Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Fronto

Terwijl Leo in eenzaamheid en vrijwel slapeloos haar nacht op het politiebureau doorbracht werd ze van lieverlede kalmer. Het zou met dat mens heus zo erg niet zijn. En toen ze de volgende ochtend nog even werd voorgeleid, vond ze dit bevestigd. Degeen die haar te woord stond zei dat ze van geluk mocht spreken, want dat het met de verwonding was meegevallen. Maar het nam niet weg dat de politie de zaak bleef voortzetten.

Ondertussen had ze in de afzondering een verstandig besluit genomen, een zeldzaamheid bij haar. Ze wilde nu dadelijk een raadsman nemen, en ze koos zekere Mr. Fronto, een vermaard pleiter in strafzaken, die ze overigens slechts kende uit de krantenverslagen. Maar eerst ging ze slapen, want ze was doodmoe. In de namiddag legde ze haar bezoek af.

- Hebt u een afspraak? vroeg de bediende.

Die had ze niet gemaakt.

- Dan zult u moeten wachten. Er zijn anderen vóór. U kunt ook om half vijf terugkomen.

Ze besloot te blijven en trof tot haar verwondering de wachtkamer leeg. Fronto, doordrongen van het kiese in zijn beroep, - haast enkel strafzaken - ontving zijn cliënten zoveel mogelijk op vaste uren, zorgde dat de vorige vertrokken was eer de volgende verscheen, en bezat bovendien om onverwachte ontmoetingen tot het uiterste te beperken twee wachtkamers.

[pagina 179]
[p. 179]

Leo zat lang in een volstrekte eenzaamheid, die haar herinnerde aan het politiebureau. Nauwelijks drong er enig geluid tot haar door. Daartussen gapende stilten. Om vier uur verscheen er in de deur een arm die het licht aanknipte, dat was al.

Eindelijk werd ze toegelaten tot een verduisterde kamer waar in een verre hoek een robijnrode gloed scheen om een bureaulamp. Een zwaargebouwd heerschap, in die gloed achter een bureau, wees haar zonder opstaan een stoel tegenover hem. Die stoel was warm.

- Uw naam?

Ze noemde hem.

- Adres?

Ze gaf het.

- Gehuwd? Ongehuwd? Weduwe? Gescheiden van echt of van tafel en bed?

- Ik ben ongetrouwd en altijd geweest.

- Kinderen?

- Maar meneer Fronto!

Hij had zich vergist. Een routinevraag. Maar hij gaf nooit toe. Hij bleef onverstoorbaar.

- Wat zou dat? U kunt toch kinderen hebben? U kunt zelfs volwassen kinderen hebben.

- Maar ik begrijp niet wat dat...

- U hoeft niet te begrijpen. Als ik maar begrijp. Dus geen kinderen. Beroep?

- Ik ben psychologe.

- Hm. Waar komt u voor?

Het verwonderde haar dat deze man haar antwoorden niet noteerde. Vond hij dat onnodig? Onthield hij alles? Hij keek haar aldoor strak aan met kleine, enigszins roodbelopen ogen. Het kon het gevolg wezen van dat wonderlijke bloederige licht. Neen, het was de kleur van het oogwit zelf, ze zag het. Hij leek

[pagina 180]
[p. 180]

middelmatig groot. Hij was breedgeschouderd. Zijn stem klonk laag, dof, maar krachtig. Hij hield de zware, goedverzorgde handen op het bureaublad met gespreide vingers, of hij zijn meubel de bodem wilde indrukken. Een bullebak. Maar dat was voor haar zaak misschien juist goed.

- Ik kom voor een nogal delicaat geval, zei ze haperend.

- Mijn tijd is beperkt, maar wacht u even.

Terzijde van zijn schrijfbureau, uit de diepte die Leo nog niet had kunnen peilen, rees een vage gestalte op. Ze gaf een gilletje, recht uit de hemel. Maar eigenlijk geschrokken was ze niet. Hoe romantisch dit alles, eerst dat licht en nu die vreemde man.

- Een van mijn medewerkers, zei Fronto, onderwijl drukkend op drie knoppen, waardoor er rode lampjes aangingen, ten teken dat hij niet mocht worden gestoord, ook niet door de telefoon, - één in zijn gang, twee in zijn bediendenkantoor.

De medewerker was achter Leo omgelopen en zonder gerucht verdwenen. Fronto nam papier en pen.

- Nu verder. Waar komt u voor?

- Ik heb iemand een slag gegeven, gisteren, met een bureaulamp.

- Wie?

- Een zekere mevrouw Van Marle, van de Prins Hendrikkade. Haar man is architect. Kent u hem misschien, of haar?

- Hebt u een verhouding met die man? Of gehad? Een driehoek?

- Stel je voor! Zo'n boer, zo'n pummel. Ik weet niet wat ik liever deed.

- Zit er een andere man tussen?

- Eigenlijk ook niet. Ze kent een intieme vriend van me. Maar ze is zó kuis, zó hoog, zó engelrein, het blijft tussen die twee zuiver in het geestelijke. Of liever, het bleef, want nu zal het wel uit zijn. Maar dat helpt niet, want ze laat me aan één stuk door voelen dat ze ver, ver boven me verheven is, en dat maakt me dol. Ik had heus nog liever gezien dat ze maar gewoon met die

[pagina 181]
[p. 181]

vriend had geleefd. Maar dit! Ik kon me niet langer inhouden. Ik was gisteren bij haar thuis en ik heb haar een klap met een lamp gegeven, zo'n soort lamp als deze hier.

- Waar?

- Boven op haar hoofd.

- Bloedend verwond?

- Dat vertelde de politie me vanmorgen. Ik ben opgepakt en heb vannacht op het bureau moeten blijven. Maar ze zeiden me daar dat het was meegevallen, dat het veel erger had gekund.

- Waren er getuigen?

- Ja, twee.

- Gebeurde het dan in de familiekring?

- Neen, ik was alleen met die vrouw, maar toen ik sloeg vloog de glazen ballon tegen de muur, en toen kwam het personeel van Van Marle toelopen, en ze zagen me nog met de lamp in mijn hand. Het was gek, maar ik kon dat ding niet loslaten. En trouwens, Van Marle zelf kwam er ook bij, maar die zal niet mogen getuigen, is het wel?

- Hebt u alles bij de politie bekend?

- Ja, ik kon niet anders.

- Hoe heet die vriend van u?

- Dat is meneer Termunten, Conrad Termunten, kapitein ter zee, verbonden aan de Marinestaf in Den Haag. Hij heeft zich erg onderscheiden, toen, in de oorlog tegen Japan.

- Termunten, die naam is bekend. Er woont hier een Termunten.

- Dan zult u de vader van mijn vriend bedoelen, de bankier. Hij is de man die het geld heeft gegeven voor die nieuwe kerk. En Van Marle is juist de architect van die kerk geweest. Ik kende Van Marle trouwens allang, want ik was met zijn vrouw bevriend al van vóór haar huwelijk. Daardoor kwam het ook vanzelf tot een kennismaking tussen haar en Termunten, de zoon,

[pagina 182]
[p. 182]

en daardoor kreeg haar man toen weer de opdracht voor de kerk. En nu is die vrouw ongenaakbaar geworden. Ze stikt van trots. Dat is nu je dank. U begrijpt dat mijn bloed eindelijk ging koken. Hij had de hele zaak al in zijn hoofd, maar wachtte zich er wel voor iets te laten merken. Toen stelde hij de vraag die hij als nauwgezet advocaat nooit vergat.

- Is dat alles?

Het was niet alles, en Leo vertelde thans dat ze ook nog Aurora had belasterd en dat Aurora een aanklacht had ingediend. Over het daaraan voorafgegane, dat was afgedaan met haar schriftelijke verontschuldiging, zweeg ze.

- Heeft ze voor die klacht een raadsman genomen?

- Ja, een zekere Mr. Effraïm. Hier heb ik een briefje van hem. Hij las het, en ze vervolgde:

- Die meneer Effraïm is iemand om voor op te passen, als u het soms niet weten mocht. Ik weet het van een vriendin die eens met hem te maken heeft gehad. Hij heeft haar laten tekenen, los en vast, wat hij maar wou. Enfin, hij is een Jood. Trouwens, ze zit rondom in de Joden; ze woont bij Joden in, - zij liever dan ik. Ze heeft er nu trouwens ruzie mee.

- Hoor eens, juffrouw Monterey, u moet wat voorzichtiger zijn in uw uitlatingen. U spreekt hier onder vier ogen, maar er zijn toch dingen die ik niet horen wil. Over de Joden in het algemeen niet, en in het bizonder niet over Mr. Effraïm die een confrère van me is, en prima, volstrekt prima.

Hij sprak zo bars, dat ze weer schrok, ditmaal echt. Wat een bullebak! Gelukkig begon hij over iets anders, en weer klonken de vragen als kanonschoten.

- Hebt u vermogen?

- Neen.

- Waar leeft u van?

- Ik ben psychologe, dat zei ik al.

[pagina 183]
[p. 183]

- Dat weet ik, maar kunt u daarvan bestaan?

Hij zag haar aarzelen.

- Is die vriend van u getrouwd?

- Ja.

- Kinderen?

- Neen.

- Onderhoudt hij u?

- Neen, o neen. Dat zou ik nooit willen. Dat is niets voor mij. Hij zou het trouwens ook niet kunnen. Zijn vader is heel rijk, hij niet.

- U moet de volle waarheid zeggen. Wat is er nog meer?

- Hoe bedoelt u?

- Geen uitvluchten, juffrouw Monterey. Ik vraag en u weet best wat ik weten wil. U moet antwoorden en niet vragen. Ik begin niet aan uw zaak als u me niet antwoordt. U moet me zeggen waar u nog meer van bestaat. Dus?

Hij had een feeling voor wat een cliënt verzweeg. Maar nu kwam het eruit.

- Ik werk voor een buitenlandse mogendheid... u begrijpt me wel.

De zaak werd interessant, maar hij behield zijn gezicht van graniet.

- En daar wordt u voor betaald?

- Een kleinigheid. Het is meer avontuur voor me.

Hij ging er tot haar opluchting niet op door. Hij bezag haar nog eens aandachtig.

- U bent van goede familie?

- Ja, o ja.

- Leven uw ouders nog?

- Ja.

- Waar wonen ze?

- In Den Haag.

[pagina 184]
[p. 184]

- Geld?

- Helemaal niet.

- Andere familie met geld?

- Neen, niemand.

- Spreekt u nu de waarheid? De volle waarheid?

- Absoluut.

Hij raadpleegde een omvangrijke agenda.

- Dit is een ernstige zaak, ernstiger dan u denkt. Komt u morgenochtend terug, precies kwart voor negen. Geen minuut later. Na Leo's heengaan, die zijn laatste cliënt was van die middag, liep Fronto nog even zijn vertrekken rond, bij zijn twee medewerkers en door het bediendenkantoor. Hij droeg nu een koolzwarte bril vlak tegen de oogkassen. Hij had waarschijnlijk de zwartste bril van de hoofdstad. Zijn ogen waren dermate overgevoelig dat hij zonder bescherming geen daglicht - in letterlijke zin - verdragen kon, en geen ander kunstlicht dan het bloedrode schijnsel van die ene lamp in zijn privé-kantoor.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken