Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwanen op de Theems (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwanen op de Theems
Afbeelding van Zwanen op de TheemsToon afbeelding van titelpagina van Zwanen op de Theems

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (16.50 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwanen op de Theems

(1988)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Modder en regen

De volgende morgen wordt Nelis uitgerust wakker. Ze wil wel meteen verder zoeken naar haar vader, maar daar komt die dag niets van. Het militaire leven begint nu in alle ernst.

Ze moet met de mannen in rijen aantreden, ze worden geteld en korporaals roepen luid antwoorden op voor haar onbegrijpelijke vragen van officieren. Meteen na het appel pakken ze hun dekens in en maken ze zich klaar voor de tocht naar Exeter. Er komen drie zware karren, elk getrokken door zes paarden. Daar gaat de meeste bagage in, toch draagt elke soldaat persoonlijk nog zo'n dertig kilo aan wapens, dekens en reservekleding. Ook Nelis krijgt van Simon een flinke vracht op haar rug gebonden. Ze klaagt niet, maar het is wel zwaar. Ze weet niet dat Simon nog de helft van haar vrachtje bij zijn eigen spullen draagt.

 

Tegen tien uur begint hun opmars. De karren komen heel langzaam in beweging.

Nelis en Simon lopen vlak achter de bagagewagens. Ze gaan een stukje naar beneden en dan begint de eerste echte heuvel. Een smalle weg tussen muurtjes of hoge heggen. De karren lopen vast in de modder, zelfs de sterke paarden krijgen er geen beweging in. Het pad is niet meer dan een diep uitgesleten karrespoor vol

[pagina 112]
[p. 112]

modder en water. Stenen die er lang geleden op gegooid zijn om de weg te verharden zijn nu alleen maar hinderlijk, je kunt er je benen aan bezeren. De doorgang is zo smal dat de brede karren er nauwelijks door kunnen. Soldaten moeten struiken, heggen en hele bomen omhakken om ruimte te maken. Iedereen moet duwen en trekken aan de karren.

Ook Nelis moet hard werken. Ze is van onder tot boven bedekt met rode modder, zo vies is ze nog nooit geweest. Het regent voortdurend en al dat regenwater stroomt ook nog weer eens vrolijk langs hun weg als een modderbeek de heuvel af.

Ze komen boven op de heuvel. Even is er een prachtig uitzicht. Wat zou het mooi zijn als ze nu Exeter al konden zien! Maar Exeter is nog heel ver weg, vele tientallen heuvels ver. Nelis en Simon zien een wijd land, bomen, heggen, verspreide boerderijtjes en heuvels, heel veel heuvels. Ze drijven met de modder naar beneden en beginnen dan aan de tweede klim. Daarna een derde, een vierde, een vijfde. Nelis voelt geen kou, geen regen, geen vuil meer. Net als alle soldaten loopt ze, ploetert ze zwijgend, hijgend van het ene plekje taaie bagger naar het volgende.

Op een kruispunt staat een boer met een kar appelen. Die deelt hij uit aan de soldaten, dat is een mooi moment.

De kapitein laat eten uit de karren halen en ze krijgen scheepsbeschuit met harde plakken spek. Nelis heeft nog nooit zo lekker gegeten. Simon leunt zittend tegen een boom. Hij lacht ondanks zijn vermoeidheid. ‘De beschuit wordt vanzelf zacht,’ roept hij in het Engels. Hij houdt zijn harde brok in de regen. Nelis hoort alleen maar Engels om zich heen, ze kan het nu steeds beter begrijpen. Ze sluit haar ogen, het eten is op. Naast Simon leunend tegen die harde boom, zou ze zo kunnen slapen. Om haar heen lachen en praten de mannen, niemand klaagt of moppert. Ze genieten van dit ogenblik rust en maken zich geen zorgen over de rest van de dag.

 

Nelis doezelt een beetje weg als luid gevloek in het Hollands om haar heen klinkt. Ze kijkt en ziet een grote groep vervuilde soldaten de heuvel opkomen. Ze schelden op die ‘gore Engelse wegen’, ‘die smerige rotmodder’ en op de officieren die deze tocht voor hen bedacht hebben. De kar met appelen is leeg, wat een nieuwe stortvloed grove vloeken en scheldwoorden losmaakt. Met on-

[pagina 113]
[p. 113]

miskenbaar vaderlandse geluiden zakt de troep de heuvel af op weg naar de volgende klim.

De Engelse eenheid van Nelis en Simon volgt op flinke afstand. Tot de avond zwoegen ze verder, dan zijn ze nog nergens. Ze hebben alleen maar heuvels beklommen, ze zijn doodmoe geworden en ze hebben er geen idee van of ze opgeschoten zijn. Ze horen zeggen dat de prins aan het eten was in een aardig landhuis met laag rieten dak waar ze in Yalberton langs liepen. Het kan waar zijn, er waren daar veel rijpaarden. De soldaten hebben niet zulke lekkere etentjes, die zakken aan het eind van de dag uitgeput in de modder op het omgeploegde stuk grond waar ze de nacht moeten door brengen.

Ze stoken vuren en hakken daarvoor struiken om, vernielen landhekken en alles wat maar branden wil. Uit de meegezeulde bagage komt goed Hollands rundvlees. Dat braden ze zo goed en zo kwaad als het gaat boven hun vuur.

Niemand verbaast zich erover dat al die voorraden er zomaar zijn, dat men al maanden tevoren voor die vijftienduizend man voedsel, kleding, wapens heeft ingeladen en dat al die spullen hierheen vervoerd zijn. Dit leger plundert niet, het leeft niet ten koste van het land waar het doortrekt. Alles wat de soldaten nodig hebben is er, willen ze meer, dan kopen ze het. Nelis vindt dat heel gewoon. Simon en de andere beroepssoldaten weten wel beter, die hebben ‘normale’ oorlogen en veldtochten meegemaakt.

 

Nog voor het helemaal donker is zoeken de mannen min of meer beschutte plekjes op en gaan slapen. Gehuld in hun dikke soldatenjas en als ze geluk hebben in een of twee dekens liggen ze op de rode modder. Hun hoofd op een wat hoger stukje grond, terwijl het regenwater modderig over hun benen stroomt. Ze merken het niet eens meer.

In de nacht van dinsdag op woensdag valt er veel regen. Stijf en koud komen ze op woensdagochtend 7 november overeind. Er is weer genoeg te eten, verder wacht hen opnieuw een dag zwoegen, heuvel op, heuvel af. Het waait hard en dat is gemeen koud als je al zo nat bent. Simon houdt de moed er in. ‘Als het hard waait zijn we eerder droog,’ zegt hij. Hij probeert er bij te lachen, maar dat lukt niet meer.

Onderweg zijn de mensen heel vriendelijk: ondanks het slech-

[pagina 114]
[p. 114]

te weer staan ze voor hun huizen en roepen ‘God bless you’ naar de langstrekkende soldaten. De dag lijkt precies op de voorafgaande, alleen zijn ze nu veel vermoeider. Iedereen is blij als ze in het begin van de middag een stadje zien. Het is Newton Abbot, drie straten bij een riviertje.

Ze lopen naar een groot landhuis ten oosten van de stad en horen daar dat ze de prins mogen bewaken die in dat huis zal overnachten. Dat bericht hoort iedereen onbewogen aan. Wat de soldaten blij maakt is de plek waar ze zullen slapen: twee stallen zijn voor hen leeggemaakt, er ligt vers stro, het regent er niet, de wind komt er alleen door enkele kieren. Slapen in zo'n stal is als slapen in een paleis.

Er is die avond ook heel veel te eten, vanuit het grote huis brengt men de soldaten ketels vol dampende stamppot en soep. Dat er meteen wacht gelopen moet worden vinden deze beroepssoldaten heel gewoon. Simon ziet kans Nelis buiten de wachtdienst te houden, zij zal de hele nacht kunnen slapen. Simon dekt haar zorgvuldig toe met een droge deken en slaapt zelf ook. Hij wordt pas weer wakker als het zijn beurt is om wacht te lopen. Het is dan bijna twaalf uur.

Hij loopt met twee andere mannen rustig heen en weer voor het grote landhuis. Echt gevaar is er niet, toch moeten ze goed opletten. Niemand mag bij het huis komen. De drie soldaten reageren dan ook meteen als ze tussen de bomen in het park voor het huis iemand zien. Het is een man, die daar zomaar wat rond loopt. Wat moet die kerel daar? Simon trekt zijn pistool en gaat er op af, de beide andere soldaten houden hun wapens ook gereed.

‘Wat moet dat daar,’ roept Simon in het Engels.

‘Ik wandel in de tuin,’ klinkt het in deftig Nederlands.

Simon schakelt ook meteen op die taal over. ‘Hoort u bij het huis mijnheer?’

‘Dat zou ik denken, ik ben de secretaris van de prins.’

‘Wilt u dan naar binnen gaan, het huis wordt bewaakt en het zou vervelend zijn als iemand u per ongeluk een kogel door het hoofd schiet.’

De secretaris is dichterbij gekomen. Simon herkent hem. ‘O, bent u het, mijnheer Huygens.’

‘Ik denk dat wij elkaar al eerder ontmoet hebben,’ zegt de se-

[pagina 115]
[p. 115]

cretaris. ‘U was toch kok op de Brielle? Een Engelsman die voortreffelijk Nederlands spreekt en goed kan koken. Hoe komt u hier ineens als soldaat? Een zeeman op de vaste wal?’

‘Ik ben helemaal geen zeeman, mijnheer Huygens, ik ben kanonnier. Nu moet ik als gewoon soldaat meelopen, want geschut is er niet.’

‘We hebben wel geschut, maar dat is nog op de schepen. Dat krijgen we pas in Exeter aan land,’ zegt de secretaris van de prins. ‘Het is echter de vraag of we er ver mee komen op deze wegen.’

‘Dat wordt heel moeilijk mijnheer,’ geeft Simon toe.

‘Is dat aardige koksmaatje nog bij u?’ vraagt Huygens.

‘Mijn neefje, ja mijnheer, die wil dit avontuur van het begin tot het eind meemaken. Die kleine man slaapt nu.’

‘Kan hij lezen en schrijven?’

‘Nelis? Mijnheer, die is zo slim, die kan alles.’

Huygens knikt nadenkend, rustig pratend loopt hij met Simon naar het grote huis. Vlak bij de deur zegt hij: ‘Hebt u zin bij mijn kleine staf te komen met uw neefje? Hij kan helpen bij het secretariaatswerk en u zie ik graag in mijn keuken, zodra we een wat vaster adres hebben gevonden.’

Simon begrijpt dat dit voor Nelis een unieke kans is op een veiliger en rustiger leven; dat hij weer de keuken in moet aanvaardt hij als een onafwendbaar noodlot.

‘Wij zullen u heel graag helpen mijnheer.’

‘Goed. Ik zal met uw commandant spreken, ik zie hem daar in de grote zaal. Meld u morgenochtend met uw neefje bij de achterdeur, dan heb ik de zaak wel geregeld.’

De secretaris stapt het huis in en Simon hervat zijn wacht. Nog één nachtje soldaat, dan zal hij weer kok zijn. Nelis weet nog niet welke verrassing haar wacht, zij slaapt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken