Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mevrouw en meneer Richebois (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mevrouw en meneer Richebois
Afbeelding van Mevrouw en meneer RicheboisToon afbeelding van titelpagina van Mevrouw en meneer Richebois

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (7.26 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mevrouw en meneer Richebois

(1954)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 126]
[p. 126]

Voorjaarsmoeheid

Die lentemorgen sloeg meneer Van Ramring de ogen op in de slaapkamer van zijn villa-tje aan de Nieuwe Parklaan in Den Haag. Hij had dat tot dusver gelukkig nog elke morgen mogen doen, maar ditmaal opende zich tegelijk een buitengewoon vooruitzicht. En daar hij zag dat naast hem mevrouw Van Ramring wakker lag zei hij:

- Vandaag zal het dan gebeuren. Eindelijk.

Het bejaarde echtpaar zat er warmpjes in, maar toch was een vermogensvermeerdering altijd welkom, en zeker een die, gelijk deze, ofschoon verwacht, in omvang zeer meeviel. Oude Oom, ex-fabrikant te Leiden, en na aldaar de laatste adem te hebben uitgeblazen (voorafgegaan door de voorlaatste), liet aan elk van zijn drie erfgenamen, meneer Van Ramring, een zuster en een broer, een erfdeel na van omstreeks een ton (hieruit reeds merkt men dat dit verhaal in een ver verleden speelt). Meneer Van Ramring toonde zich bij de verdeling niet van zijn beste kant, en dat ofschoon hij van het drietal de enige was met vermogen. Hij wilde alles naar zich toehalen, en de toch al koele verhouding werd daardoor niet beter. Gelukkig was er nog de notaris. En toch had onze vriend in zover gewonnen dat

[pagina 127]
[p. 127]

hem zekere fondsen uit de effectenportefeuille van Oude Oom zouden worden toegescheiden waarop hij zeer gesteld bleek. Toen hij er wat in zag, zagen de twee anderen, die van effecten niets wisten, er plotseling ook wat in, en verlangden een billijke verdeling in drieën. Daar wilde hij niet van weten, en de anderen zwichtten ten slotte voor de notaris die hun voorrekende dat zij met andere effecten en zo meer toch elk precies een derde van het totaal zouden krijgen. Het zette echter veel kwaad bloed.

Meneer Van Ramring, dit beseffend, was dan ook begerig naar het vredestractaat: de acte van boedelscheiding die alles onherroepelijk zou vastleggen, en heden voor de notaris zou worden gepasseerd. Zijn verzuchting ‘eindelijk’ was dus uitnemend geplaatst.

- Ja, antwoordde mevrouw die het geheel met haar man eens was geweest, en ik ben blij als het alles achter de rug is. Het zal niet leuk voor je zijn die anderen daar te zien. Had je maar laten vertegenwoordigen. Dat kon toch, schreef de notaris.

- Menslief, riposteerde hij, daar denk ik eenvoudig niet aan. Ik wil mijn portie zelf in ontvangst nemen. Als dat wordt opgestuurd... je kunt nooit weten. Ik neem mijn city-bag mee, daar gaat de bom in, en vanmiddag gaat het in onze safe bij de bank. Veilig is veilig.

- Nu, zoals je wilt... Ik heb vannacht anders slecht geslapen, vervolgde mevrouw met gebrek aan samenhang.

- En ik dan!... Haast geen oog dicht gedaan.

- Je hebt anders aardig liggen snurken.

- Dat is dan misschien heel even geweest. Maar ik voel me gewoon geradbraakt. En weet je hoe dat komt? Het is weer die lente. Daar heb ik ieder jaar last van.

[pagina 128]
[p. 128]

- Oud vuur, spotte mevrouw.

- Neen, het tegendeel. Te moe om me te bewegen. Maar jij merkt het ook. Ontken het maar niet. Je zei zelf dat je slecht geslapen had.

Mevrouw kwam op de tocht naar Leiden terug.

- Zou je niet liever een vroegere trein nemen?

- Begin nu niet weer, antwoordde hij. Als ik hier om kwart voor elf wegga, ben ik vóór half twaalf aan het station. Alle tijd om mijn kaartje te nemen, en van het station in Leiden naar de notaris is het maar een stap. Neen hoor, daar begin ik niet aan. Anders moet ik drie kwartier in Leiden rondlopen met mijn ziel onder mijn arm. Ik ken er geen sterveling. Naar een café ga ik niet. En bij de notaris antichambreren... stel je voor dat je je zo zou laten kennen. Een uur vóór de tijd al present.

- En als de trein nu eens te laat was?

- Dan zullen de anderen eenvoudig op me hebben te wachten.

Dit was zuiver grootspraak. Hij was er helemaal niet zeker van dat de anderen zouden wachten, gezien het labiele evenwicht. Als hij niet stipt op tijd verscheen stapten ze misschien op, en gooiden de zaak voor het gerecht. Hij kende die familie van hem. Maar aan toegeven aan zijn vrouw dacht hij niet. Dit was hem van nature al ongewoon, en bovendien stijfde de voorjaarsmoeheid hem nog in zijn weerbarstigheid. (Men raadt inmiddels dat er in deze zaak iets mis moest gaan).

Na het ontbijt liep meneer de tuin eens rond, waar nog weinig te beleven viel, behalve dat de buitengewone zachtheid van deze dag van begin April hem weinig aanstond. Lichtelijk transpirerend verscheen hij in de achterkamer,

[pagina 129]
[p. 129]

en daar begroef hij met een zucht van verlichting zijn aandacht in het ochtendblad. Mevrouw, die een brief zat te schrijven, zei opkijkend:

- Je hebt gelijk. Het voorjaar heeft ons allebei te pakken. Mijn hand kleeft aan mijn papier en ik ben doodmoe in mijn rug.

Te tien uur bracht Marie, de dienstbode - wij zijn nog in de oude tijd -, als steeds de koffie. Mevrouw zette zich nu aan het raam, tegenover meneer, met uitzicht zowel op hem als op de achtertuin, beiden kaal, en greep de krant op haar beurt. Meneer keek een brochure in.

Koffie heeft een opwekkende uitwerking, maar hier won het voorjaar. De echtelieden sluimerden in. En er was niemand om te waarschuwen. Marie had wel een valiesje in de vestibule zien staan, maar was onkundig gelaten van de hele reis, laat staan van het uur van vertrek. Dienstboden moeten niet alles weten.

De rust van meneer Van Ramring duurde kort. Een instinct moest zich in hem hebben geroerd. Hij opende de ogen, wierp een blik als een bliksemstraal op de pendule, sprong uit zijn stoel met een uitroep die zijn vrouw wekte, en enkele seconden later draafde hij met hoed op, jas slordig over de arm, en city-bag in de hand door de voortuin. Hij trof het: toen hij de halte der electrische tram had bereikt, was deze er ook. Op het achterbalkon hees hij zich in zijn jas. Met wat goede wil haalde hij de trein royaal.

Op het Plein wilde de tram niet vooruit. Meneer Van Ramring, die sinds zijn wakker worden geen spoor van voorjaarsmoeheid meer voelde, kwam, nadat hij bestuurder en conducteur vijf minuten had horen confereren, op de gedachte van een taxi. En, onmiddellijk van de wagen zon-

[pagina 130]
[p. 130]

der stroom gesprongen, rende hij het Plein dwars over. Er stonden taxi's. Hij nam de naastbijzijnde, eiste van de chauffeur een ongewone snelheid, en zat. Vijf kostbare minuten verloren, maar die haalde hij gemakkelijk in. De chauffeur begon aan zijn zwengel te draaien. Doch ook daar scheen iets te haperen. Evenwel, juist toen de reiziger naar een andere wagen wou overvliegen, pakte de motor. Weer een minuut verspeeld, maar Goddank, hij was op weg, zij het met rukken en schokken. Dit deel van het traject zat meneer Van Ramring met zijn gouden zakuurwerk in de hand, als een medicus van het jaar 1900. Voor het station gekomen stopte hij de chauffeur gejaagd geld toe, - te veel, dat spreekt. Vurig hopend dat de trein - want het was al een paar minuten over tijd - voor deze keer te laat mocht wezen, stond hij aan het loket te trappelen als een kind in nood, tot bevreemding van de bureaulist. Dan de controle door, de gang, en de trap op, terwijl het schrille sein van de hoofdconducteur reeds klonk. De trein wàs te laat, een zegen! Maar zou hij het nog halen? Hij was op het perron tegelijk met de fluitstoot van de locomotief en het eerste optrekken van de wagons. Hij nam een sprong, zijn derde van die morgen.

- Dat was op het nippertje, zei een medereiziger die de oude heer naar binnen had geholpen en op het rode kussen geplant. De oude heer voelde zich te dankbaar, maar ook te ontdaan voor woorden. Het had een haar gescheeld of hij had er onder gelegen. Maar het vooruitzicht van Oude Oom bracht hem spoedig weer bij. Hij miste niets. Zijn koffertje lag op zijn schoot. En hij zou nog prachtig op tijd bij de notaris zijn.

Het was vlak vóór Leiden dat meneer Van Ramring door

[pagina 131]
[p. 131]

een geheimzinnige onrust werd bevangen, en bijna op hetzelfde ogenblik kreeg hij daarvan de sleutel, de afgrijselijke sleutel: de trein stormde het station van Leiden voorbij. Men was immers nog in de oude tijd, toen het wemelde van bliksemtreinen, die nergens, sneltreinen die in Leiden en Haarlem, en boemeltreinen die overal stopten. Meneer Van Ramring, menend in de zorgvuldig uitgekozen sneltrein te reizen, was in de voorafgaande bliksemtrein gestapt.

Met een vaart veel groter nog dan die van de trein ging het volgende door zijn hoofd: De machinist is krankzinnig geworden. Uren te laat bij de notaris. De familie vertrokken en onverzoenlijk. Een proces. Alles publiek verkocht. En de effecten, mijn mooie goudgerande effecten weg. Geld er voor in de plaats. Wat heb ik aan geld? Ik wil effecten, die effecten.

En de man deed zijn vierde sprong. Het volgende ogenblik raakten hier en daar niet geprepareerde hoofden elkaar onzacht en vielen valiezen op gekromde ruggen. De trein remde krachtig, met enorme schokken.

Nog eer hij met een bons stilstond, had een bejaarde meneer zijn vijfde sprong gedaan, en baggerde haastig door het dikke grind van de spoordijk, tussen de beide spoorbanen onwetend in levensgevaar, terug, om uiteindelijk, na beklautering van het Leidse perron, muurvast te worden geklemd in de armen van de toegeschoten stationschef. Dat de toen volgende gedachten wisseling, aanvankelijk borst aan borst, de zaak ophelderde, ware teveel gezegd. Weer gingen een paar kostbare minuten verloren. Nadat echter de overtreder de reglementaire boete van f 25.- had betaald kon hij zijns weegs gaan.

[pagina 132]
[p. 132]

Verder liep alles puik. Hij was nog vrijwel op tijd bij de notaris, waar de acte werd getekend. Het ijzig stilzwijgen van zijn mede-erven interesseerde hem niet. Hij kreeg zijn effecten en bracht ze op zijn bank. Hij rapporteerde het gebeurde aan mevrouw die lang in spanning had gezeten. Het was geen ‘vermoeide’ glimlach waarmee ze hem aanhoorde.

Rest nog de mededeling dat op de bewuste ochtend de hele treinenloop in de war was, door voorjaarsmoeheid van de locomotieven of wat dan ook.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken