Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
Afbeelding van Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levensToon afbeelding van titelpagina van Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (19.36 MB)

ebook (15.97 MB)

XML (4.50 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.B. Sleper



Genre

poëzie
non-fictie

Subgenre

liederen/liedjes
gebed(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens

(1951)–Cornelis Adrianus Bouman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 381]
[p. 381]

Het sacrament van het doopsel

Zoals Christus door de dood inging tot de heerlijkheid, zo wordt de christen in de vont met Hem begraven en herboren tot het nieuwe leven. Op deze wijze heeft sint Paulus de werkzaamheid van het doopsel geschouwd (Rom. 6, 4), niet in een verheven beeldspraak, maar als de ongeziene werkelijkheid van wat door de sacramentele handeling wordt voltrokken. Christus zelf had tijdens zijn rondwandeling reeds gezegd: ‘Zo iemand niet herboren wordt uit water en den Heiligen Geest, kan hij niet binnengaan tot het koninkrijk Gods’ (Jo. 3, 5). Toen het heilswerk voltooid was, kon de Apostel de diepe betekenis van deze woorden begrijpen: hoe de mens in het doopsel deel heeft aan de dood en de opstanding des Heren. Waarlijk, de gedoopte mens is met Christus verrezen, heeft deel aan de heerlijkheid van den verheerlijkten Heer die aan de rechterhand des Vaders is gezeten, is met Christus bekleed (Gal. 3, 27), heeft in Hem goddelijk leven ontvangen, is met Hem kind des Vaders, en derhalve erfgenaam der hemelse goederen.

De ontmoeting met Christus in de doop is de ontmoeting met den verrezen Heer. Daarom is in de Kerk het doopsel steeds met voorliefde gedurende de Paasnacht toegediend, als alles herinnert aan de heerlijkheid des Heren: het lege graf, de overwinning op de dood, en Christus zelf bezongen wordt als het avondloze Licht, dat in de Kerk voor altijd de wereld zal blijven verlichten (zodat zelfs het doopsel oudtijds ‘verlichting’ werd genoemd). Dan herdenken wij alle geheimen van het Oude Testament, waardoor de verlossing door de dood en verheffing des Heren, en dus tegelijkertijd het doopsel, werden voorafgebeeld. Al heeft de ijver de christenen hen er toe gebracht hun kinderen zo spoedig mogelijk naar de doopvont te dragen, aan de nieuwbekeerde volwassenen wordt het doopsel nog altijd bij voorkeur toegediend in de heilige Paasdienst, en gedurende die dienst ook wordt het doopwater gewijd voor het komende jaar.

 

Door het doopsel wordt de mens gereinigd van Adams schuld en van alle zonde welke hij vóór het doopsel mocht hebben bedreven. Hoewel hij nog op aarde is en blootstaat aan de verleiding der begeerlijkheid en onderworpen is aan de dood, de komende verheerlijking heeft reeds bezit genomen van zijn ziel, in afwachting van de toekomstige verrijzenis van zijn lichaam. Hij is in wezen onsterfelijk geworden en Godgelijkend: een kind van God en een tempel van den Heiligen Geest. De duivel kan hem nog belagen, maar hij heeft geen macht meer over hem.

Dit alles wordt uitgedrukt in de doopritus. Het wezenlijke daarvan is de uitstorting van het doopwater en de woorden welke volgens Christus' bevel (Mt. 28, 19) daarbij worden gesproken. De overige plechtigheden vormen slechts een uitbreiding van de eigenlijke doophandeling om ons dieper in de zin daarvan te doen doordringen en ons te doen bidden, dat de nieuwgedoopte trouw moge blijven aan de hem geschonken genade. De ceremoniën die het doopsel voorafgaan, herinneren ons aan de

[pagina 382]
[p. 382]

bezweringen welke oudtijds over de geloofsleerlingen werden uitgesproken, aan de handoplegging, aan het ontvangen van het zout, en aan de geloofsbelijdenis die zij spraken alvorens tot het doopsel te worden toegelaten.

 

De gewone bedienaar van het doopsel is de priester. Alle gelovigen hebben echter in tijd van nood de bevoegdheid en de verplichting het doopsel toe te dienen. Terwijl zij het water uitstorten over het hoofd (of in uitzonderlijke gevallen over een ander lichaamsdeel) zeggen zij: ‘Ik doop u in de Naam van den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest’. Slechts in uiterste noodzaak zullen ouders hun eigen kinderen dopen, daar tussen doper en dopeling een geestelijk aanverwantschap ontstaat. En een kind van ongelovige ouders zal men slechts dopen, als het in stervensgevaar verkeert; want anders zou men de bezwaarlijk in te lossen verplichting op zich laden, den dopeling zelf op te voeden tot een christelijk leven. Geen kind immers mag worden gedoopt, tenzij men menselijkerwijs kan voorzien, dat het overeenkomstig zijn doopsel zal worden opgevoed. Dit is de reden waarom de Kerk zonder bezwaar het doopsel toedient aan kinderen van gelovige ouders, en bij de kinderdoop de borgstelling aanvaardt van peter en meter die hun geloof belijden namens den onmondigen dopeling.

De Kerk kent slechts één doopsel. Steeds hebben de rechtgelovigen dan ook aangenomen, dat ieder die gedoopt is met water en onder aanroeping van de heilige Drievuldigheid - indien de doper althans ernstig wilde verrichten wat de christenen als het heilig doopsel beschouwen - rechtens gedoopt is tot de gemeenschap met Christus en dus tot de ene, heilige en katholieke Kerk. Slechts als de geldigheid van de toediening niet vaststaat, wordt aan nieuwbekeerden het doopsel toegediend, echter met het uitdrukkelijk voorbehoud ‘als gij niet zijt gedoopt’, opdat het sacrament niet lichtvaardig zou worden behandeld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken