Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zomerwolken (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zomerwolken
Afbeelding van ZomerwolkenToon afbeelding van titelpagina van Zomerwolken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.40 MB)

Scans (3.92 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zomerwolken

(1922)–P.C. Boutens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

Ave terra: praemortui te salutant

Quia nondum viximus
 
Dezelfde schuwe klage rijst met de' avondwind
 
In breeder vlucht en dringender te hooren,
 
Een stom verdriet dat mijn verwante stilte vindt
 
En dan in snikken breekt tot ijle koren,
 
Nu door den witten dag de blos van de' avond licht
 
En de ure droever kleurt en schooner dan te voren,
 
Alsof doods starre wanhoop op een jong gezicht
 
Zich tot een laatste lieflijkheid bezint,
 
Een blanken schroom, een aarzlend evenwicht,
 
Onzeker of het meer bemint
[pagina 53]
[p. 53]
 
De zoete onrust die ging verloren,
 
De vreemde rust die nu begint -
 
Dezelfde schuwe klage rijst met de' avondwind...
 
 
 
Hoe lang al zweeg het hemelwijde zingen
 
Van aardes vleuglen op de oneindigheid,
 
De stem die 't stug gedruisch der dagedingen
 
Met levens teêrste suizelingen
 
In éenen zuivren echo reit,
 
Den leeuwrikszang van dezen wereldmorgen,
 
Die de aard ontstegen weêr naar de aarde daalt,
 
En onze korte vreugd en kleinen zorgen
 
Van haren eeuwgen zin verhaalt -
 
 
 
Onder de zoldering der lage luchten
 
Dreunde enkel dit verwoed krakeel
 
Van donderluiden dood die smoort in jonge keel
 
Blij levens zang tot kreunend zuchten,
 
Wijl als marktpochers in de ronde
[pagina 54]
[p. 54]
 
Getroonde dwazen die om de overerfde kroon
 
Zich rinkelende bellen bonden,
 
Gods stilte tarten met hun klinkendleêgen hoon -
 
 
 
Nu door den ringmuur dier vertroebelde geruchten
 
Sijpelt het water van een rein geluid,
 
Een schuchter tasten naar een eeuwgen toon:
 
Dit fluisterschaamle
 
Zuivere staamlen,
 
Dit hijgen van de ziel naar haar verloren bruid:
[pagina 55]
[p. 55]
 
‘Aan de schemerkoele zoomen,
 
Dremplen tusschen dood en leven,
 
Waar in stadig gaan en komen
 
Zielen naken en ontzweven
 
In de helle kolk van 't leven,
 
Naar het schaduwduistre doomen
 
Der onpeilbare aetherstroomen,
 
Wijlt ons onverhoopt bezinnen
 
Of het in éen blik mocht winnen,
 
Of het in éen snik kon geven
 
Heel den zoeten ruil der zinnen,
 
Heel den schat van harts beminnen,
 
Al den lust die is ontbleven
 
Aan het lief te vroeg begeven...
 
 
 
Om hunnen prillen dag bedrogen,
 
En nog niet rijp of welkom tot den nacht,
[pagina 56]
[p. 56]
 
Houden ons lichtgelouterde oogen
 
In wondren weemoeds schemerklare aandacht
 
Aan levens avondgrens betogen
 
Dees tijdelooze wacht.
 
 
 
In een loom verzweven
 
Zijn wij wel ontstegen
 
Aan de tastbre wanden,
 
Aan de diepe wegen,
 
Aan de vaste gronden,
 
Maar onzichtbre banden
 
Blijven ons omgeven;
 
Heimlijke kanalen
 
Voeden nog met leven
 
Onze hartezalen,
 
Heelen onze wonden;
 
Luchtig ademhalen
 
Drinkt door onze monden,
 
Houdt met zijn bewogen rust
 
Ons bewust...
 
 
[pagina 57]
[p. 57]
 
Wij wisten niet dat wij zoo velen waren:
 
Doods naaktheid heeft ons aan elkaêr ontdekt;
 
En telkens uit de bloedelooze scharen
 
Wier strak berusten langs ons trekt,
 
Een ander jong gelaat zich wendt
 
En zich tot ons bekent.
 
 
 
Een flauwe blos bevleugt zijn wangen;
 
Zijn oogen heffen zich uit doffen slaap;
 
Het strakkend koord van onvolgroeid verlangen
 
Rukt aan zijn hart en neemt zijn voet gevangen,
 
En tot zijn eeuwigheid ontwaakt de knaap:
 
 
 
Gelijk een roos zoû opengeuren
 
Bij winternacht,
 
In zulk een siddergave pracht,
 
In zulk een innerlijk verscheuren
 
Groeit hij uit sluimerijlen nacht
 
Op oude' en nieuwen droom tezaam bedacht.
 
 
[pagina 58]
[p. 58]
 
Het wijde welkom van den kring
 
Die openbreidt,
 
Vangt zijn verwezenheid
 
In veiligende omvademing;
 
Een overdaad van ongerept beminnen
 
Sust de geboortepijn van zijn bezinnen
 
En blijft in dienstbaarheid gereed
 
Tot uit de diepe rijen treedt
 
Een die in overeeuwd herkennen
 
En onvervreemd -
 
Geen tijd kan aan geluk ontwennen -
 
Zijn plaats en recht herneemt,
 
En vindt als eerdre moeder, vriend en bruid
 
Zijn teêrst behoeven uit:
 
Een goddelijk genezen
 
Doorlicht zijn wezen;
 
Hij rijst gevrijd: de nieuwe harteklop
 
Gaat voor altoos in ons gemeenschap op...
 
 
 
Te jong gestorvnen, te vroeg herboornen,
 
Weêrzijds verloornen,
[pagina 59]
[p. 59]
 
Verwezen uit het leven en den dood,
 
Bleef onze rusteloosheid haken
 
In deze wondre wake,
 
In dees verlangenloozen nood.
 
 
 
Voor onze slaaplooze oogen
 
Stijgt wisselend betogen
 
Uit sluieren van mane- en zonnelicht,
 
Herdenken onontwijkbaar,
 
Hoop onbereikbaar,
 
De teederheid van aardes moederlijk gezicht.
 
 
 
Al wat zij ons beloofde,
 
Waarin ons jeugd geloofde,
 
Wacht opgeleid in haar doorzichten schoot;
 
Verloren en hervonden,
 
Houdt ons haar oog gebonden
 
Met deze broze liefde sterker dan de dood.
 
 
[pagina 60]
[p. 60]
 
Als opene waranden
 
Liggen haar groote landen,
 
Alwijde perken bloeiende' oogengloed;
 
Wij zien haar hartebeken
 
Het heilig leven kweeken
 
Tot éen gemeen en onvervreemdbaar goed.
 
 
 
Het donkere vermoeden
 
Waaraan ons hart verbloedde,
 
Verlangen dat niet weet wat men 't onthoudt,
 
Ziet uit zijn blind vertrouwen
 
In klaar aanschouwen
 
Tot schoonheids raadsel alle raadselen ontvouwd.
 
 
 
Uit duizend reede leuzen
 
Vonden wij geene keuze,
 
In onzen zaalgen droom verhard:
 
Van al de woorden
 
Die wij hoorden,
 
Trof geen den toon dien 't bloed zong in ons hart.
 
 
[pagina 61]
[p. 61]
 
Niet éen die zich mocht geven
 
Aan 't ondoordachte leven:
 
Wij wijlden elders in den geest:
 
Zoo dunne wanden scheidden
 
Ons van het voorbereiden
 
Van 't groot toekomstig levensfeest.
 
 
 
Wij leken ginds niet te aarden,
 
Die als een schat bewaarden
 
't Geheim waarvan ze ons iets verraden had:
 
Als uitgestootnen,
 
Buitengeslootnen,
 
Bezaten wij geen thuis, geen land, geen stad.
 
 
 
Als wie niet hebben te erven,
 
Gereed te sterven
 
Vond ons hun oproep tot den dood;
 
De eenvoudigen die ons verzelden,
 
Begroeven ons als helden,
 
Maar geen doorzag den glimlach van ons verlosten nood.
 
 
[pagina 62]
[p. 62]
 
Te vroeg verkoornen
 
En zoo verloornen
 
Met al wat voor 't geluk van andren lijdt,
 
Zijn wij vergeten
 
Om zoo zoet weten
 
Ons klein verdriet, en daar is geen verwijt.
 
 
 
Uit alle streken
 
Tezaamgeweken
 
Tot deze namelooze broederschap,
 
Denken en voelen
 
Wij éen bedoelen,
 
En door ons gist éenzelfde levenssap.
 
 
 
Een ijler minnen
 
Houdt onze zinnen
 
Wakker in éen gemeenen droom,
 
In éen gedachte,
 
In éen verwachten,
 
In éener liefde zaalgen schroom.
 
 
[pagina 63]
[p. 63]
 
't Verinnigd duren
 
Der ongerekende uren
 
Is als een wonder in zichzelf vervuld;
 
Al 't krank begeeren
 
Werd zelfverteren
 
Tot éene vlam van rein geduld...’
[pagina 64]
[p. 64]
 
Dezelfde schuwe klage rijst met elken avondwind
 
In aldoor breeder vlucht en inniger te hooren,
 
Een woordloos leed dat mijn verwante stilte vindt
 
En dan in snikken breekt tot weemoedijle koren,
 
Als door den witten dag de blos van de' avond licht
 
En de ure schooner kleurt en droever dan te voren -
 
En luistren blijf ik, of de vloed begint
 
Van stillen donkren nacht, waarin verloren
 
De laatste siddrende ademtocht verzinkt,
 
En elke ster die uit het duister blinkt,
 
Is een verstomde stem in licht herboren -
 
En heel den dag bindt de ijdle plicht
 
Van lijdlijk wachten
 
Naar wijsheid die geen eenling kan betrachten,
 
Naar wetenschap die hier geen welkom wint.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken