Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Armoede (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Armoede
Afbeelding van ArmoedeToon afbeelding van titelpagina van Armoede

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.09 MB)

Scans (4.65 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Armoede

(1936)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

X

De sneeuw begon in den namiddag met kleine vlokken te vallen; in de straten gaf het modder, maar er bleef een dun wit tapijtje over de weinig betreden grachten.

Van het station liep Hein langzaam het drukke Damrak af; hij had Berry naar Ede gebracht.

‘Het was een heele reis, zoo kort op elkaar, zoo gaar als je werdt van dat lange zitten in zoo'n trein. Anders, Berry was vroolijk en welgemoed, de narigheid bleef voor hem.’

[pagina 111]
[p. 111]

Hij zuchtte, zag niet dat een paar kennissen hem groetten.

‘Nog even op kantoor aangaan, misschien waren er brieven.’

Maar op kantoor vond hij alleen Bernard.

Het verraste hem onaangenaam, hij wist ineens, dat hij erg verlangd had er met Paul over te praten.

‘Waar is Paul? Is die al weg?’ vroeg hij zich latende vallen in zijn stoel.

‘Hij zou gauw weer thuis komen, daarom wacht ik hier maar even op 'm, papa schijnt uit eten vandaag. Het verwonderde me al, dat ik jou ook niet meer vond, anders zijn jullie zoo vroeg niet.’

‘Ik ben er vandaag ook niet geweest.’

‘O, naar Haarlem?’

‘Och nee, naar Ede immers?’

Hij dacht gekrenkt: Bert had toch wel eens zóóveel belang kunnen stellen in zijn zaken, om te onthouden dat Berry vandaag wegging.

‘Oh, nu begrijp ik 't, je hebt Berry zeker weggebracht.’

Hein antwoordde niet; hij zat voor zich uit te kijken, zijn hand strijkend door zijn haar.

Bernard keek hem aan.

‘Leek het je daar nogal geschikt?’ vroeg hij, om iets vriendelijks te zeggen.

‘O ja.’

‘Was hij gauw op zijn gemak?’

‘Ja.’

Hij merkte wel Berts goedhartige belangstelling. ‘Ja achteraf! Dat kon de eerste de beste vreemde ook wel.’

Hij sprong ongeduldig overeind.

‘Ik wacht niet langer - adieu, dag Bert.’

Hij liep gejacht weg, sloeg hard de voordeur achter zich dicht.

‘Dat was altijd zoo. Als je de menschen 't meest noodig had, waren ze d'r niet - enfin, 't gaf toch ook allemaal niets.’

Het sneeuwde harder; hij dacht, hoe dol Berry op sneeuw was.

‘Maar daar zou hij er ook van genieten.’

Zóó als hij de deur in was thuis, stond Bets voor hem.

Ze zag bleek, had geschreid.

‘En? Hoe was 't?’

Een onwil vloog in hem op, dat alles, wat hem al zoo zwaar viel, nu nog eens hardop te moeten vertellen.

[pagina 112]
[p. 112]

‘Best, best.’ Hij trok zijn jas uit en ging meteen naar binnen, warmde zijn handen voor de kachel.

‘Toe, vertel dan,’ zei ze, geërgerd door zijn zwijgen.

‘Zooals ik zei hè? Alles goed.’ Hij dwong zijn toon luchtig-tevreden. ‘Toen we er aankwamen, ontving de directeur ons, een heel geschikte baas lijkt me dat, en Berry was dadelijk ingeburgerd, meteen vroolijk met de jongens. D'r is een mooie tuin, en 't ligt midden in de bosschen; me dunkt heel gezond.’

‘En toen je wegging?’

‘Ook best.’

‘Was hij toen niet- -?’

‘Welnee, hij bracht me tot 't hek - dag vader, zegt u moeder goeiendag, en grootpa en allemaal.’

Haar lippen begonnen te beven, met moeite knipte ze haar tranen weg.

Hij bleef zijn handen staan warmen, keek voor zich neer, om niet in den spiegel haar gezicht te zien. 't Bleef stil achter hem tot hij haar eindelijk zacht hoorde snikken.

Hij voelde het kroppen in zijn keel maar hij bleef staan.

‘Willen we gaan eten?’ kwam na een poos haar stem, gedempt dof.

‘Dat's goed,’ zei hij gewild luchtig, maar toen hij zag, hoe ze op haar lippen beet om zich goed te houden, sloeg hij zijn arm om haar heen.

‘Kom Bep, huil nou niet, zóó erg is 't toch niet hè?’

‘Ja voor jou niet! jij hebt 't gewild!’ barstte ze lossnikkend uit, ‘jij hebt je zin, maar ik - voor mij is 't verschrikkelijk.’

Hij werd bleek, liet haar los. Stil ging hij de gang in, naar de eetkamer.

Aan tafel zaten ze zwijgend. Bets met geweld haar tranen inhoudend, Hein voor zich kijkend op zijn bord, moeielijk zinnend op een gewoon gesprekje.

‘O is die lijst thuis gekomen?’ vond hij eindelijk.

‘Ja, hij is wel opgeknapt.’

‘Veel.’

Ze keken beiden ernaar; en zagen allebei niets dan de eege plaats aan 't einde.

Toen zwegen ze weer.

Het werd Bets te machtig.

‘Ik kàn niet eten,’ zuchtte ze, haar mes en vork neer leggend.

[pagina 113]
[p. 113]

‘Och probeer 't toch maar,’ zei hij ongelukkig.

‘Nee - onmogelijk - ik kan niet.’

Hij trachtte koppig het door zijn keel te krijgen, te doen alsof 't hem smaakte.

‘Zij had dat zoo hàrd gezegd: jij hebt nu je zin - wou hij ook doen, of hij er heel kalm onder was.’

Zijn tweede portie nam hij klein.

‘Ik heb ook geen trek door dat lange treinen,’ zei hij verontschuldigend.

Ze gaf geen antwoord.

 

's Avonds zaten zij zooals altijd. Hij met 't Handelsblad, zij bij 't theeblad met een haakwerkje.

‘Ik heb beloofd hem het kinderblad te sturen,’ zei hij.

‘Dat had ik ook al gedaan.’

Ze trachtte met roode, tranende oogen een steek op te pikken.

Hij zag 't, haar bedroefd gezicht maakte hem week.

‘'t Wàs waar, hij hàd doorgezet, och god ja, maar toch ook waarachtig niet voor zijn plezier; dat ze dit heelemaal niet begreep, niet iets vriendelijks tegen hem te zeggen vond.’

‘Bets,’ zei hij eindelijk, ‘doe nu niet zoo of 't voor mij niets is, ik ben er immers ook beroerd van.’

Ze begon te snikken, haar gezicht in haar zakdoek.

‘Och ja, och ja, 't is ellendig voor jou ook, dat weet ik wel, maar....’

‘Nou dan,’ suste hij.

‘Als je ook maar eens precies wou vertellen, hoe 't gegaan is, je bent zoo kort, wat heb ik daar nu aan, je kan toch ook wel begrijpen, dat ik daar naar verlang, en je zegt niets, den heelen dag heb ik aan jullie gedacht.’

‘Ik heb je alles verteld,’ verdedigde hij; dan, om haar tevreden te stellen, begon hij de heele reis nauwkeurig in bizonderheden te herhalen.

Maar terwijl hij praatte, kijkend in Bets' gespannen luisterend gezicht zag hij niet anders dan het eene, dat hij niet vertellen kòn:

Berry op den weg, zoo klein en tenger in die wijde eenzaamheid, hem nakijkend en wuivend telkens als hij omzag; terwijl hij liep, al harder en harder, tot hij de bocht om was, waar hij hem niet meer zien kon.

Even nog had hij doorgeloopen, toen opeens kòn hij niet

[pagina 114]
[p. 114]

meer, was hij teruggegaan tot de bocht: of Berry er nòg stond....

Toen zag hij juist een klein zwart figuurtje langzaam het huis ingaan.

Hij had nu alles aan Bets verteld, en zij was kalmer geworden.

‘Als hij 't er nu maar prettig vindt, en ze zorgen goed voor hem.’

‘Hij is gezond en flink - zoo'n groote jongen al, moet je denken,’ zei hij.

- - - - - - - - - - - - - -

‘Ik ga naar boven - ik ben moe,’ zei Bets om tien uur.

‘Goed, ik kom ook niet laat.’

Beneden zat hij stil nu, begreep wel, ze wou alleen boven eens uithuilen - als ze nu maar niet naar Berry's kamertje ging, dan maakte zij zich nog meer overstuur - o nee, ze was boven op de slaapkamer.

Opeens hielden de stappen boven zijn hoofd op.

‘Lag ze nu al in bed? - dat kòn nog niet - 't was zoo stil - o ja, net als hij dacht - - daar kraakte de plank voor Berry's bed, ze had haar schoenen uitgetrokken, omdat ze 't voor hem niet wou weten - - och, waarom deed ze zoo geheimzinnig voor hèm! Nee nee, 't was te begrijpen, je kòn die dingen aan mekaar zelfs niet zeggen, 't ging gewoon niet - alleen moest je 't maar uitvechten - oh daar kwam ze terug, gelukkig! En zóó erg was het toch ook niet! Als alle menschen, die hun kinderen op een kostschool deden, zoo waren; zoo'n eerste dag was ook 't naarst, 't wende natuurlijk gauw - als 't nu maar ging daar - 't zou hem toch wel vreemd zijn! Ja, eigen schuld, hij moest nu maar eens eindelijk ondervinden wat de gevolgen waren van zijn slecht oppassen - zoo'n groote jongen mòest aangepakt worden - - ja zeker - -’

Maar dit flinke, practische denken ontslipte hem weer, trok ten slotte zich samen - dien eersten avond, zonder Berry's hooge drukke stem in de kamer, zonder zijn draven op de trappen, zonder Berry's oolijk bewegelijk gezicht tegenover en naast hem - op dit ééne: ‘Wat wàs hij klein, toen hij daar, alleen op dien leegen weg, me stond na te kijken.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken