Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwanen op de Theems (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwanen op de Theems
Afbeelding van Zwanen op de TheemsToon afbeelding van titelpagina van Zwanen op de Theems

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (16.50 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwanen op de Theems

(1988)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Vaste grond

Op de Brielle en op de andere schepen is het een enorme drukte. Iedereen wil zo snel mogelijk naar de wal. De meeste soldaten zitten al vanaf oktober op die benauwde schepen. Na de grote storm mochten ze er niet af. Ze hebben meer dan genoeg van het zeemansleven, ze willen ruimte, ze willen iets doen, lopen, schieten, vechten, alles is beter dan stilzitten op zo'n schip.

Toch verloopt de landing heel ordelijk. De kleine vissersschepen komen in actie. Ze varen af en aan tussen de kust en de grote schepen. Nelis begrijpt nu waarom er zoveel kleine bootjes de lange, gevaarlijke reis mee gemaakt hebben. Ook de sloepen worden gebruikt. Volgeladen met soldaten varen ze af en aan. Het is een groot geluk dat het zulk goed weer is, bij een ruwe zee hadden die volle roeiboten de kust niet gehaald.

[pagina 102]
[p. 102]

Nelis en Simon zijn nog lang niet aan de beurt. Ze wachten geduldig aan de reling, dicht bij het hoge achterdek. In de kombuis werkt de nieuwe kok al, daar hoeven ze zich geen zorgen meer om te maken. Nelis kijkt naar de vloot achter hen, alle schepen zijn nu in de baai, denkt ze. Van Brixham tot bij Berry Head is de zee vol Hollandse vlaggen. Dan ziet ze iets vreemds. Ze stoot Simon aan. ‘De wind is gedraaid, zie je dat?’

Simon kijkt ook naar de vlaggen. ‘Je hebt gelijk, we zijn met zuidwestenwind binnen gekomen, west-zuidwest misschien zelfs wel, en nu zit hij weer in de oosthoek.’

‘Dat is Gods hand,’ horen ze boven zich zeggen. Ze kijken op. De dominee staat op het achterdek boven hen. Hij lacht. ‘God helpt de prins: toen we door het ontbreken van bakens op de kust te ver voeren, stuurde Hij de wind die nodig was om veilig in deze baai aan te komen. Nu we hier zijn draait de wind weer.’

De twee beneden hem knikken ernstig, maar als de dominee doorloopt zegt Simon zachtjes: ‘Dat is dan een hele uitzoekerij daarboven. Ze kunnen beter de loodsen wat beter op laten letten, dan steeds met die wind te husselen.’

Na een uur mogen ze in een wiebelende roeiboot naar de wal. Valentijn is nog aan boord; een van de soldaten is ziek en hij moet bij hem blijven. De zieke met de hulp-chirurgijn gaan later in een andere sloep.

Als de boot vlakbij de kust is springen ongeduldige soldaten al overboord en waden door het koude water naar de vaste wal. Simon wacht tot de boot vlakbij de kant is, dan trekt hij zijn kousen en schoenen uit, geeft ze aan Nelis en stapt overboord. Hij neemt Nelis op zijn schouders en zo komt ze droog in Engeland.

 

Ze staan op een smal strand, met weinig zand en veel stenen. De heuvel begint vlakbij de zee, ze klimmen meteen naar boven. Dat doet iedereen, de rotsen zijn bedekt met klimmende, lachende en juichende mannen. Het is van een afstand net een leger mieren dat omhoog kruipt. Daartussendoor lopen mensen uit het kleine vissersdorp die de soldaten hartelijk begroeten.

Nelis weet dat het niet kan, toch kijkt ze of haar vader tussen die Engelse mensen loopt. Veel tijd om te kijken heeft ze echter niet. Zodra Simon en zij boven zijn stuurt een norse onderofficier hen door naar een verzamelpunt, een eindje van de kust af.

[pagina 103]
[p. 103]

Simon schijnt dat heel gewoon te vinden, hij is het leven in een leger gewend. Hij meldt hen beiden aan bij de officier die de leiding heeft en daarna is het weer wachten.

Ze zitten op een stuk geploegd land, met rondom hoge heggen. Bij de toegang en bij de heggen zijn gewapende soldaten. Iedereen moet paraat zijn voor het geval het leger van koning Jacobus komt, dan is het oorlog. Dat gebeurt gelukkig niet.

Er is geen vijand te zien. Voor het landingsleger is dat maar goed ook. Na het wekenlang heen en weer en op en neer deinen op de schepen staan veel soldaten nog onvast op hun benen. Ze vallen soms zomaar om.

Als de eerste paarden van de schepen komen, blijkt dat die er nog slechter aan toe te zijn. De arme dieren zijn geschaafd en gewond op de lange reis, verzwakt en ziek. Moeizaam lopen ze de heuvel op. Het is geen leger om bang van te zijn, die eerste dag.

Nelis moet een vuurtje gaan stoken aan de rand van het veld. Iedereen om haar heen praat Engels: het regiment waarbij ze is ingedeeld bestaat uit Engelse soldaten. Nelis heeft wel wat geleerd van Simon, maar het is toch moeilijk. Ze doet goed haar best en een vriendelijke officier roept haar opgewekt toe: ‘Well done, my boy, carry on.’ Nelis weet dat ‘carry’ dragen betekent, ze denkt dat ze nog meer hout moet aanslepen, ze weet niet dat de man bedoelt ‘ga zo door’. Als ze opnieuw met armen vol dode takken aan komt lopen, maakt de officier haar duidelijk dat er nu genoeg hout is. Langzaam pratend zegt hij: ‘You go to the farms, ask for food. Jij eten vragen, daar en daar.’ Hij wijst naar kleine huisjes bij hun kamp. Nelis begrijpt hem. Ze krijgt geld en gaat van de akker af. Simon ziet haar gaan. ‘Waar ga je heen?’

‘Eten kopen voor die mijnheer daar.’

Simon schudt zijn hoofd. ‘Dat is geen mijnheer, dat is je kapitein. Moet je dat helemaal alleen doen?’

‘Ja hoor, dat lukt best,’ lacht Nelis overmoedig.

Buiten de heg ziet ze pas hoe druk het is. Ze zitten hier dichtbij het dorpje, twee rijen huisjes tegen de helling opgebouwd. Een vreemd gezicht voor het Hollandse meisje: de huizen staan niet alleen naast elkaar maar sommige ook boven elkaar. Daar bij die huisjes is het heel druk, daar gaat ze niet heen. Ze loopt een eindje van het dorp af. Bij een kleine boerderij vraagt ze naar ‘fresh food’. Tot haar verbazing begrijpen die mensen haar, ze zeggen

[pagina 104]
[p. 104]

een heleboel in een onverstaanbaar dialect, ze lachen vriendelijk en ze geven haar een mooie, grote ham mee. Hoeveel ze ervoor betaalt weet ze niet. De vriendelijke boerin pakt twee van de munten die de kapitein gaf en zegt dat het zo wel goed is.

Nelis loopt door, verder van het dorp af. Ze bemachtigt nog wat groente en een mand eieren. Bij de laatste boerderij vraagt ze in haar beste Engels of de mensen daar haar vader, Dirk Nooten, gezien hebben. Het duurt even voor de mensen haar begrijpen. Dan zegt de boer: ‘Je bedoelt die Hollandse zeeman. Dat is alweer een jaar geleden. Hij was bij John en Sarah daar helemaal op het eind van Berry Head. Dat is een eind lopen hoor. Zij weten wel meer over die man.’

 

Nelis moet terug naar het kamp. Ze heeft een spoor van haar vader! Het liefst zou ze dansend de heuvel afgekomen zijn, maar dat kan niet, de eieren moeten heel aankomen.

De kapitein is zeer tevreden met haar inkopen. Simon krijgt de opdracht iets lekkers klaar te maken; zo is de ongelukkige kanonnier weer kok. Nelis mag een mondeling bericht naar het hoofdkwartier van de prins brengen. Ze kan weer het modderige kamp uit. Gekke modder hier, alle grond is roodbruin. Alles is anders in dit land.

Nelis moet bij een schildwacht aan het begin van het straatje wachten. Ze ziet Valentijn, hij ziet er niet vrolijk uit.

‘Valentijn!’ roept Nelis. Hij kijkt op, ze holt naar hem toe en omhelst hem midden tussen de mensen. ‘Hij is hier, Valentijn, vader is hier gezien!’

Haar broer duwt haar weg. ‘Meid, stel je niet zo aan.’

Gelukkig let niemand op hen.

‘Wat bedoel je, waar heb je het over? Je wilt me toch niet wijsmaken, dat je nu al een spoor van vader hebt gevonden?’ vraagt Valentijn dan.

Opgewonden vertelt Nelis wat ze te weten is gekomen. ‘Kom met me mee, dan gaan we naar dat huis daar op Berry Head.’

‘Dat gaat zomaar niet. We zijn hier in een leger, je kunt niet gaan en staan waar je wilt, daar heb je toestemming voor nodig van je kapitein.’

‘Jij bedenkt wel wat,’ zegt Nelis vol vertrouwen. ‘Hoe is het met je patiënt?’

[pagina 105]
[p. 105]

‘Die wordt morgen begraven,’ zegt Valentijn somber. ‘Hij was nog maar een uur aan de wal en ineens was hij dood, ik begrijp er niets van, ik heb alles goed gedaan en toch is hij dood.’

Ze worden in hun gesprek gestoord door Reinier van Swaenswijck. ‘Je moet meteen bij mijnheer Huygens komen,’ zegt hij tegen Nelis. Hij draait zich om en zij moet hem maar volgen. Ongevraagd loopt Valentijn mee.

Bij de secretaris van de prins is het enorm druk. Overal staan vaten vol papieren, allerlei drukwerk in het Engels. Mensen lopen af en aan. Toch is mijnheer Huygens heel vriendelijk tegen Nelis. Hij prijst haar dat ze het Engelse bericht van haar kapitein zo goed onthouden heeft.

Valentijn wacht bij de deur. Reinier wil weglopen. Huygens roept hem. ‘Mijnheer Van Swaenswijck, geef aan alle schrijvers door dat vanaf heden alle data in Engelse stijl worden genoteerd. Het is vandaag dus 5 november.’

‘Dat kan niet, het is 15 november,’ roept Nelis uit.

Huygens lacht. ‘In de meeste landen is het 15 november, maar hier hebben ze een andere kalender, hier is het 5 november, daar passen wij ons bij aan.’

Nelis snapt er niets van. ‘Dus dan is de prins straks weer jarig! Dan heeft hij twee keer feest.’

De secretaris van de prins vindt dat een goed idee. ‘Ik zal het onze prins voorstellen,’ zegt hij lachend.

 

Nelis en Valentijn verlaten het smalle, overvolle straatje. Zij vertelt haar broer over die andere datum. ‘Dat is toch gek,’ zegt Nelis. ‘Morgen begraven ze die man op 6 november, en als zijn vrouw later hier komt, leest ze op zijn grafsteen dat hij doodging op een dag dat zij hem nog zag in Holland.’

Valentijn zegt opeens: ‘Als we naar dat huisje willen, moeten we het maar meteen proberen. Het is nu overal nog rommelig, nu is er meer mogelijk dan morgen.’

Dat laat Nelis zich geen twee keer zeggen.

Ze laten het rumoer van Brixham achter zich. Het is hier stil. Stil en zelfs warm, de zon staat nog net boven de bomen, uit de wind is het lekker warm. Ze lopen halverwege tussen de zee en de top van de rotspunt die ver in zee steekt.

Pas helemaal aan het eind van Berry Head ontdekken ze een

[pagina 106]
[p. 106]

klein huisje. Er staat een man buiten het vissershutje, hij ziet Nelis en Valentijn aankomen.

‘Is dit het huis van de visser John Moore?’ vraagt Nelis in keurig Engels.

De man knikt zwijgend.

‘Is hier een Hollandse zeeman in huis?’

‘Niet meer.’

‘Was dat Dirk Nooten?’ Nelis voelt haar hart in haar keel kloppen. De man kijkt haar wat aandachtiger aan. Hij zegt eerst niets, dan vraagt hij: ‘Waarom wil je dat weten?’

‘Ik ben zijn... zoon, ik zoek hem.’

‘Durk was hier een jaar geleden, hij is weggegaan.’

Nelis heeft moeite de visser te verstaan, hij praat heel raar. Hij zegt Durk als hij Dirk bedoelt en alle klanken zijn anders dan Simon haar leerde. Toch begrijpt Nelis hem wel.

‘Waar is Dirk heengegaan?’

‘Weet ik niet,’ zegt de visser en hij draait zich om.

Nelis weet niet wat ze doen moet. De norse visser loopt gewoon zijn huisje in. Dan wordt ze razend. Die vent weet meer en hij wil het niet zeggen. Ze rent het huis in en roept in het Nederlands: ‘Je weet heus wel meer! Is hij gezond, is hij ziek? Waar is mijn vader?’ Ze schreeuwt het uit in het bedompte vissershutje. Niemand begrijpt haar. Bij het haardvuur zitten twee vrouwen, een oudere vrouw en een jong meisje; ze kijken gespannen toe, maar zeggen niets.

Valentijn komt ook binnen. Hij neemt Nelis bij de arm en zegt zachtjes: ‘Laten we weg gaan, hier worden we niets wijzer.’ Maar Nelis peinst er niet over nu al op te geven. Met grote moeite beheerst ze zich, dan zegt ze in het Engels:

‘Dirk Nooten is mijn vader, ik zoek hem. Als u weet waar hij is, zeg het me dan. Wij zoeken hem al een jaar.’

De visser haalt zijn schouders op. ‘Durk is weggegaan, meer weet ik niet.’

Het jonge meisje staat op. Langs Valentijn loopt ze naar buiten. Ze wenkt hem, hij ziet het. De visser en zijn vrouw zien het niet. Valentijn volgt het meisje in het kleine tuintje voor het huis. ‘Kom vanavond naar de grote boom boven op de heuvel,’ zegt het meisje. Valentijn begrijpt haar niet, hij verstaat geen Engels. ‘Tonight, tree there,’ herhaalt het meisje, ze wijst naar een opval-

[pagina 107]
[p. 107]

lende boom op de hoge heuvel, die helemaal alleen staat tussen rotsblokken. De zon schijnt er op dat moment net doorheen. Nu weet Valentijn wat ze bedoelt.

‘Alice! Come here!’ De stem van de visser klinkt boos als hij dat roept. Gehoorzaam loopt het meisje het huis in.

Valentijn gaat naar zijn zusje en fluistert: ‘Kom maar mee, ik weet al iets.’ Onwillig laat Nelis zich wegleiden. Als ze buiten zijn kijkt ze om. De visser staat in de deuropening, hij kijkt hen boos na. Wat is er met die man? Waarom wil hij niets zeggen?

Valentijn vertelt Nelis wat het meisje Alice van plan is. ‘Wat weet die griet nou?’ zegt zijn zusje boos.

‘Ze is er natuurlijk bij geweest,’ zegt Valentijn. ‘Van haar kunnen we meer horen. We kunnen het beste hier in de buurt blijven tot het donker is.’

‘Wat moeten we dan in het kamp zeggen?’

‘Dat maak ik wel in orde. Ik zeg gewoon dat we verdwaald zijn.’

‘Simon wordt natuurlijk ongerust.’

‘Dat gaat wel weer over, we moeten nu meer te weten komen.’

 

Zo blijven broer en zus wachten tot het avond is. Ze lopen naar de andere kant van de grote boom en zien daar een prachtige zonsondergang achter de rode heuvels. De zee heeft allerlei kleuren; ver weg is het nog lichtrood, dichtbij is het al donker in de schaduw van de hoge rotswand. Nelis heeft bij haar tocht langs de boerderijen gelukkig ook nog wat brood gekregen, dat heeft ze in haar broekzak.

Valentijn zoekt wat kruiden die hij nodig heeft en ze wachten...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken