Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rood paleis (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rood paleis
Afbeelding van Rood paleisToon afbeelding van titelpagina van Rood paleis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rood paleis

(1936)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 92]
[p. 92]

Grootvader

Regen ging over de stad Amsterdam. De keibanen van de Passeerdergracht waren immens gepanterd met vale vlekken straatlicht. Het was vroeg in den avond. In den schijn der lantarens sputterde het kanaalwater. De harde vallende regens maakten alle water gelijk, het heldere van den Amstel en het infecte der binnengracht. Een kippenvel van water. Koud gingen de regens neer met iets van lente. In grootvader ontwaakte iets van lente.

Het dierlijk blok stond groot te druipen, met zingende goten overal. Op de gracht klonk zijn stem krachtiger dan de zang der andere goten, de kleine, bescheidene. Uit een verstopten afvoer plaste een straal uitdagend in de slop.

Rood Paleis stond over Jacob's kroeg in den regen met zijn roode ribben, het skelet van een gebouw, een rif van licht. Men zag terzij niets dan een zwaren steenklomp, en van voren een paleis. Men zag terzij niets dan een wacht, en van voren plots een uniform. Rood Paleis stond in zijn galakleeding.

Het was vroeg in den avond. De middagbezoekers moesten vertrokken zijn, de avondgasten nog niet gekomen. Het leek te gloeien

[pagina 93]
[p. 93]

van een rijker licht dan anders, van meer licht, van licht aan zijn gansche façade. Trotsch wachtte het bolwerk der ontucht zijn hoogsten gast. Het lag niet weerloos onder de elementen. Het won zich daaruit tot meerder glorie een stem, een koraal.

De groote gast die kwam was klein. Hij was de geheimzinnige persoonlijkheid die men alleen kende bij den hartelijken bijnaam: grootvader, de oude heer, van wien men wist dat hij minstens de evenknie was van mevrouw Doom, en denkelijk haar meerdere.

Hij kwam zelden. Hij was de opperkeurmeester der levende have. Als hij zei: eruit, - dan ging men, dan kon Sauger niet redden. Hij zei het haast nimmer, maar zijn zeldzame zeggen was vreeselijker vonnis dan van Sauger, omdat men het niet begreep.

Als hij kwam scheen er iets door Rood Paleis gevaren, een feestelijkheid op commando. Er kwamen weinig gasten per auto. Men had doorgaans zooveel fatsoen dat men praal van aankomst minder betamelijk vond bij dit soort amusement. De meesten gingen niet de hoofddeur, maar de slop.

Grootvader kwam altijd in zijn wagen. De wagen stak de trompet al in de verte. Aan het stuur zat een chauffeur die zijn gezicht verborg. Men zei daarom dat hij de zoon was

[pagina 94]
[p. 94]

van den oude. Men wist niet of hij een zoon had.

De wagen hield stil met een roef, stampte en schudde, knalde en ratelde. Het licht der twee kegels trilde over de vette keien. Grootvader stapte haastig uit en sloeg met het portier als een dokter. De wagen reed geweldig weg.

Hij deed als een dokter. Want binnengetreden werd hij van een kalmeerende rust. Hij werd ontvangen als een dokter in hoogsten nood. Hij hoefde nooit te bellen, te wachten. De deur week vanzelf.

Boven had hij zijn kleine keurlokaal. In dat kabinet had hij Truida Donk gekeurd en goed bevonden, zoodat de waardin haar kon herdoopen in Fibris. Er was nu een ander nieuw meisje dat in de plaats kwam van Contrepartie. Want hij eischte het huis steeds vol bezet.

Mevrouw Doom ging hem met wetend lachje van paardetanden voor naar de keurkamer, door de feestelijk lichtende gang. Het trappenhuis opzij van het kleedhok straalde, een feeërie in karmijn.

Later zaten ze voor de zaken in het kantoor. De heimelijke onrust van Mevrouw Doom was vervlogen. Ze had vertrouwd dat de nieuwe aanwinst tot tevredenheid zou stem-

[pagina 95]
[p. 95]

men. Maar je kon met grootvader nooit weten. Nu was het goed gebleken.

Grootvader, in de clubfauteuil naast het bureau, waarachter de waardin, was zoo welwillend te knikken van zelfs héél goed. Mager en een beetje doodskopachtig, maar pikant en héél goed.

Hij was klein, wat stram. Hij kon evengoed kwiek zijn als deftig. Hij was het om beurten. Hij was kwiek in en uit het portier, en deftig in het bordeel.

Een kleine verschijning, deze oude, maar eerbiedwaardig. In een tête-à-tête erkende mevrouw Doom in hem haar meerdere. Ze liet dat tegenover de pensionnaires zoomin mogelijk blijken. Het zou haar prestige schaden. Dit superieure van den ander voelden de meisjes toch eenigszins in haar voorkomendheid. Ze zit onder grootvader, zeiden ze, in deze kleine dingen zagen ze scherp.

Ze zat misschien onder hem, en zeker ten deele, maar haar eerbied tijdens de conferentie onder vier oogen kwam hoofdzakelijk daarvan dat grootvader een heer was, een heer bij uitnemendheid. Ze had hem voor de meisjes grootvader gedoopt, om aan zijn komst een gezelligheid bij te zetten. Ze noemde hem nu bij zijn voornaam Hulbert,

[pagina 96]
[p. 96]

een deftige voornaam. Hij zei ouderwetsch Keetje. Als men in zulk een relatie stond kwam men vanzelf tot tutoyeeren. Maar ze was ontwijfelbaar de mindere, ze wilde dat. Hij zat frisch en zacht blozend in den clubfauteuil, een tikje asthmatisch, met mooi wit haar en een vierkant baardje, zeer gesoigneerd. Het even zwevende van zijn stem gaf meerder glans. In het fijne gezichtje stonden meesterlijk de spleetoogjes, licht, steenachtig, blinkend uit schilfertjes van sensualiteit en intelligentie. Er werden nu geen sigaren gerookt, maar kleine sigaretten, er werd getipt aan een glas goeden champagne.

Grootvader kreeg eens per maand mevrouw en haar boeken thuis, op een morgenuur, in een villa onder Bussum. Hier kwam hij ongelijk, alleen om te keuren en de zaken te bespreken in het groot.

Het was zeer vertrouwelijk. Het was reeds heel gek hem Hulbert te hooren noemen, het was ongelooflijk de vervaarlijke vrouw te hooren toespreken als Keetje. Maar tusschen vier muren werd alles mogelijk. En voor henzelf lag er geen nivelleering van stand in: Hulbert liet zich tutoyeeren uit grootmoedigheid, hij tutoyeerde uit gezag. Keetje Doom en de aanzienlijke Hulbert hadden hier hun zakelijk onderhoud.

[pagina 97]
[p. 97]

Het ging niet zoo goed den laatsten tijd met het etablissement. Ze had tegen haar beginsel herhaaldelijk een paar der knapste vrouwen naar de binnenstad moeten sturen. In een eerste klas huis moest dat niet noodig zijn, het gehengel naar heeren. Het was noodig. Hulbert knikte vaag. Hem stond weinig ander beginsel voor oogen dan veel geld. Welke code een publiek huis dat zich respecteerde er op nahield was hem om het even. Zijn menschenkennis hield de woorden terug.

Het huis had vroeger eens een negerin bezeten, een groote reclame. De negerin was jammerlijk vroeg aan de longen gestorven. Ze sprak er van nu weer een zwarte attractie te gaan halen, in Zuid-Frankrijk of Algiers. Hulbert knikte, iets duidelijker. Zijn zinnelijk blikje was opgeglommen en verkoold.

- Erg duur, met de reis en zoo... Kostbare waar, ook op zichzelf... Gezocht, inderdaad, maar gauw op in dit ellendig land... En dan, erg opvallend, Keetje... Laten we denken aan de overheid.

Grootvader vroeg naar Marie-Laure. Hij kende de namen van alle pensionnaires, alleen de oorspronkelijke. Hij doelde op Contrepartie.

- Die wordt niet beter, zei Keetje Doom.

- Waar ligt ze?

[pagina 98]
[p. 98]

- Binnengasthuis, zaal A. Ik ben er verleden nog geweest.

- Ik zal er ook eens heengaan, zei de goede Hulbert.

In deze dingen was hij een werkelijke grootvader van medeleven. De dreiging van den dood deed hem hevig aan, en trok hem.

- Nog een glas, Hulbert?

- Dank je.

Cossu zaten ze tegenover elkaar, de gelijke grootvader, de cameleontische Keetje Doom, niet de grollende, niet de dreigende, - de derde mevrouw Doom. Haar zware kop was alleen te bleek geblanket om haar tot een gezeten nederlandsche burgeres te maken. Desnoods kon ze een buitenlandsche burgeres zijn.

Denkend aan den dood van de deerne Contrepartie beseften ze niet dat ze zaten als representanten van een ras gedoemd tot snellen ondergang. Ze zaten tegenover elkaar te sterven, de man inhalig en infect oud-heersch, de vrouw niet zonder monumentale diaboliek. Ze waren in het land reeds de laatste vertegenwoordigers van het beroep, er was nog wel lijn in hun levens, maar geen doel meer. Ze zaten cossu te sterven. Ze wisten het niet. Wellicht voorvoelden ze iets. Het gesprekje ging te gronde aan onver-

[pagina 99]
[p. 99]

woorde gedachten. Beiden haast gelijktijdig zuchtten diep.

De wagen stond voor. Grootvader trad in het roode licht naar buiten. Rond hem, ten allen kant, orgelde Rood Paleis zijn regenkoraal. Zijn roode rif hield het stram omhoog, voor hèm. De chauffeur schoot naar de kap om den zwengel te draaien. Zijn kleppet breidde schemer, men zag een zweem van een gezicht. Met een losbarsting zette de motor aan. Het heertje van altijd wipte kwiek binnen, het ging zijn natten nachtweg naar een villa in Bussum. Nog straathoeken ver trompette het sein.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken