Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zusje (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zusje
Afbeelding van Het zusjeToon afbeelding van titelpagina van Het zusje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.65 MB)

Scans (1.19 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zusje

(1920)–Henri Borel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

IV.

HET liefste ware hij nu wel gestorven, en in haar klare schoonheid, die de ál-schoonheid is der eindelooze werelden, vergaan, maar het Leven ging met hem door, en, zoo jong nog, moest hij immers mede door de wisseling van véle, véle dagen en nachten!

Zijn droefheid van vroeger was weg. Nu het Meisje was gestorven, voelde hij zich veel kalmer en rustiger, in het gelukkige idée, dat zij nu veilig en wèlbezorgd was, en géén smet of smaad haar ooit nog kon deren. Het was nu ook, of zij somtijds héél dicht bij hem was, of hij haar liefelijk aangezicht zag in de zachte kleuren van de avondschemering, of hij haar stem hoorde, vèr, waar ruischte het woud in den nacht. Zij was in het avondrood, en zij was in de sterren, zij was in het reine maanlicht, en in den donkeren droom van de zee. Zij was nu ergens heel ver, hoog boven de dingen van 't gewone leven, iets, wat hij nu vanzelf nooit meer kon hopen te hebben, zoolang hij leefde.

En een vredige berusting over haar verlies was over zijn ziel gaan liggen. Toen begreep hij ook,

[pagina 44]
[p. 44]

dat hij, pas twee en twintig jaar, met een gehéél leven voor zich, nog véél groote en mooie dingen had te wachten, en het einde voor hèm nog niet kon zijn.

Zij, ja, omdat zij zoo uiterst teêr en broos was, omdat haar wondere schoonheid véél te heilig was, om nog lang te toeven in 't harde menschbestaan, zij was nu mogen sterven, en tot reiner staat gestegen. Maar hij had nog te leven, en hij voelde, dat hij nu ook alle dingen had te doen, die des levens zijn.

Zóó, eenzaam op zijn kamer bij de duinen, bij de zee, kon hij toch niet altijd doorgaan. Hij zou niet altijd alleen kunnen leven met zijn boeken en zijn muziek, altijd in peinzen en droef gedroom. Dat kan toch nooit de bedoeling van het leven zijn, de eenzaamheid in stille meditatie, ver van het groote Leven der Menschen, waar hij toch onder hoorde. Maar een schuchterheid, een onoverkomelijke angst hield hem terug. Hij had een voorgevoel, of er een nieuw fèl-pijnlijk lijden zou beginnen, als hij, net als de anderen, weer lief en hartelijk ging doen met menschen, en of hij zelf geen tact en wijsheid genoeg had, om nog met anderen goed om te gaan. Verbeeld je, weer gaan meedoen, bij die en díe aan huis komen, gevraagd worden bij dezen en gene, een gewoon, uitgaand student zijn, net als de anderen, neen, het was te gek, dat kon immers nooit gaan. En toch zou het op den duur niet zijn uit te houden, die leêge

[pagina 45]
[p. 45]

kamer altijd, dat stille, eenzame om je heen, dat thuiskomen en niemand te vinden, alleen boeken, en nogeens boeken, en dan een hart hebben dat ál maar langt naar vriendelijkheid en warmen gloed.

Toen begon Paul er op eens aan te denken, hoe jammer het toch was, dat hij geen zuster had. Een zuster, dat is van de vrouw enkel het zachte, vertrouwelijke, en lief-genegene, het vriendelijkwarme zonder hartstocht, met iets van moedertje en vriendin tegelijk, een zuster, om alles te vertellen, wat zoolang was opgekropt in je hart, om stil bij haar uit te schreien tegen een zachten schouder, en haar blanke handen gaan streelend langs je hoofd...

O! om een zuster, om een zachte, rustige vriendin!....

Dat werd nu opeens de nieuwe droom van zijn nieuw leven, om nog eens ergens een vriendin te vinden, die een zuster voor hem zou zijn. Hij stelde zich voor, hoe heerlijk het zou wezen, als ergens een meisje zijn zou, die om hem dacht, die tusschenbeide bij hem zou zijn, om wat liefs en warms te brengen in zijn eenzaam leven, aan wie hij zijn mooiste boeken zou laten lezen, en die hem dan vertellen zou, hoe ze het vond. Hij zou haar ook bloemen geven, en kleine cadeautjes, van zijde of peluche, en zij zou voor hém souvenirtjes borduren, een boekenlegger, of zoo iets, en allerlei intieme dingen van haar zouden op zijn

[pagina 46]
[p. 46]

kamer zijn. Ze zeiden wel altijd dat het niet kon, enkel vriendschap alleen maar met een meisje, maar waaròm zou dat niet kunnen? Hebben anderen dan geen zuster, van wie ze dolveel houden, en die hun even lief is als een beste vriend?

Zeker, hij had óók vrienden, vooral Loo Daalman, zijn beste, met wien hij samen at, en bij wien hij 's avonds meestal bleef praten. Maar die was even somber en melancholiek als hij zelf, en zij brachten elkaar niet veel verder.

Noemden zij zichzelven niet quasi schertsend wel eens ‘deux âmes sombres et solitaires’?

Neen, het moest een meisje zijn, iets dat vroolijk en blij kon wezen, met een helderen lach, en dat nog heelemaal niets afwist van droefheid en ellende. Prettige kleuren moesten aan haar zijn, en ze moest altijd plezier hebben; dat moest toch héérlijk zijn om tusschenbeide samen mee te wezen, en bijvoorbeeld eens bij je in je kamer te hebben, om een kopje thee voor je te schenken, wat gezellig mede te babbelen over alles en nóg wat, en dán lachend weêr weg. - Zou er dan niet wat van die warme levenslustigheid als 't ware van in de kamer blijven? En wat rustig zou je dan daarna weêr alléén kunnen zijn, en kunnen werken!

Waarom zou dat niet kunnen? Moest je dan direct doodelijk verliefd op een meisje worden, als een kleine jongen, kon je dan niet evengoed een prettigen vriend aan haar hebben, al

[pagina 47]
[p. 47]

had ze nu ook rokken aan, en een hoedje met veêren op?

En dan.... wat zou zoo'n zusje toch heusch altijd vér blijven van wat zijn doode lieveling was geweest, die nu in de eindelooze àl-schoonheid was opgegaan....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken