Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwanen op de Theems (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwanen op de Theems
Afbeelding van Zwanen op de TheemsToon afbeelding van titelpagina van Zwanen op de Theems

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (16.50 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwanen op de Theems

(1988)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Op zee

De volgende dag staan ze al veel te vroeg bij het grote gebouw van de admiraliteit in Rotterdam. De drie nieuwe zeelieden hebben elk een schone plunjezak met kleren. Ze zijn stil en gespannen. Nelis probeert nog wel vrolijk te praten, maar het klinkt geforceerd. Ze is veel te zenuwachtig om blij te zijn.

Ook tante Anna is onrustig. Het gaat allemaal te snel... dat loopt fout zo. Simon heeft alleen als soldaat een zeereis gemaakt, hij weet niets van het zeemanswerk. Valentijn en Nelis hebben zelfs nog nooit de zee gezien. Wat moet ze doen, wat kan ze nog doen?

Er komt een jonge man naar buiten, die hun namen van een papier afleest. ‘Present,’ zegt Simon op luide toon. Nelis reageert met ‘Ik ben er.’ De jonge man grinnikt maar hij zegt er niets van. ‘Jullie varen met dat jacht daar naar Hellevoetsluis,’ zegt hij. Hij

[pagina 64]
[p. 64]

wijst naar een mooi klein schip voor het admiraliteitsgebouw. ‘Eind van de middag ben je er, morgenochtend zeilen jullie met het eerste tij.’

‘Waar gaan we heen?’ vraagt Nelis.

‘Dat weet je kapitein wel,’ zegt de jongeman.

‘Mag ik meevaren?’ vraagt tante Anna. ‘Ik wil ze morgen uitwuiven, ik heb familie in Hellevoetsluis.’

De jongeman is verbaasd, hij aarzelt. Dan haalt hij zijn schouders op. ‘Als de schipper van het jacht het goed vindt is het mij best.’ Hij gaat het grote gebouw in en kijkt niet meer om.

Tante Anna stapt meteen naar de schipper van het jacht en regelt in enkele minuten dat ze mee mag varen.

 

Als ze dicht bij elkaar op het schip zitten vraagt Simon: ‘Wat is dat voor familie in Hellevoetsluis, daar heb ik nog nooit van gehoord.’

Tante Anna lacht. ‘Ik ook niet,’ fluistert ze, ‘maar het klonk wel goed en nu zit ik hier, knappe jongen die me nog weg krijgt.’

Zo varen ze alle vier naar de oorlogshaven Hellevoetsluis. Het is een zeiltocht die de hele middag duurt. Eerst gaan ze naar het westen, de Maas af, dan wendt het scheepje bij een eiland naar het zuiden, gaat om een ander eiland heen en vaart tenslotte over een heel breed water naar Hellevoetsluis.

Tante Anna geniet van het tochtje. Ze praat met de matrozen en laat duidelijk blijken dat ze veel van varen afweet.

Nelis zit zwijgend bij haar broer, ze kijken over het brede water en voelen de deining van het schip. Zou het op zee nog harder op en neer gaan? Simon komt bij hen zitten.

‘Op een groot schip is het water niet zo dichtbij,’ zegt hij om zichzelf en de twee ‘broers’ moed in te spreken. ‘Grote schepen gaan ook niet zo op en neer.’ Het klinkt alsof hij het zelf niet gelooft.

Tante Anna komt er ook bij. ‘Gaat lekker hè? En dit is nog niks. Als je straks op zee bent en het waait een beetje, dan zul je nog wat beleven. Dan kun je niet op je benen blijven staan.’

De drie onervaren zeelieden zwijgen, ze vinden het niet leuk.

 

In Hellevoetsluis moeten ze meteen aan boord van de Brielle, een flink oorlogsschip met twee rijen kanonnen. Tante Anna blijft op de wal.

[pagina 65]
[p. 65]

‘Hoe moet jij nu naar huis?’ vraagt Simon bezorgd.

Anna lacht. ‘Maak je daar maar geen zorgen over, ik red me wel.’

Op de Brielle is het druk. Matrozen lopen door elkaar en de drie nieuwelingen staan overal in de weg. Een van de mannen ziet hen en wenkt.

‘Ben jij de nieuwe kok?’

‘Ik ben Simon de kok en dat is mijn maat Nelis.’

‘Ik ben Jan Vermaat, de bottelier, kom maar mee naar beneden. We slapen bij elkaar en in het werk kunnen we elkaar ook helpen.’

Ze gaan langs een smalle trap het schip in en komen op een dek dat vol staat met kanonnen. De geschutsluiken zijn nu dicht. Het is er schemerig. Ze gaan nog dieper en komen dan in een donkere ruimte waar Vermaat zonder moeite zijn weg vindt.

Hij ziet dat Valentijn meegelopen is. ‘Hoor jij ook bij de kok?’

‘Nee, ik ben chirurgijnsleerling, maar ik weet niet waar ik heen moet.’

‘Ik zal je zo de weg wijzen, eerst Simon en Nelis even op hun plek brengen. Heb je al vaker als kok gevaren?’ vraagt Jan Vermaat aan Simon.

‘Nee...’ zegt deze aarzelend. ‘Het is voor het eerst, ik ben eigenlijk kanonnier bij het leger.’

Jan Vermaat fluit tussen zijn tanden. ‘Heb je dan nog nooit gevaren? En je maat, is die ook zo groen als gras?’

‘Ik ben met een boot uit Engeland gekomen, Nelis vaart voor het eerst en Valentijn ook.’

‘Mooie boel,’ mompelt Jan, ‘daar kunnen we nog lol mee beleven. Weet je wat je klaar moet maken? Kun je koken?’

Simon aarzelt. Nelis komt er tussen. ‘Oom Simon kan heel goed koken, als we eerst maar even de weg weten en als ze ons zeggen wat we klaar moeten maken.’

‘Zolang er geen kok was heb ik het er bij gedaan. Voor vanavond staat alles klaar. We moeten maar zien hoe we hier samen uit komen.’ Het is duidelijk dat Jan Vermaat er niet veel vertrouwen in heeft.

Hij wijst Simon en Nelis de kombuis en zet ze aan het werk. Ze moeten stokvis in water weken en gort klaarmaken. Dan brengt hij Valentijn bij de chirurgijn. Die kijkt boos.

[pagina 66]
[p. 66]

‘Een hulp-chirurgijn? Wat moet ik daar mee? Als we in gevecht komen is het nog vroeg genoeg zo'n sta-in-de-weg erbij te hebben.’

‘Ik heb een hulpje nodig,’ zegt Jan Vermaat. ‘Vindt u het goed als hij mij de eerste tijd helpt?’

Dat lijkt de chirurgijn een prima idee.

 

Nelis is blij dat Valentijn bij hen komt werken. Jan Vermaat zegt hun precies wat ze doen moeten en zo komt die avond voor de hele bemanning een redelijk maal klaar. Het is vreselijk warm daar beneden in het schip, vooral tijdens het koken. De hitte van het vuur in de kleine kombuis blijft onder de dekken hangen, de stank van gekookte stokvis ook.

Valentijn is een goede hulp in de kombuis. Hij is sterk en handig. De grote potten tilt hij met Simon van het vuur en samen dragen ze die naar de plek waar de bemanning rond grote houten bakken zit. Daar gooien ze het mengsel van gekookte gort en vis in, met een saus erover heen van boter met azijn. Dat sausje is door Valentijn met zorg gemaakt, hij mengde er kruiden door waardoor het veel lekkerder is geworden.

‘We hebben een nieuwe kok,’ zeggen de mannen. ‘Die kan er wat van.’ Ze slaan Simon goedkeurend op de schouder. Die neemt de lof bescheiden in ontvangst en vertelt maar niet dat het Valentijns werk is. Hij weet uit het leger dat een kok met een goede reputatie een gemakkelijker leven heeft dan een die door iedereen gehaat wordt. Jan Vermaat grinnikt en houdt het werk in de gaten.

Nelis moet met een schaal vol eten naar de hut van de kapitein. Ze loopt voorzichtig de smalle trappen op en bereikt zonder ongelukken het dek. Frisse lucht, heerlijk! Helemaal achteraan op het hoge kampanjedek is de hut van de kapitein. Toch wel handig dat ze in haar vorig leven als dienstmeisje met volle dienbladen trappen op- en afgelopen is. Die ervaring komt nu goed van pas.

In de kapiteinshut zitten vier mannen. Nelis zet het blad neer en wordt dan weer weggestuurd. De mannen praten over de reis die morgen begint. Ze krijgt niet de tijd om goed rond te kijken, maar ze merkt wel meteen dat je beter als kapitein kan varen dan als koksmaat. Het is daar achter allemaal veel ruimer en lichter dan voor de mast.

[pagina 67]
[p. 67]

Toch hebben de kok en de bottelier met hun hulpjes het beter dan de gewone matrozen. Ze eten apart - en niet het slechtste wat er uit de kombuis komt - en ze slapen in een afgezonderd hokje. De gewone matrozen hebben hun hangmatten tussendeks uitgespannen of ze slapen op de houten planken naast de kanonnen.

Van slapen komt die nacht niet veel; er zijn zoveel vreemde geluiden. Diep uit het schip komt een slurpend zuchtend geluid, van Jan Vermaat hoort Nelis dat het de pompen zijn die dag en nacht door matrozen in beweging worden gehouden om het schip droog te pompen. Elk half uur luidt een matroos een bel. ‘Glazen slaan’ noemen ze dat. Er is ergens een zandloper die in een half uur leeg loopt. Zodra dat halve uur om is slaat men op de bel, eerst eenmaal, dan tweemaal en zo tot ‘acht glazen’, dan is er een periode van vier uur om en begint een andere ‘wacht’. Nelis kan niet zo snel al die nieuwe woorden onthouden: er is een hondewacht, een platvoetwacht - elke periode van vier uur heeft een eigen naam. Telkens een andere groep matrozen heeft wacht en moet dan aan dek klaar staan voor het werk aan de zeilen en wat er verder allemaal moet gebeuren.

Nelis ligt in de smalle kooi en probeert te slapen. Op zo'n schip heeft haar vader al die jaren gevaren. Wat een vreselijk leven. Laat in de avond slaapt ze in, Simon snurkt in de benedenkooi, Valentijn luistert met wijd open ogen naar de voetstappen op het dek boven zijn hoofd. Het wordt toch iets stiller op de Brielle, dan slaapt hij ook.

 

Al heel vroeg wekt Jan Vermaat de drie zeelieden. Ze gaan aan het werk, het ontbijt moet klaar gemaakt worden. Dat ontbijt bestaat uit warme gort en zoute haring.

Nelis moet heel nodig naar de wc en nu komt het probleem: hoe doet ze dat? Ze stoot Simon aan. ‘Ik moet zo nodig.’

Simon grijnst. ‘Daar heb ik al iets op bedacht.’ Hij wijst Nelis een smal plekje naast de kombuis, daar staat een tonnetje. ‘Voor mijn kleine neefje,’ zegt Simon. ‘Dat heb ik gisteren al voor je klaar gezet. Ga je gang maar.’

Zo heeft Nelis op de Brielle een privé-toilet, ver van al die mannen. Dat de ton vlak naast de voorraad eten staat vindt niemand erg. Het is een geheimpje van de kok en zijn maats.

[pagina 68]
[p. 68]

Al heel vroeg komt het schip in beweging. Nu ziet Nelis pas hoeveel mannen er aan boord zijn, overal krioelt het van de matrozen. Toch schijnt iedereen te weten wat hij doen moet. Bootslieden en officieren schreeuwen onbegrijpelijke bevelen en dat verduidelijken ze af en toe met geschreeuw in het Duits of Engels. Nelis en Valentijn merken dat er heel veel buitenlanders aan boord zijn. Ze horen Engels, maar ook Duits en Zweeds, er is op zo'n Nederlands oorlogsschip een bemanning uit allerlei landen. Jan Vermaat zegt dat dat heel gewoon is, als er geen buitenlanders meevoeren kregen ze de schepen nooit bemand.

Ze glijden langs de hoge kaden van Hellevoetsluis. Tante Anna staat bij het havenhoofd, ze wuift met tranen in haar ogen naar Nelis, Valentijn en Simon. Die moeten alweer naar beneden. Op het dek lopen ze in de weg en beneden is werk genoeg.

 

Dank zij Jan Vermaat lukt het steeds op tijd het eten klaar te hebben. Het is wel de hele dag hollen en hard werken.

Ze hebben daar beneden geen idee waar ze heen varen. Ze voelen wel de beweging van het schip, maar dat is nog niet erg. Met een matige bries zeilt de Brielle de Noordzee op en stuift met volle zeilen over de golven.

Het is de hele dag mooi weer. Nelis komt een paar maal aan dek en ziet dan alleen maar water. Het land is al achter de horizon. Ze brengt eten in de hut van de kapitein, maar hoort daar geen nieuwtjes.

Ze koken die dag groene erwten en daar komt geweekte stokvis met een sausje bij. Valentijn doet weer zijn best op de saus en Simon krijgt er de eer van. 's Avonds geven ze hetzelfde en ze schenken er bier bij; daarvan mogen de matrozen op deze korte reis zoveel drinken als ze willen, het is zuiverder dan het drinkwater uit de grote vaten bij de bottelarij. Brood krijgen de matrozen ook zoveel ze maar lusten.

Na een dag hard werken slapen ze alle drie goed. De eerste nacht op zee. Nelis moet midden in de nacht naar het tonnetje naast de kombuis en besluit even boven te gaan kijken. Ze klimt in het donker de ladder op en komt aan dek. Het is daar rustig. Alleen de matrozen van de wacht zijn aan dek. Het schip glijdt met halfgereefde zeilen over de eindeloze zee. De lucht is zwart-

[pagina 69]
[p. 69]

blauw met een oneindig aantal sterren en een halve maan. Het maanlicht tekent een streep op de zee, het is prachtig.

Nelis kijkt naar de nieuwe wereld waar ze in terecht gekomen is. Waar is Engeland? Hoe vind je je weg op zo'n zee? Ze weet het niet en gaat weer slapen.

 

De volgende dag wakkert de wind aan. Het werk wordt moeilijker. Toch laat de kapitein allerlei oefeningen houden. Het zijn vooral de kanonniers die moeten oefenen, Simon vindt dat heel interessant.

Jan Vermaat is niet zo dol op die oefeningen, het geeft maar hinder bij het gewone werk. Hij haast zich juist over het geschutsdek naar voren, als er ineens iets gebeurt. De kanonnen staan op kleine karretjes met vier zware houten wielen, de kanonniers moeten op het schuin overhellende schip het kanon op dat karretje naar de geschutspoort slepen en dan afvuren. Ze doen dat bij deze oefening met los kruit. Dan sjorren ze het karretje naar achter, herladen het en herhalen de hele exercitie. Net op het moment dat Jan Vermaat achter zo'n kanon langs loopt maakt het schip een onverwachte beweging. Het zware kanon op het logge karretje rolt snel achteruit. Vermaat kan niet wegspringen, het kanon op de zware, logge affuit rolt over zijn been en met een gil valt de bottelier op het dek.

Valentijn hoort het. Hij holt naar boven, ziet wat er gebeurd is en rent naar de gewonde. Nog voor de chirurgijn gewaarschuwd is heeft hij de kreunende Vermaat al deskundig verbonden.

De chirurgijn kijkt grimmig. ‘De stommelingen,’ mompelt hij, ‘dat kost die vent zijn poot.’

‘We kunnen het bot toch nog wel zetten, meester,’ stamelt Valentijn. De chirurgijn kijkt de jongen aan. ‘Ah, de leerling. Wou jij het beter weten, jongen?’

‘Nee meester, maar amputeren is zo erg.’

‘We zijn op zee jongen, de flauwe kunstjes van de wal gaan hier niet op. Die poot moet eraf.’

En zo gebeurt het. Valentijn is ineens hulpchirurgijn. Hij helpt bij de amputatie van het gewonde been. Ze gieten Jan Vermaat een halve liter jenever in de keel en zagen het gewonde been af. De wondstomp wordt dichtgeschroeid en dan is de operatie klaar. Na deze reis kan Jan Vermaat als invalide zijn uitkering van de admiraliteit gaan halen.

[pagina 70]
[p. 70]

In de kombuis komt het bericht hard aan. Nu moeten ze het verder zien te redden zonder de adviezen en de hulp van de hartelijke bottelier. Die ligt jankend van de pijn in de kleine ziekenboeg.

Ook Valentijn wordt weggeroepen, er zijn meer gewonden en de chirurgijn is niet van plan het allemaal alleen te doen.

Nelis en Simon doen hun best samen de bemanning een goed maal voor te zetten, maar ze maken fouten. Er wordt meteen al gemopperd. Simon haast zich, wordt zenuwachtig en maakt daardoor meer fouten. Het gemopper neemt toe.

In de dagen daarna wordt het alleen maar erger. Nu gaat ook alles mis. Het waait te hard om nog vuur in de kombuis te stoken en Nelis moet ‘propmolder’ maken. Ze sluipt naar de ziekenboeg om Jan Vermaat te vragen wat dat is. Hij zegt: ‘Vul je bak met vers water en week daar scheepsbeschuit in, als de beschuit zacht is stamp je er olie en azijn doorheen, dan heb je propmolder.’ De bottelier knapt snel op, maar zijn been krijgt hij nooit meer terug.

Nelis gaat terug naar de kombuis en begint het gerecht klaar te maken. Voor een paar honderd mannen is dat een vervelende bezigheid, het duurt uren. Als dank krijgen Nelis en Simon alleen maar gemopper. Toch kunnen zij het ook niet helpen dat het te hard waait om vuur te maken voor een warme maaltijd.

Als de storm bedaart kunnen ze het vuur weer opstoken, maar dan is Simon vergeten de erwten in de week te zetten en iedereen scheldt hem uit. De erwten zijn inderdaad na vele uren koken nog steenhard, de mopperaars hebben gelijk. Terwijl ze al terugvaren naar de Hollandse kust moet Simon bij de kapitein komen. Wat daar besproken wordt vertelt hij niet aan Nelis. Hij zegt alleen maar: ‘Als we in Hellevoetsluis terug zijn, komen we bij de reserve.’

Nelis begrijpt niet wat dat betekent maar ze merkt het als ze terug zijn in de smalle haven van Hellevoetsluis. Simon en zij moeten van boord. Ze komen in een soort kazerne, waar tientallen matrozen wachten op een schip. Dat is de reserve. Op de Brielle komt een Franse kok, een hugenoot, gevlucht uit Frankrijk en nu kok op een Hollands oorlogsschip.

Simon is moe en ontevreden. ‘Ze geven je niet eens een eerlijke kans. We leerden het al aardig, als we een paar weken de tijd hadden gekregen hadden we het beter gedaan dan die opgeblazen Franse kikker.’

[pagina 71]
[p. 71]

Nelis vindt het ook een rotstreek. Voor het eerst in haar leven zal ze haar broer Valentijn missen. Die moet aan boord blijven.

Vier matrozen dragen de gewonde Jan Vermaat van boord. Hij gaat naar een ziekenhuis in Rotterdam tot hij beter is, dan mag hij als invalide verder voor zichzelf zorgen.

In de kazerne weet Simon al snel een rustig hoekje voor Nelis en zichzelf te vinden. Hier voelt hij zich meer op zijn plaats, in een dag heeft hij hun leven comfortabel ingericht; ze rusten uit van de vermoeienis van de eerste zeereis. Rust is de voornaamste bezigheid in deze kazerne en daar heeft Simon geen moeite mee.

 

Twee dagen later staan Simon en Nelis bij de stadspoort. Ze zien een kar, volgeladen met huisraad, aankomen. Wie zit er op die kar? Een vrouw, ze wuift vrolijk: tante Anna!

Simon rent naar de kar en roept: ‘Anna, wat kom jij hier doen?’ Anna lacht. ‘Ik ga hier wonen. De winkel is dicht, ik begin hier een herberg.’ Er volgt een verwarde begroeting waarbij iedereen door elkaar heen praat. Uiteindelijk wordt duidelijk dat Anna in hun stadje de winkel tijdelijk gesloten heeft en dat ze in Hellevoetsluis een huis gehuurd heeft om er een herberg te beginnen.

‘In een plaats als deze zijn er altijd klanten voor een goed glas bier of jenever,’ zegt tante Anna lachend. Ze rijdt door en laat haar meubels afladen bij een klein huisje naast de haven, Simon en Nelis helpen.

Die avond vertellen ze in de verlaten herberg over hun zeeavontuur. ‘Als Jan dat ongeluk niet had gehad, was alles nog wel goed gekomen,’ zegt Simon spijtig.

Tante Anna is het met hem eens. ‘Maar goed,’ zegt ze, ‘jullie zijn behouden teruggekomen en je hebt wat ervaring opgedaan. Volgende keer gaat het beter.’

Dat hopen ze allemaal. ‘Als we de volgende keer maar echt naar Engeland gaan,’ zegt Nelis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken