Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mevrouw en meneer Richebois (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mevrouw en meneer Richebois
Afbeelding van Mevrouw en meneer RicheboisToon afbeelding van titelpagina van Mevrouw en meneer Richebois

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (7.26 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mevrouw en meneer Richebois

(1954)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 111]
[p. 111]

Zeg het met boeken

Die avond werd er aan mijn huisdeur gescheld. Ik deed open en vóór mij stond Charles.

- Kom binnen, zei ik. Is je vrouw er niet?

Hij antwoordde enkel maar ‘neen’, en dat op een toon waarvan de betekenis niet te misduiden viel. Het was een toon die de afwezigheid van de echtgenoten tot een tedere zaak maakte. Immers, als de tederheid tussen een gehuwd paar zoek is, wordt hun verhouding voor derden er juist een van de hoogste delicatesse. Nu houd ik er weinig van te worden overvallen, en ik was verwonderd dat Charles me zijn visite niet per telefoon had aangekondigd, maar ik schoof een tweede stoel bij de kachel, een kop thee naast zijn hand, en een kistje sigaren naast zijn elleboog. Reeds opende ik mijn mond om naar het weer te vragen - want iets anders neutraals wilde me niet te binnen schieten -, toen Charles het woord nam:

- Ken je La vie errante? vroeg hij.

Ik antwoordde ontkennend.

- Nu, hernam hij, dat is een boek van Guy de Maupassant, en de titel is op mij toepasselijk.

Men dient te weten dat Charles een alleraardigste jonge-

[pagina 112]
[p. 112]

man is, een goed jaar geleden getrouwd met een snoes van een jong vrouwtje, en sinds een paar maanden vader van een wolk van een kind. Ik weet dat hij een beetje geld heeft, en van haar kant geloof ik hetzelfde. Mijn enige grief tegen hem is dat hij niets uitvoert. Maar hij is een echte boekenliefhebber. Van zijn bibliotheek zou ik kunnen watertanden als de vriendschap zich niet tegen naijver verzette. En nu was er over dat jeugdige gezin, met alle factoren voor levensgeluk, blijkbaar de schaduw van een onenigheid gevallen.

- Amants, heureux amants, zuchtte Charles. Zo was het ten minste, zo is het niet meer... Dat is een boek van Valéry Larbaud, liet hij er op volgen.

Hij nam een slokje thee, stak een sigaar op, strekte zijn benen naar de haard uit, en hervatte:

- Toevallig kwam ik op mijn zwerftocht hier langs, en ik dacht: kom, waarom zou ik het hem niet vertellen. Ik had opeens de behoefte iemand deelgenoot te maken van mijn narigheid, en dus, als ik je niet verveel...

Ik schetste het bekende uitnodigende gebaar, hij schoof nog iets meer onderuit, en ging door:

- Het begon tussen Thérèse en mij gisteren aan het ontbijt. De aanleiding tot onze ruzie is zo kinderachtig dat het niet de moeite waard is daarover een woord vuil te maken. Maar zoals dat gaat: de twist liep aldoor hoger, en eindelijk schreeuwde ik: ‘Ik spreek nooit meer tegen je’. Waarop Thérèse onmiddellijk terugschreeuwde: ‘Dito’! Ik stond woedend op, liep naar de gang en trok mijn jas aan. Maar eer ik goed en wel klaar was schoot Thérèse uit de salon en hield me een boek onder mijn neus, het meesterwerk van Sienkiewicz: Quo vadis? Ik stond even bevreemd te kij-

[pagina 113]
[p. 113]

ken, toen ging ik op mijn beurt naar de salon, met Thérèse op mijn hielen, dwaalde even met mijn hand langs mijn bibliotheek, trok er Là-bas van Huysmans uit, en legde het vóór haar op de tafel. Het antwoord was vaag en niet in staat een reëel denkende vrouw te bevredigen. Kennelijk om mij meer uit mijn tent te lokken, maar ook met een gezicht dat niets goeds voorspelde greep ze van haar kant A l'ombre d'une femme van Henri Duvernois, terwijl haar blik, vragend, boos en wantrouwend, mij doorboorde. Welzeker, meteen verdacht van ontrouw! Maar nu zou ik haar ook troeven, en ik hield Jean Lorrain, La maison Philibert, voor haar ogen. En omdat ik niet wist of ze het boek kende en de titel zou begrijpen, maakte ik de inhoud duidelijk door haar daarnaast La maison de péché van Marcelle Tinayre aan te bieden. Ik hoef je wel niet te zeggen dat ik volstrekt geen plannen had; dat het, nog afgescheiden van het vroege morgenuur, enkel grootspraak was. En Thérèse voelde het ook dadelijk zo aan: mijn overdrijving had haar opkomende jaloezie doen verdwijnen en mijn zaak alleen maar geschaad, want met een spottende glimlach legde ze Schlumberger, Le lion devenu vieux op het tafelblad. Dit at ik natuurlijk niet voor zoete koek op, en het boek van Ardel, Le feu sous la cendre, er bovenop te werpen was wel het minste dat ik doen kon. Maar dat zij ook niet op haar mondje was gevallen - ofschoon we natuurlijk geen woord wisselden - bleek daaruit dat ze onmiddellijk René Boylesve, Les nymphes dansent avec les satyrs, van de plank rukte. Deze belediging was eigenlijk te kras, maar ik mocht Thérèse niet laten zegevieren door te tonen hoe uiterst pijnlijk ik was getroffen. Ik kwam dus aanzetten met twee werken die zowel mijn gemoeds-

[pagina 114]
[p. 114]

toestand moesten vertolken als mijn verdere gedragslijn uitstippelen. Het waren: van Chabrol Ma chère liberté, en van Huysmans En route. Ik hoopte haar met het eerste te verpletteren, en wilde door het laatste - omdat ik nog altijd met jas aan en hoed op in de kamer stond - mezelf tegelijk tot heengaan aansporen. Maar Thérèse gaf zich niet gewonnen. Ze merkte dat ons ‘onderhoud’ geëindigd was, en wat ze toen deed noem ik beneden alle critiek: ze hield me ten afscheid Le baiser au lépreux van Mauriac voor. Ik ben intussen ook van zwaar brandhout, smeet haar Géraldy, La guerre, madame, toe, en stormde het huis uit. - Que ma joie demeure, mompelde ik, met Jean Giono, terwijl ik op straat doelloos voortliep. Ondanks het hartsterkende van de laatste titel zakte mijn stemming al gauw bedenkelijk, en ik voelde me verplicht onderweg van Denis de Rougemont Journal d'un intellectuel en chômage te kopen. Maar je weet hoe dat gaat; ik verveelde me gruwelijk en op de duur werd ik toch weer naar mijn woning gedreven. Ik kwam in de namiddag kalm de huiskamer binnen, van plan te doen alsof er niets gebeurd was, maar ze zat in de salon, bij de boeken, en, ofschoon ze me heel goed gehoord moest hebben, keek ze niet op. Dat leek een slecht begin. Ik kwam achter haar staan en zag dat ze las in Le lendemain des amours, van George Ohnet. Ik wilde met dat al een oprechte poging doen tot verzoening, zocht even in onze bibliotheek, en om mijn thuiskomst op een neutrale manier te verklaren, want het was over vieren en het is winter, legde ik stil l'Ombre s'étend sur la montagne door Rod naast haar op de divan. Onmiddellijk rees ze overeind om me opnieuw te beledigen door de spottende aanbieding van Mer-

[pagina 115]
[p. 115]

veilleux retour, door André Corthis. De miskenning van mijn goede bedoeling maakte me weer dadelijk razend. Ik slingerde Vol de nuit van de Saint Exupéry in haar richting en rende voor de tweede maal die dag het huis uit. Ze zag nog kans me l'Idiot van Dostojewsky na te smijten. Ik vertrapte het in mijn woede op de vloermat, at in een restaurant, en sliep die nacht in een hotel. - Sindsdien ben ik uit haar buurt gebleven tot nu vanmiddag tegen zes uur. Ik wil niet verzwijgen dat het voor een deel de honger was die me naar mijn huis dreef, want ik had sinds mijn hotelontbijt geen maal gebruikt. Maar ik rook niets dat wees op koken of gekookt hebben, ik vond in de keuken de gaskachel panloos en steenkoud, en al weer half kwaad stapte ik de huiskamer binnen. Thérèse was in de salon en stond de rugtitels van de boeken te bekijken, blijkbaar op alles voorbereid. Om haar aan haar plichten als huisvrouw te herinneren hield ik haar Les nourritures terrestres, door Gide, gebiedend voor. Ze antwoordde treiterend achteloos met Les désenchantées, door Loti. Ten einde mijn wettelijke rechten als hoofd van het gezin te bewijzen wapperde ik met het boek van Deutsch, J'ai acheté cette femme. Daarmee was ik intussen bij haar niet aan het goede adres, want ze trok Recommencements, van Paul Bourget, uit de kast. En, aangezien ik dat wel als een uitnodiging moest beschouwen, ging ik opnieuw heen. Ik at weer in een restaurant, en nu zie je me hier. Wat zal ik doen? Geef me eens een goede raad.

Ik dacht een moment na eer ik antwoordde:

- Mijn indruk is dat jullie laatste ‘gesprek’ toch al wat minder onstuimig verliep dan dat van de vorige dag... Bezit je van de Balzac Melmoth réconcilié?

[pagina 116]
[p. 116]

- In het Frans heb ik alles.

- Nu dan, druk dàt in haar handen.

Hij peinsde even: toen stond hij op zonder zich in een bepaalde zin te uiten. Maar hij was zo kies ter herinnering aan zijn bezoek de Musset, Confession d'un enfant du siècle, bij me achter te laten. -

Na een paar dagen ontving ik van Charles een briefje met verslag van de ontknoping. De nacht na zijn bezoek aan mij bracht hij nog in het hotel door om de zaak rijpelijk te overdenken. De volgende ochtend handelde hij overeenkomstig mijn advies, niet letterlijk, wel in grote trekken. Het trof namelijk zo dat Thérèse de baby voedde toen hij thuiskwam. Met de punt van haar schoen (want ze had haar handen niet vrij) wees ze op een boek vóór haar op tafel, Les dieux ont soif, van Anatole France. Daarop vertederd door het gulzig drinken van zijn spruit, vulde Charles Thérèse's opmerking dadelijk aan met Jacques des Gachons, Comme une terre sans eau. Op dit punt waren ze het al roerend eens. Ten slotte plaatste hij zich aan haar ene kant - de baby lag aan de andere -, en commenteerde de op die manier ontstane groep met Gustave Droz, Autour d'une source.

- Quelle étrange histoire, zei ik Galmot na, toen ik het briefje had gelezen.

Ik zond hem met dat al dit werk niet toe, want hij had zijn bericht aldus beëindigd:

‘We zijn verzoend. Maar denk er om: Le reste est silence (Edmond Jaloux).’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken