Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Architectura moderna ofte bouwinge van onsen tyt (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Architectura moderna ofte bouwinge van onsen tyt
Afbeelding van Architectura moderna ofte bouwinge van onsen tytToon afbeelding van titelpagina van Architectura moderna ofte bouwinge van onsen tyt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.18 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Editeur

Ed Taverne



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/architectuur


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Architectura moderna ofte bouwinge van onsen tyt

(1971)–Salomon de Bray–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

't Leven van Mr. Hendrick de Keyser,
in zijn leven Bouw-Meester der wijtvermaerde Koop-Stadt Amsterdam.

NAer dien wy dus breet wijdloopigh hebben gesproken van de eygendomme en waerdigheyt der Bouw-konst, vande welcke als van een seer vruchtbarige voort-brengster en moeder, doch geteelt met verscheyde Vaders, alle gestichten en gebouwen int gemeen (daer onder oock dese)zijn voorts ghekomen, en als van de selve gebaert hen oorspronck hebben. So sal met allen wel voeghlijck zijn alhier oock mede eenighsins te verhalen 't leven vanden ghenen, welcke dese onse tijdsche Gebouwen int bysonder als vader heeft geteelt. 't Welck wy hier vorens hebben te doen, doch niet naer de waerde van zyne verdiensten, maer eenvoudigh en kort, en maer voor den vreemden en die zijns gantsch onbewust zijn, en geen kennisse en hebben: want onder zyne Burgeren zyn de daden, wercken, name en bekentheyd noch alle soo versch en van soodanighe achtinghe, dat mijn ongheoeffende Penne de genoeghsaemheyd van dien, aldaer niet en soude konnen bereycken. Komende dan tot ons voornemen, het schijnt dat de ghene die dese onse Landen eerst beseten en bebouwt hebben, in 't kiesen van begrijp en stichten der Steden, de vruchtbaertste plaetse en aerde hebben uyt gepickt, rechts ofse gevoelden, dat of door soodanige goede aerde en vructhbaerheydt oft andersins door't menghtsel der Lucht selve als oorsaeck van dien, schranderder en bequamer menschen souden werden voorts-gebracht: 't welk niet buyten leden is, en eenighsins in onsen konstenaer diens leven wy vorens hebben te beschryven, waerschijnlijckheyd heeft: want desen onsen vermaerden Konstenaer Mr. Hendrick de Keyser, welcke beydes so konstigen Beeld-houwer als Bouw-meester is geweest, is gheboren binnen de Stadt Vytrecht, welcke Stadt in ouderdom geenighe verre of by-gelegene Steden in dese Landen en wijckt, maer in 't alghemeen voor eene der oudtste van dese gheheele Land-streke wort gheacht, diens vette kleye en omgelegen vruchtbare Landouwe, daer toe als vorens geseydt is de oorsaecke ghegeven heeft: Onsen konstenaer dan is gheboren gheweest in 't jaer ons Salighmakers 1567, sijn Vader die genaemt was Cornelis de Keyser, is geweest een Kistemaecker, en 't schijnt wel of door sulckx, te weten de Schrijnwerckinghe, welcke onder 't Bouwen als saecke der Werckinge behoort, onsen Konstenaer mach eerst toe-gangh tot de Bouw-konste ghekregen hebben, of andersins door de konst liefde des Vaders toe-gestiert, of oock wel door eygen genegentheyd en over-een-kominge met dier konste mach aengeraeckt zijn: Voorts onder zyne Meesters is wel de voorneemste geweest de vader van Abraham Bloemaert Schilder tot Vytrecht, zijnde een Beeld-houwer, by de welcke onsen Keyser in de Bouw-konst dapper heeft toegenomen, en seer heeft ghevordert: boven dien is hy oock in't Beeld-houwen seer uytnemende geworden, ende gantsch vast in 't Bootseren, deur 't welcken hy oock in so goeden, en meerder achtinge is ghekomen als yemand van zynen tijd, volghens 't welcke hy oock in 't jaer 1594, zijnde nu een man vast inde 27 jaren, tot Bouw-meester der wijdtvermaerde Koop-stadt Amstelredam is aengenomen, seker een schoone en gewenschste saecke voor zijn konste; hebbende vermits den aen was, toenemen en vergrooten van dese bloeyende Stadt: rechte gelegentheyt en volle stoffe om in zijn konste, vermits d'ervaeringe te vorderen en toe te nemen, 't welck hy sich oock dapper heeft bevlytigt, en in verscheyde wercken die hy gedurende zijn 27 jarigé dienst heeft bewesen en bethoont, en heeft binnen desen voorschreven tijt menigte van Gebouwen, so gemeene als bysondere af-gevaerdigt, en vele groote wercken gedaen, van de welcke binnen Amsterdam de voorneemste wel zijn, de Zuyder-Kerck, de Beurs, de Ian Roompoorts Toorn, Haerlemmer-poort, Noorder-Kerck, en de Wester-Kerck, over de welcken hy gestorven is, doch vande gene die hy buyten Stads gedaen heeft, zijn

[pagina 7]
[p. 7]

des Princen van Orangiens Graf, en 't Stadt-huys tot Delf wel de voorneemste, boven desen heeft hy noch een ontallijcke menigte van mindere en bysondere Gebouwen en Burgershuysen voltrocken, aen welcke alle zijn groote vlijt en vaerdigheyd blijckt. Eyntlijck hy is tot groote schade voor de Konst inden jare 1621 den 15 May binnen Amsterdam in 't 54 jaer zijns ouderdoms deser werelt over-leden, hebbende al vorens ontrent een maendt het bedde gehouden en aen de Koorts sieck geweest, hy is in alles een prijs-waerdigh man en wonder vlytigh en wacker in zijn konst geweest, en heeft door de selve oock soo hooge en meerder achtinge bekomen, als wy niet en weten dat yemandt voor hem gehadt heeft, en seker hy is den genen geweest door de welcke de konstige Bouwinge in veel manieren is her-resen en op-ghekomen, sulckx dat de konst door zijn vlijdt by naer als tot een ghewoonheyd geraeckt is, en is door sulcx by den konstenaren van synen tijd seer in achtinge en met allen wel-ghewillet geweest, en heeft onder andere seer gemeensame kennisse ghehadt met den konst-rijcken en seer vermaerden Golcius, als oock met Abraham Bloemert tot Vytrecht, en sonderlingen met den wonderen Cornelis Ketel, alle Schilders van grooter vermaertheyd. Voorts is hy een man geweest in zijn manieren niet groots, heel goet-aerdigh en vreedsaem, en gantsch willigh en bereydt om yder met zijn konste en wetenschap behulpig te zijn, en voort te helpen; waer door hy dan by allen liedé van meerder en minder Staets seer is bemint geweest. Oock is hy geweest een sonderling liefhebber van 't Vaderland, ende de Gods-dienst gantsch toe-gedaen: en voorts in 't geheel een man van goeden Burgerlické leven. Hy is gehuwd geweest, en heeft naer gelaten vier Sonen en twee Dochters, de oudtste vande Sonen ghenaemt Pieter de Keyser, nu een longhman op 't beste van zijns levens, welcke in des Vaders boesem inde Bouw-konst is op-gequeeckt, en des selfs voetstappen ten hooghsten be-yvert, en na treedt: Bediend als nu het Bouw-meesterschap inde plaetse zynes overleden Vaders, den welcken hy oock in 't selve Ampt ghevolght is. Den anderen Soon Thomas de Keyser, de welcke al-hoe-wel mede der Bouw-konste onderwesen, en heel kundigh, volghens t ghene van hem te sien, heeft sich t'eenemael tot de Schilder-konst begeven, inden welcken hy niet min dan zijn ouder broeder, sich een Soon van sodanigen wackeren Vader bewijst te zijn; sulcx dat het schijnt even als hadde onsen Bouw-meester zyne naer-komelingen de konst als een Erfdeel naer gelaten.

Lof-sonnet,
Op de Doodt van Mr. Hendrick de Keyser.
 
GEbouvven sprakeloos, die Amsterdam verciert
 
En schijnt als vvonderen in't oogh der Vreemdelingen:
 
Ghy toont dat Keysers breyn is vvaerdigh gelauriert,
 
Meer als mijn Sangh-Goddin, met haer gedicht kan singen,
 
Nochtans dat Atropos niet meene dat zijn Lof
 
(Door 't korten van haer draet,) de Aerd heeft ingesvvolgen,
 
Soo langh Prins Wilhelms Tomb bevvaert is voor het stof,
 
So sal de Faem sijn Lof met haer Trompette volgen,
 
Sijn handen rusten vvel, het lijf is afgheleeft:
 
En d'aerde 't edel Breyn tot spijs genooten heeft.
 
Gelijckse deed' van hem die d'lliades dichte,
 
Doch nimmer sy de eer der Konstenaren erst,
 
Die opvvaeckt meer en meer, hoevvel het Lichaem sterft,
 
En toont dan opentlijck de vvaerheyd eerst in 't lichte.
 
 
 
Kon ick k'souw.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken