom van vocht, en het voorgevoel gevend dat men, de lucht tussen de vingers wrijvend, de vingertoppen nat zou zien glinsteren. Het gebeurde nooit en juist dat was het merkwaardige.

- Ik denk dat we vanmiddag best een raam in de huiskamer kunnen openzetten, zei ze.

Ze keek naar de kinderen in de verte. Aletta werd groot, kloek, met in het vrouwelijke reeds veel van de bouw van haar man. En ze dacht hoe haar dochter er in de wieg had uitgezien - zijzelf nog een heel jonge vrouw - en hoe ze nauwelijks begreep dat het kind kon ademhalen door een neusje zo klein dat het geen functie scheen te vervullen, tenzij die van grappig ornament. Het onervaren moederschap was eigenlijk de gelukkigste tijd van een vrouw. Toch behield ze nog haar frisse blik op het leven. De enkele zwemen van weemoed overwon ze dadelijk, al scheen het haar dat haar lichte melancolië iets vaker weerkeerde dan voorheen. Het met Leo gebeurde, de verwijdering met Conrad die ze als gevolg daarvan voorzag en die reeds een feit scheen, - dit alles had daar geen invloed op. Het was geheel iets uit haarzelf.

[pagina 160]
[p. 160]

En ze keek naar Edwin die altijd een klein raadsel bleef, nog meer gesloten dan vroeger, maar die toch iets bezat van haar liefde voor de natuur. Er leek een symbiose te bestaan tussen hem en insecten; hij had die zomer in het pension een oleanderpijlstaart gevangen, bij donker, alsof hij zag met kattenogen. De prachtige, zeldzame vlinder zat minutenlang op zijn open hand eer hij wegvloog door een aanraking met zijn vinger. Waar vond je zoiets? Wie had er zulke kinderen?

Neen, ze was om hen geen ogenblik bevreesd. Aletta's bouw bestemde haar voor tot gezond kroost. Edwin, buitengewoon begaafd, altijd de eerste van zijn klas ondanks de handicap van ongesteldheden, werd mogelijk een geleerde, of een chirurg. Over haar man dacht Aurora minder doordat zijn nabijheid haar een zekere schroom gaf. Zij dacht alleen aan hem als bouwmeester die de aandacht begon te trekken. En zij was gelukkig dat hij niet het huiselijk middelpunt betekende en daar zo geheel niet naar streefde. Er bestond in haar gezin geen middelpunt. Hij had niets over zich van die ellendige gewichtigheid van de man die beroemd is of bezig is te worden, of die meent dat hij het is of behoorde te zijn; hij schuwde bepaald dat centralisme dat zich soms adverteert tot in slaapkamer en bad, dat een druk legt op het huis, dat bij gezondheid en ziekte continu aanbidding eist. Het enige wat haar kon verdrieten was dat hij te hoog tot haar opzag. Maar nu werd haar denken reeds te intiem, en zij brak het af.

Toen dacht Aurora aan de dood. Ze dacht het abstract, want ze voorvoelde niet haar eigen spoedige sterven. Of misschien toch iets. Maar dan bleef het geheel in de sfeer van het onderbewuste. Want ze dacht dat bij de verlenging van de gemiddelde levensduur, bij de afweer van gevaren, de verhoging van het welvaartspeil, geestelijk en stoffelijk, ook de opstandigheid toenam tegen het doodgaan. Het grote afscheid kreeg meer en meer dreiging;

[pagina 161]
[p. 161]

deze angst trok de mens omlaag. Het geworpen worden voor de wilde beesten, de brandoffers van volwassenen en kinderen uit de oudheid, ja, zelfs het koppensnellen onder de primitief gebleven volkeren moest minder barbaars zijn dan wij ons voorstelden, omdat wij die feiten bezagen vanuit onze moderne nervositeit. De wereld der hogere dieren leefde nog geheel onder het gevaar van de verscheuringsdood. De antilopen en de gazellen speelden in de arealen waar de leeuw huisde, leefden onder het gevaar van de verscheuringsdood en stelden er geen angst, maar waakzaamheid tegenover. Waarom toch kon de mens op dit punt zijn leven niet terugdraaien? Waarom kon hij niet besluiten dat het goed was zoals het was en worden zou? Hij was toch altijd van de dood omringd, door begrafenissen, rouwkaarten, dagbladverslagen, radioberichten. De dood moest hem vertrouwd zijn vanaf zijn kinderjaren. Hij werd er geleidelijk in opgevoed. Waarom werd dat alles plotseling vergeten als hij dacht aan zijn eigen sterfelijkheid?

De meesten, verreweg de meesten, overwoog Aurora, bleek het toch gegeven te sterven in het eigen bed. Was dat geen reden voor dankbaarheid? Zij wist dat zij dan dankbaar zou zijn, maar zij hoopte dan ook haar gezin om zich te mogen hebben.

Dit laatste voorrecht zou zij moeten missen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken