Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het godgeklaagde feest (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het godgeklaagde feest
Afbeelding van Het godgeklaagde feestToon afbeelding van titelpagina van Het godgeklaagde feest

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.23 MB)

Scans (1.66 MB)

ebook (3.12 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het godgeklaagde feest

(1967)–Willem Brakman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]
 
The painted Indian rides no more
 
He stands in a tobacco-store
 
His cruel face proclaims afar
 
The terror of a cheap cigar.
[pagina 7]
[p. 7]

[I]

Toen de trein langzaam, maar met veel bonken en stoten over de brug reed zag Vogelaar, uit gemijmer opgeschrikt, schuin onder zich een rivier; bij de brugrand loodgrijs en bijna van dezelfde kleur als de geklinknagelde balken, in de verte hard- en bleekgeel.

Buiten het raampje van de coupé was de wereld even niet meer te volgen; het wijde perspectief dat eerst zo traag en rustgevend voorbij was gedraaid stortte rommelend en dreunend ineen achter over elkaar vallende ijzeren balken en opeens was daar dan allemaal water, in de verte wijd en licht, maar dichtbij zwart van diepte.

Ver weg, waar het meeste water was, voeren wat aken, koud en zwart en onbegrijpelijk dapper gelijk knapen die ver van huis gedwaald en tot in alle knoken verkild zich toch niet haastten om naar huis te gaan. Als in zijn kindsheid, onthutst door spoorbruggen en het water daaronder, luisterde de heer Vogelaar naar de geluiden onder de trein; onder het ijle gevoel in zijn maag stulpten assen en wielen in alle richtingen, werden boven het donkere water razend snel dijken en rails geschapen om de trein maar veilig naar de andere oever te voeren en als heel vroeger stroomde hij vol dankbaarheid en sloot hierbij even de ogen.

Een rivier oversteken is toch een gebeurtenis, opgevuld met eeuwen van gegorgel, geklotst, veerponten, zorg en ijl ahooigeroep in de regen. De ene oever is de andere niet, het ene land geheel niet gelijk aan het andere en dan - was Jan Willem Friso niet bij de Moerdijk verdronken, gezeten in een koets met rood fluwelen kussens die

[pagina 8]
[p. 8]

warm waren van zijn grafelijk zitvlak? De koetsier zat op de bok en riep ‘God sta ons bij’, want het woord ‘genadig’ is te lang bij stormweer op een rivier. Goed beschouwd was het vooral een tragedie voor de paarden geweest om zo te versmoren in een wirwar van koets, tuigage en grauw krullend water.

Weer sukkelde land voorbij het raam; heggen en wegen draaiden rond als grote spaken van een wiel. Echt land ditmaal: sepiabruine velden, blokken dreigend groen. Het viel weer op zo herboren uit het water; het was land dat men om zo te zeggen kon bekloppen, strelen, er mollen in opschrikken, waar men in begraven kon worden zonder veel gevaar voor vissen, en boven dat land stond de late namiddag, een door de goden verlaten uur waarin het beter was thuis te zijn dan op reis.

Donkerder geel dan boven het water dreef mee over de bezemkale bomen; de zon, vóór de brug nog wit als melk, werd groot, rood en zacht en zocht al een plaats om in weg te zinken. Dan eens dwaalde hij ver achter het linker coupéraam, dan probeerde hij het weer eens aan de rechterkant. In de verte gloeiden al enkele vensters, een ster pinkelde dadelijk mee want de hemel kent geen rust. En de zon daalde maar; dan weer hier, dan weer daar, al naar de steenbok hem hebben wilde. De zon, ingelijst in een schuddend venster voor een zoetjes meeschuddende reiziger, de zon is zo die hij is: weldaad en pestilentie, zegenend en verdorrend. Hij schijnt over goeden en bozen, nuttig en schadelijk gedierte en is de drijvende kracht van alle ziel en vlees. Voor de een heeft

[pagina 9]
[p. 9]

hij handen, voor de ander weer vleugels; hij kwinkeleert als een leeuwerik of loeit als een koe. Hij sterft en leeft weer, wat wonderlijk zou zijn zo het niet eindeloos gebeurde en hij heeft een zwabberend genitaal, een slurf die, naar men zegt, de winden veroorzaakt. Dat is de zon en hij koos de bomen, geen water maar huiselijk begroeid vakantieland.

De heer Vogelaar volgde maar met weinig geordende gedachten zijn zon; boven het roodste dak van het land, een stuk verlaten hei dat al bloosde als op een kerstkaart, en opeens nog tot zijn verbazing vol en rond in het andere venster, al aangeprikt door takken.

Het was duidelijk, hij ging onder over de hele wereld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken