Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 193]
[p. 193]

De nieuwe woning

In de nieuwe woning aan de Nassaukade miste Aurora wel een en ander van wat ze in de oude bezeten had: een fraai trappenhuis en allerlei kleinigheden die aan elk antiek woonpand een eigen sfeer geven, vooral ook diegene welke de bewoner eerst ontdekt door het gebruik, een kleine doelmatigheid, een kleine onregelmatigheid, iets vreemds, iets guitigs, en altijd een verrassing. Ook miste ze het magnifieke uitzicht aan de voorkant.

Dit perceel vertoonde in wezen de cliché uit de laatste kwart der vorige eeuw, en in de indeling veel overeenkomst met dat aan de Weteringschans. Men stond, na de stoep in de portiek, voor een hoge, smalle trap, dicht achter de voordeur met, halverwege, de rustpoos van een miniem portaal, en hoe het er daarboven uitzag kon Aurora zich wel voorstellen. Toch viel het in haar smaak. Het was goed onderhouden, haar man zei dat het stevig in elkaar zat, het was practisch, het gaf toch weer uitzicht op water, dat van de gracht die weleer de vestingwallen der oude stad had omkronkeld. En Van Marle vond het drukke lofwerk van steen om de kozijnen en de ijzeren bloeisels hier en daar komisch, en wat hem veel voldoening gaf was een doorbraak in de schuinte die de blik leidde naar een verder gelegen straat van de Jordaan, een straat als een kloof. Hij had altijd een bizonder zwak bezeten voor die buurt waar de volkswoningen karakter vertonen, tot zelfs in him haveloosheid, waar hij vondsten had gedaan, zoals de gevelsteen der drie druiventrossen. De Jordaan was voor hem een bric-à-brac winkel; men moet niet afdeinzen, maar naar binnen gaan, in de rommel durven roeren, zijn handen durven vuil maken, en dan vindt men met enig geduld altijd wel iets aardigs. Men vond voorts in de Jordaan een

[pagina 194]
[p. 194]

curieus wegennet en een afzonderlijke mensensoort, van autentieke autochtonen.

Ook ontbrak er iets wat Aurora daarginds in het geheel niet had aangestaan: dat onverklaarbare water achter Rapenburg, alleen vanuit de hoogte te ontwaren, en toch voor haar altijd vaag aanwezig. Het bekoorlijke Westerpark lag niet veraf; de voorkant ontving zijn deel van de zon; het kantoor had weer beslag gelegd op de onderste kamers; het kantoorpersoneel, aan de patroon gehecht, was meeverhuisd in weerwil van de grotere afstand. Slechts Edwin was naar een andere school moeten overgaan, maar door zijn intelligentie bleek hij weer spoedig een uitblinker in de nieuwe klas. Toen zij eenmaal geheel op orde waren voelden zij zich hier ook thuis. Alleen aan de trap zou Aurora nooit meer volkomen wennen. Hij kon haar soms met een geestelijke vermoeienis bezwaren; hij leek haar zo echt een stijgende geul tussen muren ingeklemd. Het gebeurde wel dat ze, alvorens hem te beklimmen, peinzend omhoog zag. Hij deed dan weer denken aan een buis met voelbare zuigkracht. Ze ging deze trap ook wat langzamer, niet slechts naar boven, omlaag evenzeer.

Het begon haar te bevreemden dat ze over de strafzaak tegen Leo niets meer vernam, doch ze was te bescheiden om Effraïm lastig te vallen met een vraag. Als hier iets ongewoons in lag zou hij haar dat wel even hebben gemeld. Maar terwijl ze dit overdacht en er somtijds ook met Van Marle over sprak ving zij aan met enige verbazing een omkering bij zichzelf tegenover het geval waar te nemen. Dit bleek haar onbedrieglijk uit zeker feit. Op een dag werd ze door Effraïm opgebeld. Hij begon met te zeggen dat hij haar nog niets bepaald nieuws kon meedelen, maar hij wilde er haar toch wel op voorbereiden dat er moeilijkheden waren gerezen. Hij had gesproken met de officier van justitie die thans de zaak weer in handen had, die hij goed kende, en die zich daarom tegenover hem had uitgelaten over bezwaren.

[pagina 195]
[p. 195]

De officier wist meer, maar hij mocht dat niet overbrengen, nog niet ten minste. Toen Aurora vroeg of de lange duur op zichzelf niet ongewoon was ontkende Effraïm dat.

Wat hij had vernomen en verzweeg was dat zijn confrère Fronto zich met de keerzijde der zaak bezig hield, intensief, rechtstreeks en vooral zijdelings. Effraïm zou, zonder zich uit te laten over deze weerstand door een raadsman, ook van zijn kant iets hebben willen ondernemen, al dan niet met medewerking van zijn cliënte, maar in elk geval iets persoonlijks, - indien dat slechts mogelijk was geweest. Hij was nochtans overtuigd dat er hier geen sprake kon zijn van een gevecht aan weerskanten om de zege, dat tegenover de wapens van de andere partij aan hun kant slechts dat ene wapen stond dat alleen de overheid zelf kan hanteren: de gerechtigheid. Maar dit allemaal uiteen te zetten liet hij na; het bleef voorshands te zeer in het onbestemde, het zou zijn cliënte prematuur belasten.

Maar wel verwonderde hij zich over het gelijkmoedig stemgeluid waarmee zijn toch niet opwekkende boodschap werd beantwoord. Was dit de voortvarende, strijdlustige vrouw, die, weliswaar helderen beheerst, toch zeer positief de bestraffing van haar belaagster had verlangd?

Aurora persoonlijk was nauwelijks minder verwonderd. Zij kon evenwel geen teleurstelling veinzen, ofschoon haar advocaat die zich zoveel moeite voor haar gaf eigenlijk beter verdiende. Dit inziende verklaarde ze ook maar ineens ronduit dat haar verontwaardiging al een beetje bekoeld was, en plotseling een ingeving krijgend zei ze dat het wel moest liggen aan het nieuwe huis, waar geen conflicten met andere bewoners behoefden te worden gevreesd, waar zij in vrede konden leven. Dit laatste was een meer handige dan waarachtige uitlegging, maar ze kon aan Effraïm bezwaarlijk vertellen dat ze begon los te raken van al wat met Leo samenhing. Dat zou bijna beledigend hebben geklonken.

[pagina 196]
[p. 196]

Ze was toch nog niet geheel los van het echtpaar Nathans. In de eerste weken tenminste ontving zij telkens briefjes, zonder aanhef, met het verzoek om artikelen van Esther en Max, die zij bij de verhuizing zou hebben meegenomen, terug te bezorgen. Zij waren achtereenvolgens: een dweil, een stoel, een bril, drie lege wijnflessen, een koortstermometer. Deze apostilles kwamen alle van de hand van Esther. Tegen de zin van Van Marle gaf Aurora antwoord, en liet de geijkte aanhef niet achterwege. Bij haar vijfde antwoord schreef zij intussen dat dit nu van haar kant onherroepelijk het laatste was. Toen was het uit.

Geheel los van Leo bleken zij overigens evenmin. Op een avond, toen de telefoonschel had geklonken, Aurora de hoorn had opgenomen en haar naam genoemd, kreeg ze geen antwoord. Ze dacht, zoals ook voor de hand lag, aan verkeerde aansluiting van iemand die niet de moeite nam zich te verontschuldigen. Dit bellen evenwel, door niets gevolgd, kwam wekenlang tientallen keren terug. Het gebeurde altijd des avonds. Hun toestel kon drie kamers bedienen, de kantoorsuite beneden en de huiskamer boven. Een van beiden, naar het uitkwam luisterde. Daarginds luisterde ook iemand. Want de draad was niet dood, bij gebrek aan contact, - de draad leefde het ijle, en toch zo onmiskenbare leven van zijn zwakstroom. De draad ademde, en eens zelfs hoorde Aurora daarginds, heel even, een menselijke ademhaling. Dat moest Leo zijn, dat voelde ze. Misschien was het een poging tot schrikaanjagen, misschien een nerveuse dwang. Hoe dan ook, het liet haar koud. Maar Van Marle niet geheel. Hij zag er een kwaad voorteken in voor de uitslag van het strafproces. Hij gaf de dwaasheid toe, maar kon toch de gedachte niet onderdrukken. Toen vond Aurora de gelegenheid te verklaren dat, al begreep ze ook niet hoe Leo ooit kon worden vrijgesproken, ze toch een vrijspraak niet zo erg zou vinden.

Het meeste genoegen aan de verhuizing beleefde Aletta, omdat

[pagina 197]
[p. 197]

ze een heel klein vriendinnetje bij buren had gemaakt, een waarvoor ze de andere vriendinnen van haar eigen leeftijd verwaarloosde. Dit was het pleegdochtertje in een gezin dat reeds een paar kinderen telde. Truitje de Riemer had een machtig hoofd op een klein lijfje voor haar vijf jaren. Het hoofd op zichzelf was ook nog lelijk, maar werd gesublimeerd door een nucleus van hoogblonde natuurlijke krulletjes. Truitje vertederde allen bij Van Marle, maar was speciaal op Aletta dol. Aletta, met het onstuimige van haar moeder in haar eigen jeugd, kon zich nu uitleven, vooral op vrije middagen zonder huiswerk; ze ging dan niet naar haar vriendinnen, maar nam Truitje achter op haar fiets, reed naar het bos en speelde verrukkelijke uren met het kind in het lenteweer. Truitje was het stadium van lopen voorbij en deed niets dan dansen en rennen, dit laatste met zulk een vaart dat ze voor Aletta heel moeilijk was te vangen. Ze leek een klein dier, ze kon zich overal verstoppen, ze schoot als een pijl door de heesterperken, wat volstrekt verboden was, en het dichtste struikgewas leek voor haar een effen grasveld. Ten slotte gaf Aletta de vervolging buiten adem op, en zag het aan hoe Truitje als een lichtgekleurde vogel met gouden kopveren over de weiden glipte en zwenkte. Aletta, in wie reeds iets sluimerde van de verborgen poëzie van haar vader, kon als ze die ijlende beentjes zag wel eens denken dat de schaduw moeite zou hebben dit kind bij te houden. En dan kwam het opeens op haar toegewiekt, hield in, danste nader op de teentjes, en zeeg als een pluim in de schoot van het meisje.

Aletta voelde zich diep gelukkig, met die vroege moederlijkheid welke haar ook tegenover Edwin eigen was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken