Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
Afbeelding van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrikToon afbeelding van titelpagina van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.77 MB)

Scans (7.20 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik

(1924)–Tjeerd Bottema–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

VII. Doove Jabik bij zijne majesteit.

's Konings boodschap werd in druk gebracht en naast de deur van 't gemeentehuis in elke gemeente van zijn rijk aangebracht.

En zoo kwam het, dat doove Jabik, toen hij wat achterstallige belastingpenningen voor zijn meester moest betalen, het papier met 's konings wapen er op bemerkte, dat naast de deur van het gemeentehuis op een bord was aangeplakt.

Doove Jabik haalde zijn bril uit zijn koperen brilledoos en zette die op zijn neus.

Toen las hij.

Hij krabde zich eens achter de ooren. ‘Dat gaat doove Jabik aan’ zei hij tegen zichzelven ‘ja, ja, dat gaat doove Jabik aan.’ Hij ging naar binnen, betaalde de belastingpenningen voor zijn baas en spoedde zich naar huis.

Hij had al geruchten gehoord van het verschrikkelijke monster, een levende vogelschrik, die in het land rondwaarde en met zijn trawanten de menschen het huis uitjoeg. ‘Da's mijn werk’ mompelde Jabik dan met zelfverwijt ‘da's mijn werk.’

Hij liep stevig door naar huis. ‘Jabik’ zei hij tegen zichzelve ‘je moet als de weerga dat tooverboek naar de koning brengen; ja, als de weerga en anders kom je nog op de brandstapel terecht’.

Toen hij bij zijn baas terug was vroeg hij een dag vrij af.

[pagina 53]
[p. 53]

‘Waar wil je dan naar toe!’ schreeuwde zijn baas in zijn oor.

‘Ik moet naar de koning en subiet’ zei doove Jabik.

De vrouw zei tegen haar man: ‘'t lijkt wel heelemaal mis met Jabik; hij kon wel stapel wezen’.

‘Laat hem maar begaan’ zei de baas ‘hij is zoo gek niet als

illustratie

hij wel lijkt.’ En met een luide stem riep hij weer in Jabik z'n oor: ‘Ga jij maar naar de koning maar poets eerst je schoenen en doe een schoon doekje om’.

Doove Jabik ging naar zijn huisje; hij waschte zich met groene zeep en water, poetste zijn schoenen met vet en roet, borstelde zijn kleeren met denzelfden borstel, deed een schoone

[pagina 54]
[p. 54]

halsdoek om, zette zijn ouden verfomfaaiden hoed op en nam het oude tooverboek onder den arm.

Het tooverboek! Doove Jabik had er niet meer in durven kijken sedert hij in den laten avond de vogelverschrikker had doen dansen in 't korenveldje. ‘Maar nou moet ik er toch nog eens eventjes in koekeloere’ mompelde hij. Hij sloeg het boek open op tafel, haalde zijn bril uit de koperen brilledoos, zette hem op en bladerde het nog eens door, bekeek de magische tooverteekens, las hier en daar een stukje. ‘Vreemd spul, ja, rare vreemd spul’. Hij zou 't boek weer dichtslaan, toen op 't laatste oogenblik een opschrift van een der talrijke hoofdstukken zijn aandacht trok. ‘Hoe den vogelschrik weer te onttooveren,’ las hij daar.

‘Hoe die te onttooveren!’ mompelde hij. Hij las toen goed en met aandacht het heele hoofdstuk. ‘Ja, als ik dat kon klaarspelen, dan kreeg ik misschien de honderd zilveren ducatons. Jabik, Jabik, je moet naar de koning en subiet!’

Hij wachtte niet langer. Hij pakte weer zijn tooverboek onder den arm en met zijn krommen wandelstok in de hand stapte hij stevig voort op weg naar den koning.....

De straat voor het paleis van den koning was afgezet door soldaten. En daar, op een hoop, lag een brandende en smeulende hoop boeken en paperassen. Spanen doozen waren er bij en potten met zalf en met pillen; de opgezette krokodil van den ouden toovenaar was er ook bij geworpen en door de hitte krompen en krulden zijn beenen en zijn staart dat het net was of hij weer leefde. ‘Menschen, menschen, hij komt nog op ons

[pagina 55]
[p. 55]

af’ riepen bevend enkele oude vrouwtjes, ‘'t is een vuursalamander, da's vast’.

‘Ben ik hier terecht waar ze de tooverboeken verbranden’ riep er een stem. ‘Zeker, loop maar door’ zeiden de menschen. Ze gingen wat opzij en toen kwam doove Jabik tusschen de

illustratie

menschen en de soldaten doorgedrongen, zijn groote tooverboek onder den arm geklemd.

‘Welzoo’ sprak de minister, die persoonlijk toezicht hield, ‘dat is nog een flinke aanwinst voor de brandstapel. Gooi het boek er maar op, waarde heer’.

Doove Jabik had niet verstaan wat de minister zei. Hij klopte op het boek en zei: ‘daar staat in hoe of dat je een.....’ ‘Gooi het op het vuur’ beval de minister tegelijkertijd en

[pagina 56]
[p. 56]

hoorde daardoor niet wat doove Jabik verder zei. Toen deze nog geen aanstalten maakte om het boek op de brandende stapel te werpen, wenkte hij een der soldaten.

‘Gooi dat boek er bij!’ beval hij.

Deze rukte het boek uit de onwillige handen van doove Jabik en gooide het op de vlammende hoop. Het kwam naast de krimpende en trekkende krokodil terecht en al gauw hadden de vlammen het bereikt; begon het te krullen, te smeulen, te rooken, te branden.

‘Maar daar staat in,’ riep doove Jabik nog eens in vertwijfeling ‘hoe of je een betooverde vogelschrik weer kunt onttooveren!’

‘Wat,’ riep de minister, ‘staat dat er in?’ Haal 't er dan gauw uit!’ Maar doove Jabik verstond hem niet en het oude tooverboek brandde maar door.

‘Haal dat groote boek er weer uit!’ beval de minister nu den soldaat die het er bij had geworpen. Voorzichtig naderde die den brandenden hoop, pakte het boek bij een punt vast die nog niet brandde en trok het er uit. Toen viel de krokodil om en het was of hij van den brandstapel af en op de menschen toekwam. De omstanders stoven achteruit, de soldaat liet het boek vallen. Maar de vuursalamander kwam niet verder; met de pooten in de lucht was hij blijven liggen en brandde door.

Doove Jabik, die nu begrepen had dat het tooverboek er weer uitgehaald moest worden, kwam vlug dichterbij en doofde met zijn rooden zakdoek het brandende boek.

[pagina 57]
[p. 57]

‘Staat daar werkelijk in,’ vroeg de minister, ‘hoe de vogelschrik onttooverd kan worden?’

Doove Jabik verstond hem niet, maar hij sloeg het boek open om te zien of het nog leesbaar was.

‘Hier staat,’ zei hij tegen den minister, ‘hoe of dat je een

illustratie

betooverde vogelschrik kunt onttooveren, maar de bladzijde is een beetje aangebrand’.

‘Kom gauw mee naar den koning,’ riep de minister in Jabik z'n oor, want hij had begrepen dat deze baas erg doof was.

Hij wenkte doove Jabik hem te volgen naar het paleis en bracht hem voor den koning. Jabik had het tooverboek onder

[pagina 58]
[p. 58]

zijn arm geklemd; zijn grooten hoed had hij nog op, zijn krommen stok in de hand. Een lakei nam hem den hoed van 't hoofd toen hij voor den koning kwam. Daar moest hij vertellen wat hij te vertellen had. ‘En, koning,’ zei doove Jabik ten slotte ‘je laat mij maar begaan; ik zal je die hocus pocus wel opdreune en ik zal wel zorgen dat het weer een gewone vogelschrik wordt.’

‘Wat is uw oordeel omtrent dezen zonderlingen mensch?’ vroeg de koning aan zijn minister en den ouden raadsheer, die bij het onderhoud tegenwoordig waren.

De oude raadsheer antwoordde: ‘Uwe Majesteit heeft het zeer terecht opgemerkt; het is een zonderlinge mensch; maar dit is geheel en al een zonderlinge zaak, zooals Uwe Majesteit waarschijnlijk reeds zal hebben goedgevonden van oordeel te zijn.’

En de minister zeide: ‘Sire, voor vreemde kwalen vreemde dokters, en daarom zal wellicht Uwe Majesteit geneigd zijn dezen eigenaardigen mensch de vrije hand te laten in deze eigenaardige zaak. En gaarne zou ik, als steeds, in dezen ook weer de eer hebben mij bij Uwer Majesteits opinie aan te sluiten.’

‘Uitstekend, uitstekend!’ sprak de vorst. ‘Hij zal dan in dezen de vrije hand hebben.’

En zoo gebeurde het dat elf dagen na de verschijning van den betooverden vogelschrik in het rijk van den koning eenige rijtuigen, door gewapende ruiters te paard vergezeld, op weg waren naar het huis van den burgemeester. In een

[pagina 59]
[p. 59]

open rijtuig zat doove Jabik, zijn oude zwarte hoed stevig op het hoofd geplant, de bril op den neus, het tooverboek onder den arm. In een gesloten rijtuig zat de vorst, door zijn eersten minister en den ouden raadsheer vergezeld. Gewapende ruiters reden voor, achter en ter weerszijden van het rijtuig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken