Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het spiegeltje (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het spiegeltje
Afbeelding van Het spiegeltjeToon afbeelding van titelpagina van Het spiegeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (12.51 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het spiegeltje

(1921)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 124]
[p. 124]

Hoofdstuk XVII

DE PAASCHVACANTIE MET DE VIERKINDEREN den heelen dag thuis, had Marianne een onoverkomelijke moeielijkheid toegeschenen - toch, het was meegevallen. Niek had zij verlof gegeven op haar vleugel lederen dag te gaan studeeren, en zoo kwam hij de vacantie door zonder de gewone scènes tusschen Koen en hem. En Con had twee nieuwe vrienden opgedaan.

‘Hun vader was kapitein bij de genie, ze waren een beetje opschepperig, maar toch wel leuke jongens om zoo eens mee uit te gaan’ - vertelde hij met een hem vroeger geheel vreemde luchtige onafhankelijkheid, op den rand van zijn moeders bed zittend. En Lize onderscheidde met iets van pijn: het alleen-uit-zijn dezen winter had veel van het jongkinderlijke dat hij zoo lang behouden had, weggevaagd - en hij ging minder onder den druk, zelfbewuster dan vroeger rond.

Jan zag hij nog wel, hij was te trouw om hem geheel te laten schieten. Maar het stille fantastische spelen van hen beiden lukte niet meer; mèt de vriendschap voor Jan, scheen ook de behoefte daaraan verstorven.

Fré, wat aan zichzelf overgelaten, had dan altijd Karel, die ieder vrij oogenblik zijn troost zocht in het burenhuis. Het was er zijn tweede thuis, het waren zijn broertjes en zusjes. Fré bleef zijn vriendinnetje, maar Karel, wijs voor zijn jaren irriteerde haar dikwijls door zijne ‘ouwe-heerigheid’ Als Fré klaagde in hartstochtelijke verontwaardiging over vader, dan ondervond zij gekrenkt en verbaasd, dat Karel daar niet in mee ging, haar terechtzette - en haar vlug gevoel ontdekte verbaasd dat hij een vereering voor haar vader had. Ten slotte streelde het haar, al begreep ze niet hoe dat zoo kwam. Want tegen Fré had Karel nooit kunnen vertellen, wàt hem dezen winter ‘meneer’ had doen aanhangen in diepe, dankbare genegenheid. Karel had vroolijkheid en hartelijkheid gevonden in het Martinsenhuis, maar immer op zoovele blijde avonden had zijn trots het oogenblik gevreesd, dat hij midden-in weg moest; en altijd weer opnieuw uitleggen aan mevrouw en de kinderen, wat zij toch nooit begrepen of onthielden - de bekentenis waartoe het hartelijk nooden hem altijd weer dwong:

‘Ik moet naar huis, want ik moet Pa in bed helpen.’ -

Als dan meneer in de kamer was, zei die onmiddellijk:

[pagina 125]
[p. 125]

‘Dan moet je dat ook doen jongen, dàt gaat voor.’

In een trots had hij gevoeld: ‘meneer begréép het - vond het goed en ook heel gewoon:’ En een warme genegenheid was in zijn donkere oogen als hij Koen tegenkwam in de gang of op straat, en hij kon met hem meeloopen als zelden een van zijn eigen jongens - vertellend over alles...

Marianne zag het, en zij dacht hoe wonderlijk het was, dat zonder moeite Koen dezen jongen volkomen voor zich gewonnen had, terwijl het tusschen hem en zijn eigen kinderen zoo licht botste. En zijzelf die nu al die weken in zijn huis was, kwam zij hem iets nader? Toch ging alles den laatste tijd zooveel beter, werd haar geest williger, haar handen redzamer voor dit soort werk - zou hij het dan nooit merken? Zij had toch te veel dezen zomer Lize in haar huishouden gezien om niet te weten dat het toen eer slechter dan beter ging. Maar van Lize verdroeg hij het, en van haar, een vreemde, niet - dàt was het verschil.

Als zij dit met zichzelf had uitgemaakt voelde zij zich slap en moedeloos. 't Was ellendig, maar zij kon zich niet onttrekken aan al die toch nietige voorvallen, plichten en ergernissen.

In dezen korten tijd had dit leven bezit van haar genomen - het had haar ontfutseld stuk voor stuk alles waaraan tot nog toe haar hart, haar trots, haar gevoel van eigenwaarde waren blijven hangen. In haar heelen verlovingstijd mocht het haar in bewust redeneeren een feit geschenen hebben, dat zij nu al het andere achter zich liet, - onbewust, dat voelde ze nu, had zij nooit losgelaten het oude leven, was het ook nooit verdrongen geworden door haar gevoel voor Gerard. Wat was het dan, dat in enkele weken haar had overrompeld met zoo verbijsterende overmacht, en al het andere deed vervagen, verijlen tot verre onwezenlijke droomen - knottend in vreemde machteloosheid iedere eerzucht.

Waarom - waarom had nooit Gerard haar vermogen te vervreemden met sterke hand van alles, tot zij machteloos en zalig overgegeven, zich slechts verbonden voelde aan hem? Ze had het verlangd, gewild. Zij had zichzelf opgedrongen dat hij het deed. Nu wist zij, het was niet waar geweest - en zij verweet het Koen. Zij verweet hèm iedere tekortkoming die haar in Gerard ergerde. Zij verweet het hem in uren, als zij slapeloos lag, en zich verweerde tegen een gewaarwording welke zij weerstrevend en tegelijk geboeid onderging: alsof zij na jaren zwervens tusschen vreemden,

[pagina 126]
[p. 126]

die een àndere taal gesproken hadden dan de hare, hier haar nauwelijks meer bewuste, diepste zelf terugvond. Zij wist nu: in velerlei losse vriendschap, in schijnbaar diepere genegenheden, in den omgang met menschen tusschen wie zij meende zich thuis te voelen, was daar soms geweest een woord - een blik - een lach - die haar 't gevoel gaven van een afgrond tusschen haar en al die anderen. En het deed haar zich terugtrekken in een niet meer te verwinnen koelheid, die den ander wegdreef ten slotte.

En nu - nu was er die afgrond immer tusschen haar leven hier en al het andere - tusschen haar en alle menschen - tusschen haar en... Gerard? Neen, néén!! O, hoe kon zij zoo zichzelf verliezen, dat zij niet eens meer wist of zij - Gerard...

Zij wierp zich om en om in een worsteling met zichzelf, die haar alle rust benam; maar toen zij een paar dagen later Termolen in de gang ontmoette, vroeg zij hem plotseling:

‘Hoe vindt u mijn zuster, dokter? Zoudt u denken, dat zij gauw weer zelf haar huishouden kan waarnemen?’

‘Hebt u haast om weg te komen?’ weervroeg hij stijfjes - en hij merkte op, hoe haar blik in een zwakheid den zijne ontweek.

‘Neen,’ zei ze kort, als een ademstoot.

‘Het is van het hoogste belang dat mevrouw er nu eens geheel bovenop komt. Te lang heeft zij zichzelf veronachtzaamd,’ zei hij.

Hij wachtte even, dacht dat zij niet op haar zuster leek - groette toen.

Met moede voeten klom Marianne de trap op naar Lize. Een dofheid was in haar hoofd. Zij bedacht, hoe Gerard verlangde naar den zomer, dat zij dan weer thuis zou zijn.

Dat zoù zij ook...

Dat was nog lang toe...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken