Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrouw Jacob (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrouw Jacob
Afbeelding van Vrouw JacobToon afbeelding van titelpagina van Vrouw Jacob

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.87 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrouw Jacob

(1935)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VI

De Beier had te veel moeiten in eigen land, dan dat hij voor het oogenblik zich in de Brabantsche zaken kon mengen. Rust scheen hem nu eenmaal niet gegund; sinds hij de Nederlanden als ruwaard regeerde, had Jacoba gezorgd, dat hij geen dag het zwaard in de scheede kon steken. Nu wilde hij eerst de geschillen met Frielsand en Utrecht tot een goed eind brengen.

[pagina 243]
[p. 243]

De Friezen - door Sigismund vrij verklaard en alléén onderhoorig aan den keizer - hoe hadden zij Willem's toorn gewekt, was het goud door tallooze legertochten verslonden. De Beier zag in, dat hij dit voorbeeld niet volgen moest. Vier jaren nu reeds reilde en zeilde hij tusschen de eindeloos elkaar beoorlogende partijen der Friezen door, om tot een verbond te geraken.

Nu eindelijk was hem dat gelukt. Te Den Briel zag hij zich erkend als Heer van Friesland bewesten de Lauwers; met de stad Groningen, en de hoofdelingen van het land tot den Wezer had hij een verbond gesloten van onderlinge vriendschap en bescherming.

Jan van Beieren zag er met tevredenheid op. Hij begon al meer het doel nader te streven, dat hem wenkte als een lichtend verschiet: in eindelijken algeheelen vrede, na de Hoeken ten ondergebracht te hebben, rechtvaardig en goedwillend de Nederlanden te besturen en tot ongekenden bloei te brengen. Hij verlangde niet meer naar krijg en veroveringen; hij verlangde een goed vorst te zijn over een bloeiend en gedijend land. Hij verlangde een ouderdom naast Elisabeth, van haar bijzijn genietend, en in staat haar te geven al, wat haar prachtlievendheid begeerde.

Maar nòg was het niet voor hem weggelegd. Ook vielen groote rampen voor die hem jammerden. Zoo was de mooie, trotsche stad Amsterdam door een fellen brand grootendeels in de asch gelegd. En daar was Frederik van Utrecht, grijs en zoo oud dat hij niet meer te paard kon zitten; aan het hoofd van zijn leger reed hij, brandend en moordend, plunderend kasteelen, steden en dorpen. Op Sint Maartensdag kreeg Jan van Beieren de tijding, dat Wageningen was geplunderd en verbrand. Die Hoeken! kreeg hij ze nooit onder!

Hij dacht aan Jacoba, in Engeland steeds het vuur stokende. En verwoeder, gordde hij zich opnieuw tot den strijd, viel thans zelf te vuur en te zwaard verwoestende in het Sticht. Den mond van de Eem blokkeerde hij. Uithongeren. Er kwàm honger; het koren was tot ongehoorden prijs gestegen, waar overal de landbouw werd vernield door telkens opnieuw overvallende krijgsbenden. Als de hongersnood komt - dat kent hij - dan zwichten de vrouwen het eerst om de wille van hun kinderen. Zij bestoken de mannen - dan zal het volk de Kabeljauwen en hun vrienden weer aan de regeering helpen.

[pagina 244]
[p. 244]

Maar in dien herfst van het jaar 1421 - hoe regent het! Heeft het óóit bij zijn leven zóó geregend? Onophoudelijk, in stroomen neervallend, de wegen onbegaanbaar makend, de dijken doorweekend; al het lage land blank, en de rivieren woest hoog en dreigend.

Jan van Beieren zag overal uit over grauwe, wild aanjagende golven - en soms kon een bang voorgevoel zijn hart opeens beklemmen. Als altijd maar die noordwester zweepen bleef....

En in den nacht van Sint-Elisabeth, daar groeit de storm tot een alles wegvagende, alles verwoestende kracht. In de lage landen, die angstwekkend weerloos liggen beneden den rivierstand, beschermd slechts door zwak geworden dijken, hooren wakend en biddend in doodsangst de menschen het onheil aandreunen. En in de stad Dordrecht is plotseling een geluid, dat al wat sliep wakker schrikt: in den fluitenden, huilenden wind opgejaagd, plast het schuimende water voeten hoog door de straten.

Wat gebeurt - wat is er gaande buiten de muren in den inktzwarten nacht! waaruit langzaam een afgrijselijk geloei en gehuil zich mengt tot een het van geluiden. Wat.... Er is niets te doen dan de eindelijke, late, trage morgenschemering afwachten....

En dan, in dat eerste grauwen van den onwilligen dag, stijgt een weeklagen op van de muren en plant zich voort door de stad:

Water! water - niets dan water meer! Zoover te zien is, staat geen enkel dorp, geen enkele hoeve, geen boom en geen kerk meer overeind. Verzwolgen en vergaan twee-en-zeventig groote welvarende dorpen, landerijen, velden en hoeven in die grauwe, woest kokende watermassa, waarin mensch en dier den dood vond.

Dordrecht, de stad, de machtige, staat op een eiland; en de bulderende wind, het aandonderende water bebeuken de muren.

Tot den Beier komt het bericht: bij Wieldrecht en Werkendam de dijk doorgebroken - de Zuidhollandsche waard één wilde zee. En nòg, terwijl hij snel te paard gestegen, jagend rijdt naar de oorden der verwoesting, gaat de ramp voort. Dagen rijen zich aan dagen, die opkomen en verzinken in gierende stormvlagen en kletterende regens. Thans zijn langs de geheele Hollandsche kust tot diep in Friesland alle dijken bezweken. Er is geen enkele macht meer in Holland dan wind en water. In het woedende water, in den razenden storm, verzinken de rijke hofsteden,

[pagina 245]
[p. 245]

verdrinkt in doodsnood loeiend het mooie vee, vluchten berooid en tot bedelaars gemaakt wie het lijf nog redden.

In deze wintermaanden staarde soms tijden lang de Beier over het verwoeste, verdronken land. Drong de gedachte in hem naar boven aan een vloek, die over de nevelige landen gevallen scheen, sinds Jacoba, zijn broeders wees, beroofd en onterfd, als vluchtelinge haar erflanden moest verlaten. En een visioen kwam in een droom voor hem: hij stond, en om hem was heinde en ver niets dan naakte, barre grond - gestalten lagen vermoord rondom, of vluchtten met pak en zak beladen weg. Steden en dorpen zag hij geslecht in rook en brand van oorlogsgeweld, of verspoeld tot wat modder en steenen in vuilgrijs water.

Hij sloeg de oogen op, en wist niet meer of hij geslapen had, of met een visioen was bezocht. Hij zat stil en afgemat; en dacht aan Jacoba. Hij wist het: zij rustte niet. Zij jaagde rusteloos de Hoeken op, en bereidde zich tot een inval.

 

Een somberte legde zich over den Beier. Zijn grove spot ontzonk hem. Hij had veel van zijn woestheid verloren, die hem eenmaal zoo gevreesd maakte. Voor zijn partij was hij een rechtvaardig en goed vorst. Een barsche volharding steeg in hem, om zijn land te helpen boven de ellende uit; het land dat hij met alle geweld had willen bezitten, en dat hij niet ten onder wilde zien gaan. De dijken moesten hersteld en versterkt - het water moest gekeerd. Hijzelf ging vóór, en ditmaal achtte hij niet Elisabeth's misnoegen. Kortaf eischte hij haar juweelen op - zijn vertrouwde ridder Nothaft ging den schat in Beieren verpanden. Geld moèst er zijn - geld! En dit scheen wel een duivelsche streek: juist nu het geld broodnoodig was, waren alle bronnen, die zoo ruim steeds geleverd hadden, opgedroogd door het jarenlang uitputtende oorlogvoeren.

 

En nog hield de tegenslag niet op. Nauwelijks wisten hem de Friezen gebonden door den watersnood in Zuidholland, of zij trachtten met alle macht tot een onderling verbond te komen. In Februari kwamen de hoofdelingen te Groningen bijeen, en sloten een onderlingen bond en vasten vrede.

De Beier beraadde zich, haastig en vertoornd met Nothaft en zijn trouwe baronnen - met Van Egmond, Van Gaesbeek, de

[pagina 246]
[p. 246]

Van Borselens. Hij besloot den Friezen te doen weten, dat zij dezen landsvrede, waartegen hij overigens geen bezwaar had, aan zijn goedkeuring dienden te onderwerpen. Maar het was een holle vertooning, dit besefte hij - zijn heerschappij bestond daar nog slechts in naam.

‘Als ik kòn,’ prevelde hij, en zijn vuist trommelde ongedurig, - ‘als ik kon zooals ik wilde....’

‘Wat kùnnen wij doen, Heer,’ zei de verstandige Van Borselen. ‘Uw nicht, Vrouw Jacob, stookt uit Engeland voortdurend het vuur op. Zij is gevaarlijker daar dan hier nabij. Van overal, uit Friesland, uit Utrecht, uit Holland en Zeeland, trekken de Hoeken naar Engeland, en keeren terug met hun orders. Voor alle riviermonden, gij weet het, langs de geheele zeekust, zwermen als wespen die kleine snelle zeilers met Hoeken bemand. Bij gansche benden zwerven de Hoeksche vrijbuiters aan de grenzen, houden schepen en koopwaar aan - vallen 't land binnen, stroopen en branden - duiken overal op, onverwacht. Tusschen de eilanden, in de kreeken en moerassen van Zeeland en Zuidholland zitten zij verscholen. En de kloosters overal aan Vrouw Jakob verknocht, geven hun schuilplaats. De monniken houden ze zelfs in hun cellen verborgen. We hebben een blokhuis moeten bouwen bij Brouwershaven ter bewaking van de binnenwateren, en wàt doen wij ermee! Wij kùnnen geen volk en geld meer voor Friesland offeren.’

‘En Utrecht,’ sprak van Gaesbeek, ‘daarmee is Uwe Genade ook niet klaar nog.’

‘Utrecht -’ viel Egmond in, ‘zal binnenkort wel vrede moeten sluiten. Spionnen melden, dat in de stad honger is en pest. Lang heeft de oorlogsbuit het gebrek gekeerd, maar nu is de nood een feit.’

‘Een tijdelijke vrede is mij welkom,’ zei de Beier. ‘In dien tijd zal de dood den stokouden bisschop toch wel eens halen.’

 

De Beier bleef somber. Wel waren deze Kabeljauwen zijn partij; zij hadden hem aan de heerschappij geholpen; maar zij deden hem dit voelen ook. Geen genegenheid, eigenbaat alleen had hen hem doen aanhangen. En zoo het erop aankwam te strijden waar hij zich in zijn persoonlijk recht gekrenkt voelde, daar wist hij, lieten ze hem alleen. Hoe ze hem hadden voor-

[pagina 247]
[p. 247]

gehouden al de schade die zij leden door de Hoeken, door Utrecht - alles, om hem geen goud te hoeven geven voor Friesland! Hij had het wèl verstaan. En altijd meer en grooter zorg.

Op een dag kwam een bode door, en meldde: in Haarlem was een geweldig oproer uitgebroken om de Kabeljauwsche regeering te kantelen.

‘Vrouw Jacob,’ zei Egmond. ‘Ze heeft een vorstelijk inkomen van den koning, en het gaat alles naar Holland om de Hoeken te steunen.

De Beier trok op, in een woede. Hoe ondermijnde de jonge heks voortdurend zijn werk! En in Haarlem, ging een noodgeschrei op. Jan van Beieren viel in de stad en dempte in bloed elk verzet. De schuldigsten werden onthoofd, vijf-en-twintig voor eeuwig uit Holland en Zeeland gebannen - velen in gijzeling gezet. De rijkste, aanzienlijkste poorters waren getroffen. Zelfs de gilden moesten hun vrijbrieven en handvesten uitleveren.

Vermoeid keerde de Beier van Haarlem terug - in een ongekende, zonderlinge vermoeidheid van den geest. De lentezon van het nieuwe jaar bescheen een nog steeds half verdronken Holland. Allerwegen werd wel aan de dijken gewerkt, maar nog was aan de verwoesting door het water geen eind te zien.

Terug in zijn hof te 's Hage sloot hij zich op. In zijn zetel gedoken, gingen achter zijn gesloten oogen tafereelen voorbij van al het beleefde der laatste maanden.

Utrecht, het door pest en honger, maar niet door hem verslagene, waarmee hij thans vrede had. De onbetrouwbare Friezen. Haarlem gestraft en bedwongen; maar hij had met die straf een bloeiende stad vermoord. De aanzienlijken, de rijken, het hart van de stad, hij had ze moeten dooden of verbannen. Zichzelf had hij daarmee een onherstelbaren slag toegebracht.

En hij dacht aan Engeland. Als het waarheid werd wat hem was gemeld, als werkelijk een Engelsche inval te duchten viel - dan...

Dan moest hij al zijn strijdmacht putten uit een verarmd, verwoest land, met een verwilderde bevolking - onwillig, hij wist het zeer goed, tot den oorlog. En dat waren de bloeiende, rijke Nederlanden, die hij zoo fel had begeerd. Hij dacht aan zijn broeders dochter. Zij liet liever het land te gronde gaan dan dat zij het hem gunde. Handel was niet meer mogelijk, noch visscherij

[pagina 248]
[p. 248]

- er waren geen bronnen van inkomsten meer. Maar zij had het Engelsche geld. Als het huwelijk met Glocester waarlijk dóórging....

Hij opende de oogen en zag naar buiten. Dat ook nog ja! Van Vliet, zijn hofmaarschalk trok weg. Jaren bij Willem in hooge gunst, gehuwd met Willem's natuurlijke dochter. En een der weinige Hoeken, die overgeloopen bij hem was in dienst getreden

Hij had Van Vliet graag mogen lijden; om zijn beminnelijke, vriendelijke, verstandige persoonlijkheid. Alleen de blonde Beatrix had hij nimmer vertrouwd. Tusschen haar en Jacoba was de band nooit verbroken - dat had hem koel jegens haar gestemd.

Den laatsten tijd was ook Van Vliet duidelijk veranderd. Hij begreep, zijn Hoeksche vrouw zette hem op. En op eenmaal had hij zijn ontslag gevraagd uit al zijn ambten.

Daar ging hij. De Beier keek somber toe. Gisteravond had hij afscheid genomen. Het was niet twijfelachtig, waarheen zij zouden gaan.... Hij sprong op en liep heen en weer. Jarenlang was Van Vliet toch een vriend van hem geweest, met wien hij vertrouwelijk omging. En nu had de heks hem van zijn hof den jarenlang getrouwe gestolen; weggetrokken, gelokt en begoocheld....

 

Jan van Beieren beriep naar Den Haag de gansche Kabeljauwsche ridderschap; zij moesten de gelofte afleggen bij een mogelijken Engelschen inval elkaar onmiddellijk bij te staan.

Om hem begrepen de Kabeljauwen hoe onzeker hij zich voelde. In zijn onmiddellijke omgeving waren zijn eerste dienaren zeer aan hem gehecht; zelfs de balsturige, altijd onmiddellijk in hun eer getaste, lastige edelen als Egmond, Gaesbeek, waardeerden zijn goedhartigheid, zijn helder inzicht. Toch altijd beter een sterk man dan een grillige, door wraakzucht bezeten vrouw.

Maar hoe zorg en tegenslag zijn hart verduisterden, wist slechts Nothhaft, die heimelijk hem vergezelde naar Schiedam, om de beroemde Lidwina te raadplegen over den staat zijner ziel.... Zelfs zijn geliefde Elisabeth mocht hiervan niets weten.

Van dien tocht kwam de Beier somberder en meer in zichzelf gekeerd, terug. Hij voelde zich voor het eerst en plotseling den ouderdom nabij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken