Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bezonnen verzen (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bezonnen verzen
Afbeelding van Bezonnen verzenToon afbeelding van titelpagina van Bezonnen verzen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.30 MB)

Scans (3.22 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bezonnen verzen

(1931)–P.C. Boutens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

Verbeelde reis

 
ἁμέραι δ᾽ἐπίλοιποι
 
μάρτυρες σοϕώτατοι.
 
 
 
ΠΙΝΔΑΡΟΣ
 
Avondgedachten uit haar ingekeerde rust
 
Ontwaken op een dieper-dan-bewust
 
Rhythme van doelvertrouwd verlangen,
 
Dat kluistert in zijn hoorlooze' inzet haar gevangen,
 
Tot ik den maatbestorven dwang en gang herken,
 
En weet waar 'k ben:
 
 
 
De weêrschijn van onzichtbre zee verdiept het zonnelicht
 
Over de zomergroene eilanden;
 
De wind die aanluwt van de kreken en de zanden,
 
Bezint zich op den aanhef van een nooit voltooid gedicht,
 
En dwingt met stâgen klem van glansdoorschenen handen
 
Mijn aandacht open op het vlottend vergezicht
 
Dat als een omgaande warande
 
Door al de hemelen besloten ligt.
 
 
 
Dan staan de wolken stil, in haar albasten schoot
 
Bedaart de bloedklop van het avondrood,
 
En tegelijk ontsterft de ziel aan 't heden
 
En overschouwt van uit dien helderzienden dood
 
De volheid van 't vergoddelijkt verleden,
[pagina 42]
[p. 42]
 
Alsof een nieuwe zin ontsloot
 
Nabije hoven nimmer vrij betreden,
 
Waarvan de blinde tijd den toegang ons verbood.
 
 
 
Door lichtgezeefden avondschijn
 
Tot innigste geheimnis waterklaar bezonken
 
Verschuiven langs den vaartverdroomden trein,
 
Naar liefste wilkeur, lijkt het, opgeblonken,
 
De stille tuinen der vergetelheid,
 
Door nagebleven liefde in doomverdronken
 
Jeugdlanden zoo voleindig schoon in
 
Hun strengen eenvoud aangeleid,
 
Dat hier alleen in vreê het hart zou kunnen wonen,
 
Als 't eens niets meer terugwenscht of beschreit.
 
 
 
Tusschen de wanden
 
Van steil geschoren heg
 
Verwinden hun verschemerde verbanden
 
Doolgangen waar de ziel onmiddlijk voelt haar weg
 
Zoo zeker als het blijde blinde bloed
 
Zijn loop vertraagt, zijn loop bespoedt,
 
En wil wat moet.
 
 
 
Naar alle kanten
 
Bezielt haar glimlach 't aanverwante
[pagina 43]
[p. 43]
 
Sluimrende leven: waar op open ronden
 
Der paden sterrestralen monden,
 
Ontwaakt de diepverslapen bloei
 
Van perken die ons ongebreideld hopen
 
In ongerepte driften plantte:
 
De kelken beuren geurend open
 
Beloften nimmer door vervulling hier geschonden
 
In haar getijdeloozen groei.
 
 
 
En onvergeetlijke gelaten
 
In schoonheids eerste staten,
 
Verheerlijkt op den hartvervoerden schrik
 
Van openbarings oogenblik,
 
En zoo uit de' aanval van den veegen tijd
 
Gered en vastgeleid
 
In aêrdoorschenen marmer, vleeschgeworden brons,
 
Verrijzen uit hun kuische afzondering,
 
En als getuigen in een bovenaardsch geding
 
Herkennen en erkennen ons
 
In eeuwge saamverzworenheid.
 
 
 
Dan dekt de donker met al breeder banen
 
Blinde verschemerdheid van zoetste tranen,
 
En als een antwoord uit het diepste zwart
 
Van een verloren bronnehart -
[pagina 44]
[p. 44]
 
Hoor ik niet door verstolen snikken
 
De helle droppen tikken? -
 
Laaft van onzichtbre hand de koele kom
 
Mij buiten mond en lippen om
 
Met zuiver water en niets meer
 
Als elken vroegren keer...
 
 
 
Als die, van uit den dood herrezen,
 
In zerpe weelde langzaamaan
 
Tot de' aardschen dag teruggenezen,
 
Zoo kom ik telkens weêr mijn moeheid hier verslaan,
 
Den donkren dorst die mij terugdrijft uit mijn zwerven,
 
De vrees van vóor het sterven
 
Niet met den zilten nasmaak uwer watertochten
 
Mijn mond het laatst te mogen vochten,
 
Mijn eigen zeebesloten eilandtuin, vanwaar ik ben gegaan
 
En joeg mijn ongeduld door zooveel nieuwe streken,
 
Als opgeschrikte droomen schoon, die weken
 
Onder het eendre spel van liefdes zon en maan,
 
Maar nooit het smachten leschten, dat mij kwelde,
 
Met de éene diepe teug die jonge waan
 
Aan 't eind van de eerste dagreis stelde...
 
 
 
En nu, weêr ben ik thuis, weêr ben ik 't oude kind
 
Dat onbezwaard herwint
[pagina 45]
[p. 45]
 
En aanneemt als zijn simpel recht
 
Wat prijsgegeven toch bleef opgelegd.
 
Allang reist in het Noorden met mij meê,
 
Als vuren vinger op het doel gericht,
 
Van Haamsteê 't vlamverschietend licht,
 
En dan de flakkerbaak ter Veersche reê - -
 
Ik kom -: ik weet, mij wacht op de oude steê
 
Wat trouw het kind, den knaap, den man geschiedde,
 
De reiniging wier nooit verslagen kracht
 
Bij leven en bij dood haar weêrgeboorte bracht,
 
De kus der lippen die mij nooit verrieden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken