Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het spiegeltje (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het spiegeltje
Afbeelding van Het spiegeltjeToon afbeelding van titelpagina van Het spiegeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (12.51 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het spiegeltje

(1921)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 215]
[p. 215]

Derde boek.

Hoofdstuk XXXIV

IN DE GANG KWAM JEANNE MARIANNE TEGEmoet - wat bezorgd om die blijkbaar wel ernstige oneenigheid tusschen haar zusters; zij merkte, hoe kil de wang was die haar lippen raakten, en hoe Marianne's oogen strak staarden als in pijn, over alles heen.

En Jeanne babbelde in haar onrust door: ze was blij dat Marianne komen kon, er zouden vanmiddag oude vrienden zijn in Den Haag - en vader had niet veel verpleging noodig, 't was maar dat hij een van hen beiden bij zich had. Hij voelde zich dadelijk veronachtzaamd en verlaten - hij was wèl oud geworden...

Zij stokte, alsof plots een gedachte haar beklemde... haar gezichtje bleef peinzend, de mond in ongewone strakheid geklemd. Maar Marianne zag het niet, merkte nauwelijks dat Jeanne zweeg; zij wist niet, dat zij zelve nog niets gezegd had. Zij stond met de hand geleund aan de deur, en zag met een siddering van weerzin, de oude bekende kamer rond.

‘Kindje, er is toch niets ergs gebeurd tusschen jullie? Je vondt het toch niet naar om hier te komen?’ aarzelde Jeanne, eindelijk getroffen door Marianne's gezicht.

Maar dat herwon zich meteen onder den zweepslag der noodzakelijkheid.

‘Welneen - maar 't ging niet meer tusschen ons en toen hebben we er een eind aangemaakt. Je moet de groeten van allemaal hebben - ik heb 't de laatste dagen erg druk gehad...’

‘Dat begrijp ik...’

Als in een droom ging Marianne de voorkamer door naar de achtersuite, waar haar vader zat. De oude man stak verheugd zijn hand naar haar uit.

[pagina 216]
[p. 216]

‘Zoo,’ zei hij, ‘dat is goed, dat jij zoo lang bij me komt, kind.’

‘Ja vader,’ zei ze klankloos.

Ze merkte wel zijn ongewone vreugde haar te zien, maar het deed haar niets. Even kwamen Termolen's woorden haar voor den geest.

Oh, dit - het oude leven, waarin zij was teruggekeerd! Alsof zij onmetelijke tijden had gezweefd op een feest, en nu in duisternis en armoede moest zwoegen voor het dagelijksch brood. Daar zitten met die beiden aan tafel, waaraan ook zij had aangezeten eens in haar oude plunje van tevredenheids bedrog - waaraan zij nù in haar flonkerend feestgewaad van liefde's rijksten tooi zich smadelijk vernederd voelde... En praten met Jeanne en vader, en antwoorden op hun belangstellend vragen naar alles, terwijl een wezenloosheid van 't bitterst leed haar gedachten, haar tong verlamde - zij niets zag dan wat zij telkens opnieuw doorleefde:

Dezen laatsten morgen - dáár. Het ontbijt met al de kinderen, in de grootste verwarring door het rare: tante ineens weg, moeder beneden - en haar eigen uitleg: ‘Tante Jeanne moest onverwacht uit de stad en grootvader kon niet alleen zijn.’ Lize, stom, bleek, met één roode plek gloeiend in haar hals, toen Koen nauwelijks beneden weer opstond, zei naar kantoor te moeten. Zij zelf handelend als onder een ijzeren dwang, zich klampend aan de eigen sterkte - in de eenige vrees, dat als zij dit niet zakelijk hard verwerkte, haar krachten te kort zouden schieten...

Eindelijk koel, vormelijk het afscheid van Lize - zij de gang door met al de kinderen om haar heen. -

Jeannetje snikkend aan haar hals. Dan de kantoordeur die open ging voor haar schemerende oogen...

Zijn band om de hare...

Daarna niets meer. De vreemde straat, de verre geluiden, het vijandelijke licht - Niek, die naast haar liep, haar taschje droeg...

Achter haar - achter haar - ver - steeds verder en onbereikbaar - het huis - hij...

En zij lééfde...

--------------

Na de koffie lichtte Jeanne met honderd kleine zorgen Marianne in over vader, het huishouden; en zij vertrok tenslotte onwillig, met bedrukt gezichtje kijkend van den een naar de ander. Marianne zag het, doch geen gerust-

[pagina 217]
[p. 217]

stellend, vriendelijk woord kon haar doffe geest bedenken.

Maar na Jeanne's vertrek alleen op haar eigen kamer - een vreemde haar geworden na die andere, waar zich haar innigst leven voltrokken had - terwijl de oude man beneden zijn dutje deed, zonk de volle wanhoop van het onherroepelijke over haar, en op den grond in elkaar gekrompen als een ziek dier, viel het zinneloos van haar lippen:

‘Ik kàn niet - ik moèt terug - ik wil naar hem toe...’

Ze wist niet hoe lang ze daar lag en kreunde, zonder een enkelen traan - ze schrikte eindelijk tot zichzelf door een klop op haar deur.

‘Juffrouw - meneer vraagt naar u.’

Ze strompelde op, liep naar beneden.

Haar vader bewoog zich onrustig in zijn stoel.

‘Waar was je?’ klaagde hij - ‘ik zit al zoo lang alleen.’

Zij kon geen geluid geven, zijn klacht sprak niet tot haar hart. Dof en onaangedaan bleef ze, alsof een korst om haar hersenen alle emotie weerde. Slechts haar handen vonden machinaal het werk, dat er te doen viel - stopten het kussen opnieuw in zijn rug, maakten een glas limonade voor hem klaar. Toen bleef ze een oogenblik naast hem zitten op het lage bankje, haar hoofd tegen de leuning van zijn stoel.

Opeens voelde zij zijn hand over heur haren.

‘Scheelt er wat aan?’

Ze gaf een snik. Alles had haar strak gehouden binnen die tranenlooze wanhoop: haar thuiskomst, Jeanne's liefde... Maar de zeldzame hartelijkheid in de stem van een ouden man - misschien omdàt het een man was - brak alles in haar. En plotseling begon ze te weenen, mòest ze uitweenen haar ellende, haar eenzaamheid en wanhoop - weende ze, zonder wil of zorg meer zich te beheerschen.

De heer Roske zat stil, alleen zijn hand streek nu en dan zacht over heur haren. Hij dacht geagiteerd in zijn zwakte: hij hoopte niet, dat ze iets met Gerard had - hij zou Gerard niet willen missen uit zijn kring...

Maar Marianne zei niets, ze dacht niet aan hem, wist nauwelijks dat hij naast haar zat. De radeloosheid, de woedevan-ellende van heel haar leven, snikte ze uit met diepe, harde snikken - huilen mòest ze eindelijk om niet krankzinnig te worden.

[pagina 218]
[p. 218]

Eindelijk droogden haar tranen, en ze bleef een poos stil met haar beschreid gelaat tegen zijn stoel aanleunen, krachteloos, verdoofd - voor 't oogenblik van uitputting ongevoelig voor haar leed.

Slechts toen hij eindelijk uitsprak wat hem kwelde:

‘Je hebt toch niets met Gerard?’ vond ze onmiddellijk het antwoord:

‘Welneen, vader, zeker niet.’

Hij zweeg weer. Er was nooit veel begrip of meeleven in hem geweest met zijn kinderen. Hij had van hen genoten wat hem lief was, de rest genegeerd. Nu voor 't eerst hij zich zwak voelde en hulpbehoevend, was er door de dof heid van zijn geest heen, een angstig besef in hem dat hij alleen stond, ver van hen af.

 

Lize was haar vader even vliegend komen goedendag zeggen, en hij had niet gemerkt, dat Marianne opzettelijk boven bleef. Slechts de kinderen had Marianne gezien. Zij hoorde aan hun opgewonden verhalen en plannen - en dat vader eerst nog een paar dagen meeging, om dan met meneer De Rode veertien dagen naar de Ardennen te gaan. Fré vertelde haar gauw-raffelend, vader was naar Niek's leeraar geweest en nu mocht hij na de vacantie studeeren voor zijn toelatings-examen aan het conservatorium, en hij kreeg er thuis alleen lessen bij in de talen.

Marianne, Jeannetje aan haar schoot, luisterde, de handen gewrongen in elkaar, terwijl ieder woord, iedere beweging van hem oprees voor haar geest. En zij had hen eindelijk weg zien trekken, joelend en afscheid-wuivend - dat leven, waaraan zij geen deel meer had.

En nu kwamen stille dagen, door niets gestoord. De lange ochtenden, in het koel-lichte huis - de middagen, waarin haar vader rustte, zijzelf zat op haar kamer of in den kleinen tuin - de avonden, als zij tweeën weer samen zaten, te loom bijna voor een woord. En alleen waren daar de brieven van Gerard; die schoven zich telkens als een pijn apart tusschen haar smartdroomen.

Maar in die zware, zwoele zomerdagen begon een star verzet op te staan tegen haar verlangen en haar leed. Het was geen strijd als vroeger om zichzelf te bedriegen - het was de strijd van eene, die het leed tot in zijn diepste diepten doorschouwend, zich aangordt om te redden wat er te redden valt, zich klampt aan wat haar nog bleef. En zij dwòng zich Gerard terug te schrijven in den ouden toon –

[pagina 219]
[p. 219]

zij vroeg naar zijn praktijk, bizonderheden van het huis... Zij ging zelfs zoover, telkens tegen haar vader over Gerard te spreken, kleinigheden van hem te vertellen, waarbij zij hem altijd in het sympathiekste licht stelde. En als zij een grap herhaalde, die tusschen hen beiden was geweest, klonk haar lach op tot de tranen in haar oogen stonden.

Maar daarachter verleefde zij het àndere leven, van uur tot uur, van minuut tot minuut. Dáár, waar zijn voetstappen lagen, de muren de echo van zijn stem besloten, was zij in hun midden, liefkoosde en hielp zij de kinderen, gingen haar handen in liefdevolle aandacht en zorg over al wat hem toebehoorde - herinnerde haar bizonder gevoelig reukorgaan haar den eigenaardigen geur van het huis, van zijn kleeren... Daar sprak ze met hem, daar leefde ze van zijn lach en stierf ze onder zijn verdriet - tot zij 's avonds zijn woord, zijn handdruk mee naar boven nam als laatste kleinood van een kostbaren dag.

Toch - aan Gerard klemde zij zich - te hardnekkiger, naarmate de ander in begoochelende afwezigheid, waar geen enkele teleurstelling de illusie stoorde, haar dieper bezat. Strak en besloten, stelde zij vast, wat zij nu zèlf wilde:

In September zouden zij trouwen - en de weken daarvóór, als Koen weer terug was, moesten vergaan in overjachtend zorgen. Ze zou geen tijd meer hebben om daar te komen - nauwelijks eraan te denken - ze zou den onoverkomelijken slagboom stellen tusschen het verleden en wat voortaan slechts haar leven mocht zijn.

Maar de late zomeravond vond haar staan aan het raam en uitspieden langs de grachten en haar mond zong onbewust wat haar wil verwierp:

‘Enden - enden - soll es nie...’

Dan liepen de tranen haar langs de wangen en ze wrong de handen. De gansche wereld, die samenkromp tot de plekken, waar hij kwam...

En zij werd het zich bewust, hoe haar langzaam totaal ontzenuwde het besef van den verren afstand, die hem onbereikbaar voor haar deed zijn. Als zij maar wist waar hij was! Nu werd deze onwetendheid haar een pijn, die folterde in alle mogelijke fantasieën: zij zag zichzelf liggen, zwaar ziek, naar hem verlangend en hij wist het niet. Hij had een ongeluk gehad en zij kon niet naar hem toe, geen bericht krijgen...

Op een morgen aan het ontbijt zei de heer Roske:

‘Ik vind je mager geworden, meisje.’

[pagina 220]
[p. 220]

‘Ik vader? mij scheelt toch niets.’

Hij zweeg - hij zag haar oogen sinds zij hier was, grooter, met een brandenden honger in hun donkere diepten; en hij bezon met een overblijfsel van zijn vroegere scherpte: hoeveel ze over Gerard sprak...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken