Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zomerwolken (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zomerwolken
Afbeelding van ZomerwolkenToon afbeelding van titelpagina van Zomerwolken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.40 MB)

Scans (3.92 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zomerwolken

(1922)–P.C. Boutens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 22]
[p. 22]

In verhoor

 
‘Ziet mijne blanke leedge handen,
 
Doorzoekt de plooien van mijn kleed:
 
Alleen lijfs naakte wonde wanden
 
Beschutten al mijn zalig leed,
 
En 't licht waarvan mijn oogen branden,
 
Welt uit bezit dat gij niet weet.
 
 
 
De dag talmde avondbleek in straten
 
Waar ik, een stille vreemde, ging.
 
De duistre honger der gelaten
 
Drong aan in altijd breeder kring.
 
Licht als een koning door zijn staten
 
Zoo schreed ik door hun schemering.
 
 
[pagina 23]
[p. 23]
 
Als dorstig zomerland op regen
 
Uit wolkeloozen hemel wacht,
 
Zoo zonder teug van avondzegen
 
Sloot boven ons de vroege nacht:
 
De rosse lampen in de stegen
 
Kwijnden als bloemen lang versmacht.
 
 
 
Tot geen van allen die hier wonen,
 
Zijn mijne voeten ingekeerd:
 
Uw vrouwen en uw veile zonen
 
Zagen zich niet door mij begeerd:
 
Hun lonken en hun luide honen
 
Hebben mijn aanschijn niet gedeerd.
 
 
 
Als geur van balsem in mijn haren
 
Dauwde de regen van hun smaad;
 
De vlammen hunner blikken waren
 
Een stralenkrans om mijn gelaat;
 
In deemoeds argeloos gebaren
 
Droeg ik het purper van hun haat.
 
 
[pagina 24]
[p. 24]
 
Zij rieden in mijn gouden oogen
 
Rust van geluk als geen bezat;
 
Of ik hun armoê had bedrogen,
 
Eischten zij deel in mijnen schat.
 
De wanhoop van hun onvermogen
 
Zwoelde als een onweêr op de stad.
 
 
 
Zooals met de' avond wel de winden
 
Ademloos vallen op de zee,
 
En hare laatste siddring blinden
 
In angst van spiegelstrakken vreê,
 
En 't vrije pad der schepen binden
 
Op roereloos verstilde steê -,
 
 
 
Zoo tusschen ons in hoorloos hijgen
 
Des levens moede tij bezonk:
 
Wij zagen stom elkander stijgen
 
In naaktheid wie al schijn ontslonk.
 
De stilte van hun donker dreigen
 
Balde naar worp van laaie vonk...
 
 
[pagina 25]
[p. 25]
 
Een adem voer mijn heete wangen
 
Met huiverende kussen aan;
 
Tochten van ongepeild verlangen
 
Braken zich in den afgrond baan;
 
In fluisterende bruiloftszangen
 
Hoorde ik de hooge stilten gaan...
 
 
 
Zij sloegen mij met wreede handen.
 
Uit rasse wonden sprong mijn bloed
 
Gelijk uit eeuw-gesloten wanden
 
Het verontzienlijkt leven vloedt
 
En aller zielen dorre landen
 
Met heimelijken zegen voedt.
 
 
 
Ik voelde voor mij uit geheven
 
Mijn handen of een ander bood
 
Al wat aan diepst en zaligst leven
 
Mijn blijde jonge bloed besloot,
 
Naar gouden kans het kwijt te geven
 
In den vereeuwigenden dood...
 
 
[pagina 26]
[p. 26]
 
Een doffe slaap met droomenleêge
 
Nevelen scheidde ons van elkaêr:
 
Ik dreef, een loome purpren regen,
 
Aan dood en levens evenaar...
 
Daar hield een teedre dwang mij tegen -:
 
Ik waakte op hunner armen baar.
 
 
 
Als zonneschijn de wolkeschaûwen
 
Afwisselt op den diepen vloed,
 
Zoo zag ik in hun oogen blauwen
 
Wellen van liefdes morgengloed -
 
Ik kocht tot eeuwige getrouwen
 
De spillers van mijn roode bloed.
 
 
 
Niet langer dwaalden wij verloren:
 
Een andre aanwezigheid verbond
 
Tot een oneindig saambehooren
 
Ons in haar heemlendiepen grond:
 
Alom, uit al de donkre voren,
 
Straalden de sterren de einders blond.
 
 
[pagina 27]
[p. 27]
 
Een vreemde kracht heeft mij bewogen,
 
Mijn machteloosheid opgericht.
 
De bloei van hun verheerlijkte oogen
 
Drong om mij als een brand van licht,
 
Tot schaamtes tranen mij onttogen
 
Aan hun verblindend aangezicht...
 
 
 
In lieflijkheid verging het leven,
 
Geluk dat zalig zich beschreit
 
Daar het geen duur zich ziet gegeven
 
Binnen de grenzen van den tijd,
 
En door verrukkingen geheven
 
Vervlucht in eigen eeuwigheid...
 
 
 
Uw knechten op hun avondronde
 
Sleepten mij binnen hunne wacht;
 
Mijn handen hebben zij gebonden
 
Als men een dief grijpt in den nacht;
 
De teedre pijnen mijner wonden
 
Krenkte hun ijdele overmacht.
 
 
[pagina 28]
[p. 28]
 
Zoo sta ik hier voor u gevangen,
 
Zoo doet met mij wat u behaagt.
 
Hoe kan uw oordeel mij belangen,
 
Wien dood en leven werd vervaagd
 
Tot éenen mist van blind verlangen
 
Naar rust die ademloos voldraagt
 
 
 
Dit wondre leed dat, onverkozen,
 
Dit droeve heil dat, nooit vermoed,
 
Onschatbaar maakt het waardelooze
 
En zonder smaak het zoetste zoet -
 
Dat de' éenen bloei van eeuwge rozen
 
Met zalig-dor herdenken boet...
 
 
 
Dwars door de kolk van uw fantomen,
 
Van valen trots en bleeken nijd
 
Ga ik van zonnestille droomen
 
Het korte rechte pad dat leidt
 
Naar waar al wegen samenkomen
 
Ter eendere vergetelheid.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken