Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrouw Jacob (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrouw Jacob
Afbeelding van Vrouw JacobToon afbeelding van titelpagina van Vrouw Jacob

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.87 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrouw Jacob

(1935)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

II

Tegen den zomer was Jacoba moe geworden van dit alles. Te afkeerig op eenmaal van feest en vermaak. Zij was gegaan naar haar slot Oosteinde in Goes.

En hier, met een klein hof, waarheen wèl de vrienden nog altijd kwamen, en waar door haar gehandhaafd werd opnieuw thans weer prinselijke statie - hier begon, toen eindelijk de overspanning van haar viel, de werkelijkheid duidelijker zich aan haar opdrong, na de lustelooze vermoeidheid eerst, al spoedig een langzaam winnend verzet tegen dit bestaan.

Na zoolange spanning, daarginds in Gouda, waar zij zich, hoè ook benard, toch middenpunt geweten had van een beweging; dat fel geleefde leven altijd dobberend en geslingerd tusschen hoop en teleurstelling - het was gevuld geweest van ochtend tot avond met overleg, berekeningen, mogelijkheden, verwachting van heil of onheil.

[pagina 568]
[p. 568]

De mogelijkheden, - de belovende, geheimzinnige toekomst, die goedmaken zou....

Als....

Er was geen ‘als’ meer. Geen mogelijkheden. Niets was er meer. Zelfs de smart, de martelende, nooit ontbrekende gezel, was ver komen te liggen, als iets dat haar niet meer bereiken kon. Doof en gevoelloos bleef haar hart. Maar al dat andere: verwachting, teleurstelling, strijd - alles, waarvan zij toen op eenmaal zóó moe was geweest, dat zij gemeend had het niet langer te kùnnen voortsleepen - had een leegte gelaten, waarin zij hulpeloos rondtastte naar iets van dat pijnigende, oud bekende; in de vreeselijke zelfbekentenis: dat zij daarnaar terugverlangde.

Hoe tegennatuurlijk aan haar jonge jaren, het had zich tenslotte zoo vastgebeten in haar, dat het met haar geheele wezen vergroeid was. Zij kon geen rust meer aan; zij snakte naar strijd opnieuw - hoe dan ook. Dit stille leven, waar geen boodschapper te wachten was, geen verloren slag te vreezen, geen pijn het hoofd te bieden - deze dagen, avonden, nachten over een rustig vreedzaam land, een stille stad - zij konden niet gevuld worden door banket, muziek of jacht - met schaken en kaarten - door een schijnbaar opgewekt deelnemen aan een volksvermaak, vogelschieten.... Want haar hart, dat al deze belevingen moest bevolken met eigen gedachten, kon dit niet meer zooals vroeger in Engeland.

Borre van Doirninck, die trouw haar gevolgd was, zag haar verlorenheid; zijn groot, zwaarmoedig hoofd op de borst gezonken, zijn lichte, peinzende oogen naar haar op. Hij was het die de oude vrienden aanspoorde, als vroeger te komen naar Goes, hun opwachting geregeld te maken.

Maar als zij kwamen, Vianen de vroolijke feester, Van Kijfhoeck, de altijd vurige, Van Gent, de trouwe gezant, Van de Merwede, en de anderen - dan was er toch iets ontwricht tusschen hen en Jacoba. Er viel niet meer te beraden, te rekenen, te vreezen en te wagen; om hen stond een rustig, in slaap geraakt klein hof, met die ééne rustelooze, radelooze ziel daarbinnen. Dan spraken zij over den toestand in het land; maar het was vreemd, van hoe weinig belang hun de eigen woorden hier nog toeschenen. Zij wisten alleen wrokkend, dat zij bleven be-

[pagina 569]
[p. 569]

rooid, zonder macht of kracht onder den Bourgondiër.

En Jacoba luisterde, maar hun woorden hadden geen inhoud meer voor haar. Zij las alleen van hun gezichten het verzwegen verwijt af, dat zij niet beter voor hen bedongen had bij den vrede. Als zij heen waren, dacht zij hoe hun komst haar weinig meer schelen kon. Maar op Montfoort, die langen tijd was weggebleven, en naar men zeide zeer in de gunst stond bij Philips, zon zij, wrokkend en toornig.

Tot Borre zeide zij eenmaal:

‘Zij verwijten mij - allen. Ik voel het. En zij begrijpen niet, dat ik niet anders heb gekund toen.’

Hij zweeg lang, om veel woorden terug te houden. Eindelijk sprak hij:

‘Het is voor u, Vrouwe, en voor ons allen, thans zwaarder misschien dan midden in den strijd.’

‘Ja.’ Zij keek op, in de stille lucht. ‘Ik had in Gouda moeten blijven, tot de groote rust van den dood kwam. Nu besta ik voort zonder rust, in de engte van een dood leven.’

Marie zag haar na zulke bezoeken van de oude vrienden dagenlang uit alle evenwicht. Zij zat, op schoone zomerdagen, tijden in elkaar gedoken voor een groot vuur. Zij zocht het vuur als eenmaal haar zieke vader. Ook, na urenlang in woeste jacht onvermoeid te paard zitten, kon zij teruggekeerd, bijna omvallend plotseling van vermoeidheid, een afkeer in haar weggetrokken gelaat, zich voorover werpen op haar bed, niet sprekend, niet antwoordend, niet etend, niet drinkend....

En Quirinus zag haar. Hij dacht aan den Engelschman, den gehate, die nooit meer komen zou. Maar het was hem geen voldoening meer. Want in zijn eigen borst voelde hij branden het wee der meesteres als een wond; en soms schenen machtige, zwarte vlerken te schaduwen om haar en hem.

 

Op een dag verscheen Montfoort. Zij ontving hem, met een raadselachtigen glimlach, die hem verontrustte en van zijn stuk bracht.

‘Hoe vindt ge den weg nog, Montfoort? Maar 't is waar: mijn leven hier kent geen hoogten noch sterkten meer.’

Hij had zijn kalmte terug. Dat zij hem toornde om zijn weg-

[pagina 570]
[p. 570]

blijven, deed een vreugd van triomf in hem opspringen. Hij zeide met een glimlach:

‘Ik kom Vrouwe, om uw bevelen te vernemen - als vroeger.’

Zij keek hem aan, haar mond trok scheef.

‘Vrienden behoef ik!’ viel ze aan, in plotselinge drift. ‘Géén overloopers naar den vijand!’

Hij verwikte niet.

‘Genadige Vrouwe, ge beleedigt mij? Terwijl ge wéét, hoe ik u verknocht ben.’

Zij gaf geen antwoord. Haar booze blik loerde onder de lange oogleden naar hem uit.

‘Het is àl om u gedaan,’ ging hij voort, ‘dat bij den Bourgondiër ik mij vertrouwd maakte.’

Zij hief de kin verachtend. Hij neep de vuisten krampachtig. Hij was in hooge gunst geraakt bij den Bourgondiër, na het tot stand komen van den vrede. Philips zou hèm de vergunning van een huwelijk met Jacoba niet weigeren. Hij was niet gevaarlijk. Thans was hij aan het einde van den langen weg, in honderd mogelijkheden jarenlang uitgedacht....

En plotseling, haar ziende, ongenadig, vorstelijk, maar de heerlijkste vrouw - krankzinnig, hopeloos begeerd, nu in afhankelijkheid bereikbaar.... verloor hij zijn zelfbeheersching. Stortte hij voor haar neer:

‘Vrouwe - ik kom - ik wil u weghalen uit dezen onlijdelijken staat. Gij zult mijn gemalin zijn, vergode - geen haar zal ooit u gekrenkt worden - geen wensch onvervuld. Mijn Huis is vorstelijk, mijn grafelijk blazoen onbesmet. Ik ben nòg rijk, want ik heb aan dit gedacht - alles voor u.... gesmacht heb ik mijn gansche leven naar het oogenblik, dat ik u alles mocht geven!’

Zij was opgestaan - verwilderd. ‘Dàt.... waren de woorden, de woorden die zij gedroomd had, altijd, van den ander - den eenige.... Zij waren nu in haar ooren, in haar hart - onverduurbaar, onlijdelijk - van.... dézen....’

Razernij greep haar.

‘Dacht hij - dwerg - nietswaardige - haar te kunnen bezitten - omdat Humphrey haar had verstooten! Zagen zij haar thans zóó: veil, voor iederéén?!....’

[pagina 571]
[p. 571]

Zij strekte haar heven den vinger.

‘Wèg!’ snerpte ze. ‘Wèg! Uit mijn oogen!’

Hij tuimelde terug, voor den afkeer, de vale woede in haar gezicht. Dan, bij dezen plotselingen val, sleepte de storm in eigen hart hem mee. Hij greep onverhoeds haar beide handen, ze omklemmend, en haar bijna omvertrekkend.

‘Zèg dan! Al wat ge wilt! Alles! Ik wil alles! Een opstand - de stemming - ontevreden - ik verloochen den Bourgondiër - vluchten - naar Duitschland - de keizer hèm vijandig - we zullen....’

Ontzind vielen brokstukken zinnen hijgend over zijn vertrokken lippen.

Maar zij rukte zich los; zij stiet naar hem met den voet.

‘Wèg! ik - ik laat je gevangen nemen! Ik roep de wacht!’

Hij stond recht, bevend over zijn gansche lichaam met rooddoorloopen oogen

‘Dàt zult ge bekoopen, Vrouw Jacob!’ kreunde hij - ‘dàt zal....’

Maar ze brulde hem in 't gezicht, uitzinnig van smartelijke woede:

‘Gà dan! Naar den Bourgondiër! Die je koopen kan met zijn goud! Maar ik niet! Ik....’

Ze stikte. Ze ijlde langs hem, een slip van haar hoog geheven mouw woei hem in 't gezicht.

Hij stond in vertwijfeling - alleen.

 

Maar in Frankrijk - daar trok het leger van het boerenmeisje voort. Daar gebeurde het ongeloofelijke: zij versloeg de Engelschen - zij drong reeds door tot Orléans, belegerde de stad....

Een klein, in zich verzonken gelaat boven barbaarschen juweelentooi, zon het na. Een wegzinkende geest klampte zich om zelfbehoud aan het eenige, wat zij zich na voelde: een vrouw, jong als zij, strijdbaar als zij, optrekkend met een leger....

Zij volgde haar: de Bastille Saint Loup, Les Augustines, Les Tourelles - eindelijk Orleans zelf op de Engelschen veroverd! En Rheims, waar zij Karel deed kronen, staande achter hem met haar standaard....

Wanneer lang bericht uitbleef, zond zij een boodschapper.

[pagina 572]
[p. 572]

En voor het eerst dacht zij ‘als’ - voor een ander.

Tot den abt Amadeus die haar kwam bezoeken, zeide zij:

‘Gelooft gij, Eerwaarde Vader, dat het meisje Jeanne d'Arc een heks is als wordt beweerd door de Engelschen en Bourgondiërs?’

Hij peinsde lang.

‘God kiest onbegrijpelijke wegen om Zijn doel te bereiken. Wie zal het werktuig wagen aan te klagen, waar het door Hem werd uitgekozen om een land van den ongerechten overweldiger te bevrijden?’

‘Men zegt: de heiligen strijden met haar, hebben haar tot dit geroepen.’

Hij boog voorzichtig uit.

‘Aan veel gevaren staat de menschelijke geest bloot. Zwakte van geest en goddelijke inspiratie noemen dezelfde bron soms. Maar bij de een is het kranke verbeelding, bij de ander verheven werkelijkheid.’

Zij zeide somber: ‘Mij hebben geen heiligen gezonden, noch gesteund. Op eigen kracht heb ik gestreden en verloren. Mij steunden trouwe mannen - nu ben ik verlatener dan eenig mensch. Trouweloos Engeland, Bourgondische roever, zij zal dan mij wreken met haar hoogere macht. Een vrouw voor een vrouw!’

Zij zwegen. Zij dacht, hoe zij met dezen man altijd trachtte te spreken over onbegrijpelijke dingen, alsof hij haar redden kon uit haar radeloosheid. Want jong was hij, en wijs tevens. Maar telkenmale ging zijn woord langs haar, en grijpen kon zij het niet.

Hij las de gedachte, de onbevredigdheid van haar gelaat. En sloeg de oogen neer, en wist zich arm.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken