Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een gezond en opgewekt kunstleven. Een studie in kunstbeleid te Rotterdam (1946-2011) (2012)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een gezond en opgewekt kunstleven. Een studie in kunstbeleid te Rotterdam (1946-2011)
Afbeelding van Een gezond en opgewekt kunstleven. Een studie in kunstbeleid te Rotterdam (1946-2011)Toon afbeelding van titelpagina van Een gezond en opgewekt kunstleven. Een studie in kunstbeleid te Rotterdam (1946-2011)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.80 MB)

Scans (7.03 MB)

ebook (7.15 MB)

XML (0.65 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een gezond en opgewekt kunstleven. Een studie in kunstbeleid te Rotterdam (1946-2011)

(2012)–Gepke Bouma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 183]
[p. 183]

Slot

In het voorgaande betoog zijn markante nota's, adviezen en enige evenementen uit de Rotterdamse kunst- en cultuursector behandeld. In beperkte mate is aangeduid hoe zij in verband staan met het brede spectrum aan producten van kunst en cultuur, met de publieksprogramma's dan wel de receptie daarvan door het (Rotterdamse) publiek. Dit boek heeft door zijn opzet niet de mogelijkheid om die onderwerpen de aandacht te geven die ze verdienen, laat staan ook de kunstenaars die ze hebben gemaakt. Zíj zijn degenen die het culture veld vormen, evenals als de bezoekers.

De grote lijn in het kunst- en cultuurbeleid in Rotterdam van de Rotterdamse Kunststichting en de gemeente in de periode 1946 tot 2011, zoals hier beschreven is kortweg de volgende: van grote - en productionele - nabijheid in het culturele veld en persoonlijke relaties, via verzakelijking, een toenemend abstractieniveau in advisering, tot relatieve afstand van de overheid tot de cultuursector. Na de eerste periode van de Kunststichting met haar praktische werk en nauwe betrokkenheid met het veld dat zij zelf ontwikkelde, volgde de tijd van planmatige inrichting van maatschappelijke sectoren. Geleidelijk aan rees de opvatting van cultuurbeleid als onderdeel van welzijnsbeleid. Terzelfder tijd waren er democratiseringsbewegingen, vernieuwingsgolven in de kunsten en de opkomst van nieuwe genres en typen instellingen: popmuziek, filmhuizen, laagdrempelige presentatieplaatsen en kunst zonder status. Deze periode liep min of meer ten einde ten einde nadat was getracht een omvattend sociaaldemocratisch cultuurbeleid te formuleren dat tegelijkertijd inhoudelijke sturing met zich zou meebrengen en dat aankoerste op een meer managerial opzet van het veld. In de daarop volgende periode, toen er straffe bezuinigingen werden uitgevoerd, volgde landelijk decentralisatie en de opkomst van verzakelijking en privatisering. In de cultuursector kwam meer nadruk te liggen op eigen inkomsten. Het beleidswerk kwam op een wat hoger abstractieniveau te liggen. In de meest recente periode heeft de overheid zich uit vele sectoren teruggetrokken. Als gevolg daarvan is er, ook in inhoudelijk opzicht, afstand gegroeid tussen cultuursector en overheid.

Het Rotterdamse kunst- en cultuurbeleid is wat betreft deze ontwikkelingsgang niet uniek, ook elders vertoont het beleid dergelijke trekken. Deze lijn is in Rotterdam goed waarneembaar doordat het beleid werd opgezet in een stad die vrijwel leeg was. Er waren wél de mensen met visie en stellige opvattingen, plus een gemeentebestuur dat inzag dat louter de materiële wederopbouw van haven en stad niet volstond. Vóór de bezetting was het kunstbeleid liberaal, er waren weinig relaties tussen de overheid en de cultuursector. Na 1945 werd met grote inzet de wederopbouw van haven en stad aangevat. Het beleid van de Rotterdamse Kunststichting had aanvankelijk het karakter van voortzetting van het eerdere particuliere initiatief in de kunsten, met overheidsmiddelen. Op die basis en op de opvattingen van spreiding bouwde de gemeente Rotterdam door aan de Kunststichting de taken uit te besteden op het gebied van kunst en cultuur - subsidiering, uitvoering en presentatie - de prille structuur van het stedelijke kunstbeleid. Het beleid was praktisch, het stond middenin het culturele veld met hands-on programmering en productie.

Het Rapport van de Commissie voor het Kunstbeleid uit 1957 bevat een overzicht van de gewenste culturele infrastructuur en het gewenste aanbod. Anno 2012 is de conclusie dat het toen geschetste programma voor een belangrijk deel is gerealiseerd, ook al worden sommige aspecten tegenwoordig anders aangeduid. Om een voorbeeld te noemen: cultuurparticipatie en -educatie in plaats van volksverheffing. Het rapport heeft gefunctioneerd als de agenda voor het beleid van de volgende decennia.

In de periode 1966 tot 1976 groeide de kunstsector in Rotterdam in omvang en zelfvertrouwen. Er was een elan in de stad, in de cultuur en er waren middelen. De gemeente gaf de Rotterdamse Kunststichting ruimte om haar visie in concrete programma's te verwerkelijken. De Kunststichting stimuleerde de internationale potentie van Rotterdam door haar initiatieven voor internationale festivals. De Kunststichting stimuleerde vernieuwing en maakte ruimte voor experimenten in de kunsten in het Arts Lab in De Lantaren en door de nieuwe tentoonstellingsconcepten voor een groot publiek in het Lijnbaancentrum. Voor de

[pagina 184]
[p. 184]

museumsector ontwierp de directeur van de Kunststichting plannen die getuigen van een opvatting dat museale voorwerpen een ontsluiting voor een groot publiek verdienen en presentatie dicht bij het dagelijks leven. De opzet van dat ‘volkspark voor de cultuur’ geeft blijk van begrip voor de betekenis van de opkomende massamedia. Ook onderkende de Kunststichting het belang van popmuziek. De verfraaiing van de stad en vooral van de wijken, ging de Kunststichting ter harte, vandaar het project Townpainting.

In de periode 1978 tot 1982 zag de Rotterdamse kunst- en cultuursector drie belangrijke nota's verschijnen. De nota-Riezenkamp stuurt aan op een cultuurbeleid als onderdeel van het welzijnsbeleid en beoogt emancipatie van de burger onder andere door middel van kunst en cultuur. De nota lijkt als tweede doel te hebben vanuit de gemeente méér te sturen op de inhoud en langs die weg de autonomie van de kunstinstellingen en van de Rotterdamse Kunststichting enigszins te beteugelen. De kort daarop volgende nota van de afdeling Kunstzaken, Driehoeksverhouding, tekent een model dat de relaties in het culturele veld ordent. Die nota beschrijft de posities van de drie spelers in dat veld ten opzichte van elkaar: wethouder, ambtelijk apparaat en kunstinstellingen, de ‘driehoek’. Die nota en de nota Rechtsvorm beschrijft ook hun bevoegdheden en zij definieert aldus de speelruimte van de kunstinstellingen, ook die van de Kunststichting. Deze nota's zijn voor de inrichting van het bestel en de werkwijze van de betrokken partijen van belang geweest, voor het kunst- en cultuurklimaat hebben ze een indirecte werking gehad.

Aan het eind van de jaren 70 trad een economische recessie in, die tot bezuinigingen leidde in alle sectoren. Ook de Rotterdamse kunstsector kreeg aanzienlijke ombuigingen opgelegd die doorwerkten tot ver in de jaren 80. In de jaren na 1982 verkeerde de culturele sector daardoor in zwaar weer. De Rotterdamse Kunststichting legde het accent op hoge artistiekinhoudelijke kwaliteit. De Kunststichting koos voor ingrijpende bezuinigingen op haar eigen activiteiten, liever dan de partijen aan wie zij subsidie verstrekte te korten en hen schade te berokkenen. Zij snoeide in haar eigen projecten en stootte enkele dochterorganisaties af. De Kunststichting herzag haar activiteiten in de wijken en verbeterde de regelingen waarmee zij amateuristische kunstbeoefening stimuleerde.

In de tweede helft van de jaren 80 nam de gemeente het standpunt in, verwoord in twee algemene stedelijke nota's, dat een ruim kunst- en cultuuraanbod een vanzelfsprekende waarde is voor een complete stad. De gemeente gaf een krachtige impuls door de culturele infrastructuur te verrijken met nieuwe gebouwen en te trachten nieuwe, landelijke instellingen zich in Rotterdam te doen vestigen. De resultaten en vergevorderde plannen werden gevierd in de culturele manifestatie Rotterdam'88 De stad als podium. De nota De kunst en de stad opgesteld door de afdeling Culturele Zaken van de gemeente, ademt eenzelfde opbouwende geest. Terzelfder tijd, in 1993, richtten Kunststichting en de gemeente een nieuwe organisatie op, Rotterdam Festivals, om het aanbod van gratis toegankelijke zomerfestivals te coördineren.

In de daaropvolgende jaren, 1995 tot 2000, boog de Kunststichting zich met speciale aandacht over het beleid voor kunstuitingen van en voor migranten. Zij onderwierp haar eigen beleid aan een grondige analyse. De inzichten die zij opdeed, gevoegd bij een studie van de werkwijzen en opvattingen elders, leidden tot formulering van nieuw beleid. De Kunststichting betoogde dat multicultureel beleid niet langer diende aan te sturen op integratie van kunstuitingen van migranten maar dat een pluralistische opvatting passender zou zijn. De nota Multicultureel kunstbeleid uit 1997 viel sterk op en kreeg weerklank. De nota leidde tot nieuwe beleidsopvattingen bij de Kunststichting en tot de experimentele toepassing van een andere set beoordelingscriteria. De Kunststichting verbreedde haar werkveld en sloeg sterker dan voorheen acht op de behoeften en mogelijkheden van nieuwe (doel)groepen onder publiek en makers in de stad. Rond deze tijd namen de initiërende en uitvoerende functies van de Kunststichting af.

De recente periode begon met de voltooiing van de wederopbouw van Rotterdam als culturele stad: Rotterdam 2001 Culturele Hoofdstad van Europa. Dat jaar werd gevolgd door een omslag in maat-

[pagina 185]
[p. 185]

schappij en politiek door de opkomst en verkiezingswinst van Leefbaarpartijen, ter stede Leefbaar Rotterdam. Uit de nieuwe gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders kwam de krachtige roep om de cultuursector in Rotterdam te herstructureren. Een van de resultaten is dat de negen grote kunstinstellingen die als takken van dienst tot het gemeentelijk apparaat behoorden, daaruit werden losgemaakt en werden omgevormd tot stichtingen. Tevens werden de positie en de taken in de culturele sector van de Rotterdamse Kunststichting en van de gemeentelijke afdeling Culturele Zaken herzien. Een nieuwe structuur werd opgezet met de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur en de nieuwe gemeentelijke Dienst Kunst en Cultuur. Dit proces van herstructurering ging gepaard met enige commotie in de cultuursector.

In 2008 ontstond, in de nieuwe situatie na de herstructurering, deining rondom het advies voor het cultuurplan 2009-2012 door de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur. Een aangekondigde bezuiniging op het budget van het cultuurplan plus de financiële claims van de voormalige takken van dienst belastten het budget zwaar. De Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur introduceerde in zijn advies het begrip ‘zaaglijn’. Dat hield in dat een aantal op zichzelf positief gewaardeerde instellingen niet in het cultuurplan kon worden opgenomen, tenzij er een verruiming van het budget zou komen. Deze stelling werd door de gemeente gehonoreerd, zelfs met een hoger bedrag dan gegevraagd. Het resultaat was dat de bestaande culturele infrastructuur behouden bleef en dat nieuwe instellingen een plaats in het cultuurplan kregen.

Aan de vooravond van een nieuwe periode, het jaar vóór de aanvang van het cultuurplan 2013-2016, wordt een keerpunt bereikt. Sinds de overheid zich vanaf de jaren 80 meer en meer heeft terug getrokken uit vele sectoren, is de inhoudelijke afstand tot de culturele sector gegroeid. De afstand lijkt nog toe te nemen nu overheid wegens de economische omstandigheden haar financiële verplichtingen wil verminderen. De overheid onderhoudt nog relatief weinig (financiële) relaties met maatschappelijke sectoren. De culturele sector legitimeert zich meer dan voorheen door zijn draagvlak aan te tonen, via bezoekerscijfers en eigen inkomsten.

In Rotterdam heeft de gemeente, vaak samen met de Kunststichting, jarenlang geïnvesteerd in de culturele sector. Dat heeft in de loop van ruim vijfenzestig jaar een rijk cultureel veld opgeleverd met vele krachtige instellingen, markante groepen en initiatieven.

De in deze studie vooronderstelde constante in het kunst- en cultuurbeleid van Rotterdam bestaat nog steeds, maar zij zal vermoedelijk als gevolg van beleidswijzigingen en ombuigingen een andere invulling krijgen. De constante is de ambitie van de stad om met hoogwaardige kunstuitingen het (internationale) imago van Rotterdam te stimuleren en de gelijktijdige wens om grote en divers samengestelde publieksgroepen een aantrekkelijke culturele omgeving te bieden en hen te binden aan de stad. Voor wat betreft laatst genoemde aspect, focuspunten in het gemeentelijke beleid blijven talentontwikkeling, cultuureducatie en binnenstadsbeleving.

In alle beleidsformuleringen, beleidsveranderingen, de ontwikkelingen en perikelen in ruim zestig jaar, zijn het steeds de mensen geweest, wethouders, ambtenaren, directeuren van instellingen, die ideologisch bevlogen, praktisch betrokken dan wel technocratisch nuchter, het culturele veld ordenden en herordenden om die ambities te verwerkelijken. Het beleid dat zij opstelden bood de kaders waarbinnen producties en projecten kunnen gedijen: het werk van kunstenaars, vormgevers, acteurs, filmers, architecten, musici, dansers, theatergroepen, instellingen, organisaties en hoeders van erfgoed. Zij maken met hun scheppende vermogens en onorthodoxe denkwijzen de kunst en cultuur van Rotterdam. Hun werk getuigt, in al zijn diversiteit, van hun verbondenheid met het DNA van de stad.

Dat begrip is geen antwoord op alle vragen die rijzen bij de vaststelling van nieuw kunst- en cultuurbeleid noch in de beoordeling van producties. Het is een werkbaar begrip om aan te duiden dat hun uitingen thuishoren in deze stad. Kennis van de opvattingen in voorgaande periodes, zoals vervat in deze studie, dient mogelijk tot inspiratie voor Rotterdamse beleidsmakers en kunstenaars om te blijven streven naar verdere ontplooiing van een gezond en opgewekt kunstleven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken