Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het spiegeltje (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het spiegeltje
Afbeelding van Het spiegeltjeToon afbeelding van titelpagina van Het spiegeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (12.51 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het spiegeltje

(1921)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk III

MARIANNE LIEP LANGZAAM DE GRACHTEN af, om een bezoek te gaan brengen bij Gusta De Raadt, Koens zuster. Als meisje, toen De Raadt nog rechter was, kwam zij er veel. Nu sinds een toenemende doofheid hem in zijn carrière gestuit had, was 't huis stil geworden, bleven nog slechts enkele goede vrienden komen.

Marianne meed de zon, Zij was altijd loom van dit vroege warme weer, dat zoo afmattend op haar viel na den drukken vollen winter; en terwijl ze een oogenblik bij Liberty stil stond, met even opfleurende belangstelling keek naar de uitgestalde zomerhoeden, dacht ze wat ze met haar zomer doen zou. Weer ergens gaan zitten, uitrusten - hier in 't land - buitenland - hemel, wat was dat allemaal vervelend....

Een stem schrikte haar op.

‘Zoo heel alleen uit - zonder zusjes?’

Ze keek om, zag Gerard, den eenigen zoon van de De Raadts, naast zich staan - en ze lachte verheugd.

‘Hè wat prettig - ik liep me net zoo te vervelen.’

‘Wat 'n makkelijk leventje,’ schertste hij in een blijdschap om haar gulle hartelijkheid, ‘Niets te hoeven doen dan je te vervelen!’

[pagina 36]
[p. 36]

‘Nu ja, en dan ben ik ook nog op weg naar je moeder.’

Zwijgend stapte hij een oogenblik naast haar voort, lange jonge man van acht-en-fwintig; en nu luisterend naar haar meteen opveerenden luchtigen praat, week geheel de hautaine geslotenheid, die zijn gladgeschoren gezicht tot een strak masker maken kon.

‘Ik had al 's avonds eens willen komen, maar ik was bang je lastig te zijn. Lize zei, je was de vorige week niet heelemaal in orde.’

‘Jij bent me nooit lastig - ik ben altijd blij als ik je zie.’

Hij keek haar een oogenblik recht in de oogen. Hij was 't gewend haar zulke dingen te hooren zeggen, en geloofde wel, dat zij 't meende - maar zonder eenigen dieperen grond. Het was Marianne's charme voor alle mannen, met wien ze verkeerde; het openlijk toonen van een genegenheid, die altijd weer onverschillig dreigde te vervagen en toch boeien bleef in zijn warmte èn onzekerheid.

Hij kende Marianne sinds zijn ooms tweede huwelijk. Zij waren van gelijken leeftijd, en tijdens zijn studentenjaren, in het toen nog vroolijke en druk bezochte huis, was een kameraadschap tusschen hen beiden ontstaan en gebleven, had hij haar vertrouwen gehad meer dan een ander. Toch, tot op zekere hoogte altijd, want ook dat ontsnapte hem plotseling weer in hare onberekenbare bewegelijkheid van stemmingen. Dan stond hij opeens tegenover een muur, wist zij hem schijnbaar onbewust maar inderdaad verbluffend berekenend buiten te sluiten.

De laatste twee jaren, nu hij na volbrachte studie assistent was, bleek haar bijzijn hem iets geworden, waar hij op leven ging. Liep hij meer dan vroeger in Marianne's vacantie 's avonds aan bij Koen en Lize in de hoop haar daar te vinden, en het vervulde hem met een stil geluk, samen met haar naar huis te wandelen. Dan in het praten over oude tijden, het samen ophalen van herinneringen uit die vroolijke jaren, zij stil luisterend naar zijn bekende stem, die in zijn eigenaardige intonatie iets bekorend teeders hebben kon, dacht hij: zou zij ooit willen? Beteekende werkelijk haar liefheid, haar blijdschap als zij hem zag, iets meer dan wat zij aan een ieder gaf...

Toen hij afscheid van haar nam, zag zij in zijn gezicht iets, dat haar de oogen deed afwenden...

‘Waarom doe ik zoo tegen hem,’ dacht zij in weifeling.., ‘Als ik toch weer niet wil’....

[pagina 37]
[p. 37]

Op de Leidsche gracht, waar een ongezellige, kille stilte al in de smettelooze gang op haar viel, vond Marianne in de achtersuite, die door de zware gordijnen maar nauwelijks het schaarsche licht van een binnenplaats ving, Gusta De Raadt alleen. En deze, alsof zij haar gisteren voor 't laatst gezien had, ontving haar met een omslachtig relaas van huishoudelijke teleurstellingen.

Marianne hoorde het aan.

‘Ik kwam Gerard juist tegen,’ zei ze terloops in een pauze.

‘Zoo?’ Gusta's aandacht werd voor het eerst gevangen, en haar oogen, vermoeid kleingetrokken, gingen onderzoekend naar Marianne op. Zij wist het wel, dat Gerard al lang veel werk maakte van Marianne; maar zij hoopte, al vond zij Marianne wel lief, dat het toch niets worden zou. Wat moest er bij zoo'n meisje van het huishouden terecht komen!

Het zou iets worden als bij Koen, en voor zoo'n lot hoopte zij, zou haar jongen gespaard blijven. Een schande, zooals die kinderen rondliepen met kapotte kousen, en slordige kleeren. En alles even duur en fijn, - Lize kocht maar - in een week was het afgeslonsd.

Marianne voelde wel Gusta's onwil en peilde den grond. Zij wist, hoe Gusta Lize laakte in alles, en hoe Lize achter Koens rug - want in een familiezwak hield hij zijn eenige zuster hoog - met de kinderen spotte over ‘Gus’, haar zelfs den langen uu-klank niet gunnend.

Gusta, spits-bleek het vermoeid voornaam gezicht, liep onbelangstellend heen over Marianne's concerten - wijdde uit: Zij had geen tijd om uit te gaan. Als een vrouw in dezen tijd, nu de dienstboden zoo slecht waren, behoorlijk haar plicht wilde doen en alles nagaan, bleef er geen tijd meer voor futiliteiten. En Marianne, makkelijk elegant in haar stoel tegenover Gusta's rechte figuur, luisterende met de rustige achteloosheid die vrouwen zoo irriteeren kon, zag: de pijnlijk ordelijke kamers, waar geen boek, geen naaidoosje de aanwezigheid van een levend wezen verried - en waar het, Marianne rilde even bij de herinnering, in den winter nooit behoorlijk warm was.

Gusta's woordenstroom werd gestuit door het binnenkomen van De Raadt, en Marianne dadelijk oplichtend, ging hem hartelijk tegemoet.

‘Kom jij nog eens hier?’ zei hij, zijn lange figuur naar haar toegebogen met zijn klanklooze stem van doove, ‘dat is heel vriendelijk van je, want ik kan niet meer naar jou komen luisteren.’

[pagina 38]
[p. 38]

Zij herinnerde zich, hoe ze hem nog verleden jaar bij haar laatste concert op de voorste rij had zien zitten, luisterend met de grootste inspanning blijkbaar, een smartelijke ontgoocheling in zijn fijnen bleeken kop. Hij wende nooit aan het gebrek, dat hem in zijn carrière gestuit had. hem nu thuishield in dagenlang gedwongen samenzijn met een vrouw, die hem kwelde en vermoeide met de onberekenbaarheid van haar slechte zenuwen, en zijn stille, rustbehoevende natuur door haar nabijheid geweld aandeed. Zij kende het leven van dit paar menschen, na de vroegere drukke jaren van veel uitgaan en ontvangen, thans op elkaar aangewezen in een kluizenaarsbestaan.

En daartusschen leefde Gerard, met tact Gusta beteugelend in haar drift, in haar jaloezie van moederliefde, die hem niet gunde aan zijn vader, wien hij zich in aard en aanleg verwant voelde.

Marianne tegenover hen beiden, dacht aan de vroegere, vroolijke jaren, toen zij een zorgeloos kind, hier menigen blijden avond had doorgebracht. En in een weemoed om zich zelf vond zij den weg terug tot deze oude vrienden, kreeg zij met een enkele vraag De Raadt aan het praten, zorg dragend te luisteren zonder hem te vermoeien door onderbreken; en zij ging vriendelijk in op Gusta's praat, die, nu de klachten over het huishouden van haar hart waren, toegankelijker werd, en sprak over Gerard, vroeg naar Marianne's leven.... En deze vertelde met duidelijke zachte stem van Berlijn, menschen die De Raadt kende...

Toen zij opstond zei Gusta:

‘'t Is lief van je, dat je ons niet vergeet, we zien zoo zelden meer de oude vrienden.’

Ze had tranen in de oogen, die in hun soms plotselinge scherpte Marianne aan Koen herinnerden. Door haar lastige dwarsheid heen, waarmede zij haar man en zoon het leven in huis vergalde, voelde zij zichzelf ongelukkig vereenzaamd, verdorde zij zonder de kracht of bewustheid te hebben te trachten zich ook maar eenigszins in te toomen.

 

Toen Marianne weer buiten kwam, hing een zware on-weerslucht boven de even groenende boomen. - Zij liep snel om thuis te komen.

Nu nog regen ook. Ze kon per slot niet tegen dit leven in ouden, engen kring. En zij had het toch gewild, daar in Berlijn... Ach, zooveel had zij gewild den laatsten tijd, en altijd weer bleek het, dat zij had misgegrepen...

[pagina 39]
[p. 39]

Dicht bij huis zag ze Lize op de stoep staan - die lachte toen zij aankwam, wees op een pakje, dat zij in de hand droeg.

‘Een blouse! ik moest 'm jullie even laten kijken, maar ik blijf niet lang, er komt onweer!’

Marianne look op, om het onverwacht plezier Lize te zien; samen kwamen ze het huis in.

‘Hè,’ snoof Lize begeerig tegen Jeanne - ‘rijsttafel?’

‘Ja kindje, ga binnen, vader is daar - je krijgt gauw een bordje.’

In een blazenden tocht, die Lize's haren opwoei, zat de heer Roske voor zijn bureau en stak blij zijn gespierde hand naar haar uit.

‘Zoo - laat me je eens bekijken - goed?’

Ze lachte.

‘Vàder dan toch! Wat ziet u eruit! Wat hebt u uitgevoerd?’

‘Gezeild. Maar dat's geen antwoord. Je bent smalletjes.’

‘Hè nietwaar!’ stampte ze ongeduldig.

Een rimpel trok boven haar kleinen neus. Haar vader zweeg. Een poos geleden had hij eens gezegd, dat Koen haar niet genoeg ontzag. Toen was Lize veertien dagen boos weggebleven, en de koppige oude man, die het huis van zijn schoonzoon niet meer verkoos te betreden - ‘'t zou hem een beroerte kosten als hij hem toevallig tegenkwam’ - had dagenlang op de gracht geschilderd om Lize te pakken te krijgen. Eindelijk hadden ze vrede gesloten, maar na dien tijd paste de vader op.

‘Hier Lieske, een lekker hapje.’

‘Wèl zalig Jane, maar kind ik word ziek - ik had net clandestien vruchtenijs op. Ik was met Dora Vermeer.’

‘Dan eet je thuis maar niet, en 't ziek worden komt toch pas vanavond,’ lachte Jeanne.

En Lize, lui op de bank, snoepte - met één oog naar de klok: ‘Koen... Barta. Nu jullie kijken naar mijn blouse.’

Marianne had 't pakje al los, hield het lila voiletje be- wonderend op. ‘Beeldig Lies.’

‘Maar ellendig duur,’ kreunde het van de bank.

‘Dàt komt later,’ zei Jeanne ook hier en schepte aandachtig nog een extra lekker hapje op Lize's bord.

‘Blij, dat jullie 'm mooi vinden, ik kon 't niet laten, 't is zóó mijn kleur!’ Ze gleed van de bank - ‘nu vlieg ik - hemel 't onweert al! - dag vader. Jane wel bedankt - Marian.’ Ze rende de deur uit.

[pagina 40]
[p. 40]

Marianne liet haar uit.

‘Kom je overmorgenavond bij me?’ vroeg Lize al op de stoep.

‘Is Koen dan uit?’ zei Marianne onverschillig opstarend in de zware lucht.

‘Ja, hij heeft veiling.’

‘Goed ja - ik zal zien...’

Marianne sloot de deur; en langzaam met moede voeten liep ze terug de lange gang.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken