Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot lied-boeck (1975-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot lied-boeck
Afbeelding van Groot lied-boeckToon afbeelding van titelpagina van Groot lied-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.95 MB)

XML (3.28 MB)

tekstbestand






Editeurs

A.A. Keersmaekers

F.H. Matter

Garmt Stuiveling

C.F.P. Stutterheim

P.J.J. van Thiel

F. Veenstra

C.A. Zaalberg



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot lied-boeck

(1975-1983)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Apollo Den Voor-SangherGa naar voetnoot- der Musen, Spreeckt
tot de Nederlandsche Ionckheydt

 
Wyckt met eerbiedigheyt besitters van der aarden,Ga naar voetnoot1
 
d'Onsachlijckheydt mijns staats heerlijcke hooge-waarden,Ga naar voetnoot2
 
En knielt met ootmoed' neer, en roept mijn Godtheydt aan,
 
Als den Mooren-lantschen danckbaren Indiaan,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Die met dienst-knechtigheyt mijn bidden en aanbiedenGa naar voetnoot5
 
Een offer vande vrucht, van vee, van land' en lieden,
 
Om mijn groot-acht-baarheydt, en Godd'lijck aangesicht
 
Want ick ben 's werelts ziel, haar eenich oogh en licht,
 
Ia 't hert der Hem'len die sich mengelend' verwarren:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
De hooft-man vande Maan, de vader vande Starren,
 
De geest en heyligheyt, die dese schepsels geeft
 
Dat tint'lend' blick'ren dat soo vrolijck in heur leeft.
 
Den jeuchlijcken Vier-vorst der geluck-sal'ger salenGa naar voetnoot13
 
Ben ick! en d'opper-Prins der heugelijcker stralen,
15[regelnummer]
Die 's aardrijcx boesem stooft en streelt daer soetjens uyt
 
De weelderige jeucht van bloemen en van kruyt:
 
Wiens geylle dart'le tier de velden en RevierenGa naar voetnoot17
 
Met lovers en met loof van groene franje cieren.
 
Der boomen kruynen en het swoort der bergen hooch,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Dat kruyf ick schoon met blaan, en netse vande loochGa naar voetnoot20
 
Des frisschen vuchtens-dauws versulleverde droppen:Ga naar voetnoot21
 
Het welck met weerschijn ciert haer ruyge groene noppen.Ga naar voetnoot22
[pagina 22]
[p. 22]
 
Ick ben 't die 's morgens vroeg verdrijf het droeve swerck,Ga naar voetnoot23
 
En toon mijn glans-ryck hooft de spitsen vande kerck,
25[regelnummer]
Doch loop te post voor uyt den heeten lieve-loosenGa naar voetnoot25
 
Aurora dicht besnuwt van wit en roode roosen,Ga naar voetnoot26
 
Ick ben der boeren vriend, hoe swart dat ickse brand,
 
Ick ben al segh ick 't self de schoonste van het land.
 
Ick ben de klaarheyds merch, dat derf ick my verboogen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Noyt sagh mijn volheyd mensch met sterffelycke oogen.Ga naar voetnoot30
 
Ick ben 't die alle ding door-oogh' met gauw op-merck:Ga naar voetnoot31
 
Wel kundy my noch niet? dat 's wel een wonder-werck!
 
't Schijnd of ghy-lieden noyt mijn helderheyd en sagen:
 
Siedy niet wie ick ben? ghy siet my alle dagen,
35[regelnummer]
Ick treck de dampen op, de nevel en de mis,Ga naar voetnoot35
 
En 't swarte kleed des nachts aklige duysternis.Ga naar voetnoot36
 
Mijn stralen die ontsien de kerckeren der HellenGa naar voetnoot37
 
Met al haar hof-gesin van zielen en gesellen.Ga naar voetnoot38
 
Ick ben een Voogt des Luchts die wyders mach gebien,
40[regelnummer]
Als ick u seggen kan of als u sinnen sien.
 
't Palleys daar ick in woon staat op seer hooge posten,Ga naar voetnoot41
 
Gewrocht van fynen goud (onschatt'lyck watse kosten)
 
't Gewelfsel is yvoor, 't voor-burgh silver, waer ofGa naar voetnoot43
 
De konst kost meerder dan de kostelycke stof:Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Want Vulcaan heeft daar in gegraven en gegotenGa naar voetnoot45
 
Hoe dat des aarden-kloot met water is besloten,
 
Hoe sich den Hemel buygt over de wilde zee,
 
Waar in de blauwe Goon van lauwe liever-leeGa naar voetnoot48
 
Haar naackte boven-lijf vast blickeren en blakren,Ga naar voetnoot49
[pagina 23]
[p. 23]
50[regelnummer]
En in de kracht mijns deugds haar roosteren en bakren:Ga naar voetnoot50
 
Voornamelyck Triton die de kinck-horen setGa naar voetnoot51
 
Aan zijn watrige mond, waar op hy wel trompet:Ga naar voetnoot52
 
Voorts Protheus wispeltuur in 't koelen en verwarmen.Ga naar voetnoot53
 
Daar sietmen Egeon met zijn seer lange armenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Omhelsen vriendelyck de Wallevisschen groot:
 
Hier geeft haar Doris oock met al haar dochters bloodt,Ga naar voetnoot56
 
Van welcker schijnd een deel op Dollephyns te swemmen,
 
En andre haar groen hayr te droogen en te kemmen:
 
Al zijn zy onderling wat ongelyck van schijnGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Nochtans is 't wel te sien dat zy gesusters zijn.
 
Oock isser in gebootst uyt gulle geests versierenGa naar voetnoot61
 
De aarde, machtigh, ryck van menschen en van dieren,Ga naar voetnoot62
 
Van allerhande slagh, van beecken en van land:
 
Ach! watte wonderheen begrypen hun verstand,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Die al den ommeloop so weten na te rek'nen,Ga naar voetnoot65
 
En stellen op zyn plaats des Hemels twalef tek'nen.Ga naar voetnoot66
 
In dees vermaalde troon so sit ick in myn kracht,Ga naar voetnoot67
 
Wel rycklyck opgetoyt, van Purper is myn dracht,Ga naar voetnoot68
 
Myn mantel is bestickt met dierbare gesteente,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Daar by ben ick omringt met dese myn gemeente,Ga naar voetnoot70
 
Te weten, eerst het jaer, en gantsch de maenden al,Ga naar voetnoot71
 
De dagen kort en lang, de uren groot van tal,
[pagina 24]
[p. 24]
 
De nieuwe Lenten met zyn krans van groene blaren;
 
De Somer moeder-naackt met al haar rype aren;
75[regelnummer]
De gruysigen Herrefst vol-lyvigh, laar en vetGa naar voetnoot75
 
Van al de druyven dien hy op-gegeten het;Ga naar voetnoot76
 
De Winter gants in 't bond doet niet dan klipper-tanden,
 
En uyt kout-vorstigheyd staag blasen in zyn handen.
 
Dit zyn myn trawanten, myn krygs-lien, en myn stoet,
80[regelnummer]
Die van myn schatten meest zyn 't saart en wel gevoedt.Ga naar voetnoot80
 
Myn hooge af-komst trotst' de Goden alle-gader,Ga naar voetnoot81
 
Want Iupijn is myn vaer, Saturnus myn groot-vader,Ga naar voetnoot82
 
Mijn moeder Latona van tweelingen gelach,Ga naar voetnoot83
 
Een dochter met een soon, de gloor van nacht en dach.Ga naar voetnoot84 van nacht en dach.
85[regelnummer]
Waer van het maagdekijn int baren van haer broeder
 
Een vroede-vrouw verstrack, haar swacke swangre moeder;Ga naar voetnoot86
 
De seld-saamste geboort daarmen van lesen mach.
 
Doch is het oock al vreemt dat Iuno met een slachGa naar voetnoot88
 
Die sy vertoorent smeet op 's aardens harssebeckenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
De Typhon straf en streng oon mans hulp gingh verwecken?Ga naar voetnoot90
 
Om dat der Goden smit Mulciber had geklooftGa naar voetnoot91
 
De wijse Pallas uyt het breyn van Iupijns hooft:Ga naar voetnoot92
 
Maar waar toe loop ick uyt het spoor van myne reden,Ga naar voetnoot93
 
En kundich u niet voort al mijn naamhaftigheden?Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Geen roem en prickelt my tot eygen lof en prijs,Ga naar voetnoot95
 
Van tytels sonder endt: doch dat ick hier bewijs
 
De grootheyt van mijn macht is om u aan te leydenGa naar voetnoot97
[pagina 25]
[p. 25]
 
Tot een erkentenis van u ondanckbaerheyden:
 
O moeden onverlicht! swaar van begrijp, en traachGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Tot die goetwilligheyt en gunst dien ick u draach;
 
Maar yverich en snel int soecken van u schaden:Ga naar voetnoot101
 
Ick sal noch andermaal de vorige weldaden
 
Met nieuwe deuchden u herdencken doen: misschien
 
Of ghy dan overtuycht u feyllen quaamt te sien:Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En dat de billicheen u herten soo beroerdenGa naar voetnoot105
 
Dat sy aandachtich u tot innicheden voerden;Ga naar voetnoot106
 
Doch waar u wel van nood' dat ghy eerst wel bekentGa naar voetnoot107
 
De gene die ghy meest te dancken schuldich bent;
 
Siet daerom sal ick u mijn namen meer belyen,
110[regelnummer]
Ick ben de voorste Vorst en God der Artsenyen,Ga naar voetnoot110
 
AEsculaep was mijn soon dien ick by Chiron sant,Ga naar voetnoot111
 
De welck hem queeckten op met mellick van verstant.Ga naar voetnoot112
 
Mijn naaste maagschap voorts, als neefs en bloet-verwantenGa naar voetnoot113
 
Zijn tokken en taal-lien der Goden: ja GesantenGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Des hoogen Hemel-rijcks die door haer ed'le geest
 
By volcken zijn ge-eert, by Princen zijn gevreest.
 
Als toom der Vorsten, en als schrick der dwingelanden,
 
Die de bloet-honden straf recht in het voor-hooft branden,Ga naar voetnoot118
 
Brandt-mercken van haar schand', smaat-drucken vuyl' veracht,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Tot eeuwich lastering van hem en syn geslacht:Ga naar voetnoot120
 
Dies schijnen veel uyt vrees gedweege sachte mannenGa naar voetnoot121
 
Die in haer hert nochtans syn wreede snoo tyrannen,
 
Dan doch de ware Prins die uyt lieft mint de deuchtGa naar voetnoot123
[pagina 26]
[p. 26]
 
Die bruyckt myn waardich volck tot syn vermaack en vreucht,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Als hy haer rymen doet der vromer helden daden,Ga naar voetnoot125
 
Der vrienden sege-winst, en der vyanden schaden,
 
De hitten vande krijch, 't bloet-storten inde slach,
 
De neder-laagh soo naackt ofmen 't voor oogen sach,Ga naar voetnoot128
 
'T uytschudden vande kle'en, het plund'ren, 't ondersoecken,
130[regelnummer]
Der befreysemde liens verholen knoppel-doecken.Ga naar voetnoot130
 
Het welcken alles werdt soo levend' afgebeelt,Ga naar voetnoot131
 
Soo dat de Schilder vaack syn stoffe van haar steelt.Ga naar voetnoot132
 
Mijn dichters zijn vernoecht meer als de rijckste menschen,Ga naar voetnoot133
 
Niet hebbend' zijn sy rijck, en hebben wat sy wenschen.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
O Koninglijck geslacht! van 't suyverlijckste bloedt,
 
Die heym'lyck by u draacht het alderbeste goet.Ga naar voetnoot136
 
Ghy die door eygen deucht soeckt eerelick te schynen:Ga naar voetnoot137
 
Ghy die de menschen wijst de kostelyckste Mynen,
 
Niet in het ingewandt der aarden vuyl en grof,
140[regelnummer]
Maar inden Hemel schoon van klaarheyt en van stof.Ga naar voetnoot140
 
En hoe elck in syn selfs kan goude bergen vinden,
 
Wil hy maar innerlijck 't opmercken onderwinden,Ga naar voetnoot142
 
Van zijn gedacht' en doen, en overleggens' metGa naar voetnoot143
 
De Wetten die ons God en de nature set;
145[regelnummer]
Dan speurtmen na het goed', dan leertmen 't quaat vernielen,
 
Dan krijghdy in u hert de schatten dyner zielen,
 
Dien ick u alle gun, ô suyverhertigh volck!
 
Die meer de pen gebruyckt als de vervloeckte dolck,
 
Der menschen moorders lust: dan, u vermaackt de reden,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
De Moeder van d'eendracht, de stichter vande steden:
 
De sadichster van twist, de herte-stroockster soet,Ga naar voetnoot151
[pagina 27]
[p. 27]
 
De hooghste Koningin van 't menschelijck gebroet,Ga naar voetnoot152
 
Waar na sich kleyn en groot gesamentlijck moet setten,Ga naar voetnoot153
 
Sy stelt de keuren en de burgerlijcke Wetten,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Die yeder in 't gemeen moet wesen onderdaan:Ga naar voetnoot155
 
Tot voorstant vande goen en straffe vande quaan,Ga naar voetnoot156
 
't Gemeene-best te nut, als oock het 's lands welvaren.
 
Dit was Amphions konst, waar met hy de BarbarenGa naar voetnoot158
 
En wilde woeste lien so wijslijck heeft geleyd,
160[regelnummer]
Tot eenicheyd van wil en tot gehoorsaamheyd.Ga naar voetnoot160
 
Als so de hoofden kloeck het groote lichaam meenen,Ga naar voetnoot161
 
Meer als de eyghen-baat, so voegen sich de steenen
 
Eendrachtelijck te saam, yder doet zijn behoord,Ga naar voetnoot163
 
So vestmen wallen, en so metstmen muyrr' en poort.
165[regelnummer]
En ghy mijn eygen-kroost, wel! sal ick u vergeten?Ga naar voetnoot165
 
Die om myn dienst te doen so veel tijds hebt versleten:
 
Wanneer als ghy met vlijt my uwe deuntjens schonckt,
 
Als ghy in u kantoor of yewers wand'lend' songht,Ga naar voetnoot168
 
Hoe u de kleyne God der Minnen heeft geschoten?Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Ick wil het loochnen niet, ghy zijt uyt my gesproten:
 
Want siet u werck en geest my geensins oock versaackt.Ga naar voetnoot171
 
Voorwaar het eelste hert werd aller eerst geraackt:Ga naar voetnoot172
 
Hoe dickwils sucht ick hier uyt vaderlijck mee-lijen,
 
Als ick de klachten hoor van 't ongeluckigh vrijen.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Dat ghy somwijls te kroes uyt eygen-wil bestaat,Ga naar voetnoot175
 
En vollight meer de lust als de gegronde raat,
 
En ghy blijft even sterck gheketent aen't versotten,Ga naar voetnoot177
 
Tot haar een ander krijght, en ghy het spytigh spotten.
[pagina 28]
[p. 28]
 
Of als 't laf-beckje jongh slinghs met u omme gaat,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
En doet u minnen een die u van herten haat,
 
Ghelijck als Daphne, die myn schichtigh pleegh te schuwen:Ga naar voetnoot181
 
Hoe bitter is 't, helaes! die wonden te vernuwen?Ga naar voetnoot182
 
Maar ghy Sangh-meesters eel, bekranst, belauweriert
 
Met eeuwigh bloeyend' groen, ten alderbraafst verçierd,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Ick sal u danckbaarheyd en u gewoone klachten,
 
En u vermaarde naam onsterffelijck doen achten,
 
Tot een vergeldingh van u weldaad en u deughd,Ga naar voetnoot187
 
Op dat u volgh' in 't goed' de nakomende jeughd.Ga naar voetnoot188
 
De liedjens die ghy hebt gesongen en geschreven
190[regelnummer]
Ter eeren van u lief, was ick gesint te geven
 
De blije wereld, maar ick heb mijn nu bedacht
 
Die te vereeren aan het Maaghdelijck geslacht:Ga naar voetnoot192
 
Dat vriendelijcke volck heb ickse willen schencken,
 
Op datse an u leyd' en lyden leeren dencken,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Op datse al u smert, op datse al u pijn
 
Met lieve weder-loon u so gedachtigh zijn,
 
Tot dat zy zijn bekoort u selven te verlichten,Ga naar voetnoot197
 
Sulcx dat ghy haar en myn mooght loven met gedichten,Ga naar voetnoot198
 
Nu ghy sacht-zinnigh volck! ghy Venus borgeryGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
Neemt dese gaaf in danck, al waar kleen haar waardy,
 
So werdse u nochtans gejont en aangebodenGa naar voetnoot201
 
Van my Apollo! selfs een vande grootste Goden,Ga naar voetnoot202
 
Die al de heerschappy des Hemels oversiet,Ga naar voetnoot203
 
En watter op den gront des aarden-kreyts geschiet.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Ontfangt mijn gift in goed' ick geef geen quade gaven:Ga naar voetnoot205
 
Het is den offer van u seer verliefde slaven,
[pagina 29]
[p. 29]
 
Die na u hoochste eer, die na u vroomheyt staan,Ga naar voetnoot207
 
En die ghy daeg'licx siet om uwent wil vergaan;Ga naar voetnoot208
 
En lyck-wel met de Swaan de droeve jongelingen,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Haar hertelicke smert, en eyndel-vaersen singhen,Ga naar voetnoot210
 
Met blyder kelen uyt: 't valt swaar, al waert maar schyn,
 
Van binnen droevich en van buyten bly te zyn.
 
Doch ghy, o Maagdekens, moocht wel vrypostich lesenGa naar voetnoot213
 
Haar rijmkens so geschickt, dat ghy niet hoeft te vreesen,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Noch dorperheyt, noch schand, noch wisseling van bloedt:Ga naar voetnoot215
 
Ten syse u de Min al prickellende doet:Ga naar voetnoot216
 
Wanneer als ghy daar siet beschildert en beschreven
 
D' ellende van u liefs rampsalich stervend' leven:Ga naar voetnoot218
 
Veroorsaackt door u streng en ongenadich hert,
220[regelnummer]
Dat door haar staag gebet niet eens beweegt en wert:Ga naar voetnoot220
 
Die daarom alle uyrs een nieuwe doodt ontfangen,
 
Om dat sy missen daar sy't meeste na verlangen.
 
De strafheyt voecht u niet, Venus is sacht van aart,Ga naar voetnoot223
 
V moeders warent oock, van wien ghy sijt gebaart.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Of wildy beter zijn als oyt de vrouwen waren?
 
Dat's een vermeetle wil, ten aansien van u jaren,Ga naar voetnoot226
 
Gebruyckt u jonghe jeught, het is u beste tydt.
 
Gedenckt de gene dan die u van herten vrydt;
 
Bemint die u bemint, ghy lieffelycke lieden,
230[regelnummer]
Doet andren als ghy wout dat u selfs sou geschieden.Ga naar voetnoot230
 
Indien ghy by geval soo doodlyck waert gewondt,
 
't Geen ghy dan soecken soudt nu aan u dienaars jondt:Ga naar voetnoot232
[pagina 30]
[p. 30]
 
Nu aan u dienaars jond die ghy-lie hebt by scharen,
 
Die u lof-singen hier op zangerige snaren:
235[regelnummer]
Soo deftigh en soo grootsch, soo heerlijck en soo eel,Ga naar voetnoot235
 
Van wien ick geen en noem, om datse zyn soo veel
 
Dat 's al on-noemlyck zyn, want soo 'k maer een'ge roemde,Ga naar voetnoot237
 
Ick deed groot ongelyck die ick dan niet en noemde.Ga naar voetnoot238
 
Sy zyn ten minsten u stil-swygend wel bekend,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Vermidts ghy Iuffertjes de styl wel zyt gewend
 
Van u beminners konst, en minnelycke klagen:Ga naar voetnoot241
 
Indiens' u smaken wel, of soos' u soo behagen
 
Als zy u doenmaal deen, dat ick niet reppen mach,Ga naar voetnoot243
 
Soo sal ick u eer lang meer brengen aenden dagh.
245[regelnummer]
Of zydy nu soo grof dat ghyse gaat verachten,
 
Soo wilter voor een wyl geen andere verwachten,
 
Neemt dese dan voor lief: het is myn beurt te gaan,
 
Want in myn plaatse dringt de silver-verwe Maan.
 
 
 
't kan verkeeren
[pagina 31]
[p. 31]
 
Ghy die door groot gemoed, en op-getogen sinnenGa naar voetnoot1
 
Vaack boven het gemeen u wack're geesten voert:Ga naar voetnoot2
 
Leest hier hoe bred'ro met de slechte Wereld boert:Ga naar voetnoot3
 
Leest hier hoe heerlijck hy verheerlijckt heeft het minnen:
5[regelnummer]
Leest hier hoe dat zijn ziel van Godlijckheyd geroertGa naar voetnoot5
 
Heel gaer-brand van de vlam die hy gevoelt van binnen.Ga naar voetnoot6
 
 
 
Virtutem Fortuna timet.Ga naar voetnoot-
 
 
 
R.L.Ga naar voetnoot-
In Effigiem
 
Unus & orbis Amor Batavi, quem cernitis hic est,
 
Parte tamen facies haec meliore caret:
 
Quam quoquè si vigili Cupitis pernoscere cura
 
Volvite divini sedulò vatis opus.
 
 
 
R.L.
[pagina 32]
[p. 32]


illustratie
Middengedeelte op oorspronkelijke grootte van blz. [***2]r; links hiervan zijn in klein cursief de versjes van S.C. en I.v.V. afgedrukt, rechts die van H.C.H. en P.S.


[pagina 33]
[p. 33]
 
Treurt niet, maer lieft ghy hem so gunt hem't eewigh leven.Ga naar voetnoot1
 
Hy blijft toch Bred'ro, die hy altijd is geweest,
 
Hy leeft, al rot zijn lijf, daer leyd niet aen bedreven,Ga naar voetnoot3
 
By Gode rust zijn ziel, hier sweeft zijn groote Geest.
 
 
 
S.C.Ga naar voetnoot-
 
Hier herbergt 't lijf wiens geest in schertsen munten uyt,Ga naar voetnoot1
 
En met veel boerterij steets swanger ginck van herssen,Ga naar voetnoot2
 
VVien Charon willigh voerd om sunst in d'oude schuyt,Ga naar voetnoot3
 
Vermidts de zieltjens droef noch lachten om zijn farçen.Ga naar voetnoot4
 
 
 
I.v.V.Ga naar voetnoot-
 
Vraegt ghy wat bred'ro dee' de doodt?Ga naar voetnoot1
 
De Geest die was het lijf te groot:
 
Nu hebben met hem Spel, en Kluyt,Ga naar voetnoot3
 
En alle soete Deuntjens uyt.
 
 
 
H.C.H.Ga naar voetnoot-
 
Dat niet door leer alleen den Aar' der PoësyenGa naar voetnoot1
 
Ontspringht in ons: maer door natuur oock werd geteelt:Ga naar voetnoot2
 
In Gerbrand Bred'ro blijckt, die door zijn RymeryenGa naar voetnoot3
 
Zijn gheestighe Natuur in eeuwigh lof verbeelt.Ga naar voetnoot4
 
 
 
P.S.Ga naar voetnoot-
[tekstkritische noot]In 1622 blz. **[1]r, tot en met ***[1]r. Geheel in romein, de namen cursief. In vs. 1 het eerste woord in kapitaal met grote sierletter W. Dit gedicht komt ook voor in de verzamelbundel Apollo, 1615.
177 gheketent volgens Apollo; in 1622: getekent.
voetnoot-
Voor-Sangher: leidsman, opperzangmeester.
voetnoot1
Wyckt: wijkt voor, treedt terzijde voor.
voetnoot2
d'Onsachlijckheydt enz.: het eerbiedwekkende der heerlijke, hoge waarden van mijn positie.
voetnoot4
Moorenlantschen... Indiaan: niet-blanke heiden.
voetnoot5
mijn: mij.
voetnoot9
die sich mengelend' verwarren: die (voor aardse ogen) in een verwarde mengeling bewegen.
voetnoot13
Vier-vorst: vuurvorst, zonnegod.
voetnoot17
geylle: wellustige; tier: bloei; Revieren: beemden.
voetnoot19
swoort: huid, hier wschl. begroeiing; bergen: heuvels.
voetnoot20
kruyf: krul; netse: reinig ze; looch: vloeistof.
voetnoot21
Des... vuchtens-dauws: van de ochtenddauw; versulleverde: verzilverde.
voetnoot22
noppen: knoppen.
voetnoot23
droeve: donkere, sombere; swerck: wolkenlaag.
voetnoot25
te post: snel; heeten: vurig verlangende; lieve-loosen: zonder minnaar.
voetnoot26
Aurora: romeinse godin van de dageraad; besnuwt: besneeuwd.
voetnoot29
dat derf ick enz.: daarop durf ik mij beroemen.
voetnoot30
mensch: enig mens (onderw.).
voetnoot31
door-oogh': doorzie; gauw op-merck: snelle opmerkingsgave.
voetnoot35
mis: mist.
voetnoot36
des: van des; aklige: naargeestige.
voetnoot37
ontsien: mijden; kerckeren: diepten.
voetnoot38
haar: hun; hof-gesin: schare, volk; gesellen: trawanten.
voetnoot41
posten: zuilen, stijlen.
voetnoot43
voor-burgh: monumentale ingang; waer of: waarvan.
voetnoot44
kostelycke: kostbare.
voetnoot45
Vulcaan: romeinse god van het vuur; edelsmid; gegraven: gegraveerd.
voetnoot48
blauwe Goon: zeegoden; van lauwe liever-lee: kalmpjes, op hun gemak.
voetnoot49
Haar: hun; vast: aldoor.
voetnoot50
de kracht mijns deugds: mijn weldadige vermogen; haar bakren: zich koesteren, zich zonnen.
voetnoot51
Triton: griekse zeegod, zoon van Poseidon en Amphitrite.
voetnoot52
wel: goed.
voetnoot53
Protheus: griekse zeegod, dienaar van Poseidon; wispeltuur: veranderlijk, grillig (bijv. bep.).
voetnoot54
Egeon: een honderdarmige reus uit de griekse mythologie.
voetnoot56
Doris: dochter van Okeanos, vrouw van de griekse zeegod Nereus, moeder van de vijftig Nereïden.
voetnoot59
schijn: uiterlijk.
voetnoot61
gebootst: afgebeeld, nl. op de door Vulcanus gegraveerde poort; gulle: welige; versieren: fantasie, verbeelding.
voetnoot62
machtigh: in de zinsstructuur zou men dit woord als bijw. bep. bij ryck wensen, dus zonder komma erachter.
voetnoot64
begrypen: omvat; hun verstand: het verstand van degenen die.
voetnoot65
ommeloop: draaiing.
voetnoot66
twalef tek'nen: de twaalf sterrebeelden van de Dierenriem.
voetnoot67
vermaalde: van afbeeldingen voorziene; kracht: vermogen, macht.
voetnoot68
dracht: gewaad, kledij
voetnoot69
dierbare: kostbare, dure.
voetnoot70
gemeente: gemeenschap, grope.
voetnoot71
71 gantsch de maenden al: volledig alle maanden.
voetnoot75
gruysigen: groezelige, bemorst met wijnsap; laar: ledig; hier wschl. nietsdoende, vadzig.
voetnoot76
het: heeft
voetnoot80
't saart en wel: verfijnd en goed.
voetnoot81
trotst': tart, overtreft.
voetnoot82
Iupijn: Jupiter, romeinse oppergod, zoon van Saturnus en Rhea; Saturnus: romeinse god van de landbouw.
voetnoot83
Latona: romeinse godin, bij wie Jupiter Apollo en Diana heeft verwekt; gelach: beviel.
voetnoot84
gloor: gloed, glans.
voetnoot86
verstrack: diende als; moeder is meew. vw.
voetnoot88
Doch... vreemt: maar is het dan niet vreemd; Iuno: godin, echtgenote van Jupiter.
voetnoot89
smeet: sloeg; harssebecken: schedeldak.
voetnoot90
Typhon: grieks monster, symbool van de aardbeving; oon. zonder.
voetnoot91
Mulciber: andere naam voor de vuurgod Vulcanus.
voetnoot92
Pallas: de griekse godin Pallas Athene, die in volle wapenrusting te voorschijn kwam uit het hoofd van Zeus = Jupiter.
voetnoot93
loop ick enz.: dwaal ik af van mijn onderwerp.
voetnoot94
voort: verder; mijn naamhaftigheden: redenen van mijn vermaardheid.
voetnoot95
roem: roemzucht.
voetnoot97
aan te leyden: aan te zetten, te stimuleren.
voetnoot99
moeden onverlicht: nog niet tot inzicht gekomen gemoederen.
voetnoot101
schaden: nadeel.
voetnoot104
Of: dat; overtuycht: tot inkeer gebracht.
voetnoot105
billicheen: rechtvaardigheid.
voetnoot106
innicheden: inkeer.
voetnoot107
bekent: erkent.
voetnoot110
de voorste Vorst en God: de belangrijkste god.
voetnoot111
Aesculaep: de griekse halfgod Asklepios, zoon van Apollo en de koningsdochter Koronis, verpersoonlijking van de geneeskunst; Chiron: een van de Kentauren (paardmensen), als arts en waarzegger befaamd: sant: zond.
voetnoot112
verstant: inzicht, begrip.
voetnoot113
maagschap: familieleden; van hier af spreekt Apollo over de dichters.
voetnoot114
taal-lien: woordvoerders.
voetnoot118
bloet-honden straf: de strenge wreedaards; de komma na dit vs. denke men weg.
voetnoot119
smaat-drucken: indruksels die smaad betekenen.
voetnoot120
lastering: verlies van eer, schande.
voetnoot121
Dies: daarom; veel: velen; gedweege: volgzame, inschikkelijke.
voetnoot123
Dan doch: maar evenwel; Prins: vorst.
voetnoot124
myn waardich volck: nl. de dichters, volgelingen van Apollo.
voetnoot125
haer: hen; vromer: deugdzame, dappere.
voetnoot128
naackt: duidelijk.
voetnoot130
befreysemde: met het doodschuim op de lippen; verholen knoppel-doecken: verborgen doeken waarin men geld had geknoopt.
voetnoot131
werdt: wordt.
voetnoot132
haar: hen; steelt: ontleent, overneemt.
voetnoot133
vernoecht: tevreden, voldaan.
voetnoot134
Niet: niets.
voetnoot136
heym'lyck: onzichtbaar.
voetnoot137
eerelick: eervol, eerwaardig; schynen: blijken
voetnoot140
van klaarheyt en van stof: van straling en van substantie.
voetnoot142
onderwinden: ondernemen, aandurven.
voetnoot143
overleggens': ze vergelijken met, ze toetsen aan.
voetnoot149
Der...lust: het plezier van de mensenmoordenaars.
voetnoot151
sadichster: kalmeerster; herte-stroockster: degene die de harten streelt.
voetnoot152
gebroet: geslacht.
voetnoot153
Waar na: waarnaar: setten: richten.
voetnoot154
keuren: verordeningen.
voetnoot155
in 't gemeen: gezamenlijk; onderdaan: onderdanig.
voetnoot156
voorstant: bescherming; goen: goeden.
voetnoot158
Amphion: koning van Thebe, die zo op zijn gouden lier speelde dat de bouwstenen zich vanzelf schikten tot een zevenpoortige muur.
voetnoot160
eenicheyd: eensgezindheid.
voetnoot161
meenen: voor ogen hebben.
voetnoot163
zijn behoord: dat wat hij behoort te doen.
voetnoot165
mijn eygen-kroost: nl. de dichters, de rederijkers.
voetnoot168
kantoor: schrijfvertrek; yewers: ergens.
voetnoot169
geschoten: getroffen.
voetnoot171
versaackt: miskent, verloochent.
voetnoot172
hert: hart.
voetnoot174
't ongeluckigh vrijen: de niet beantwoorde liefde.
voetnoot175
kroes: driftig, onbeheerst; eygen-wil: eigengereidheid; bestaat: waagt, onderneemt.
voetnoot177
't versotten: het dwaas worden van verliefdheid.
voetnoot179
't laf-beckje jongh: het jonge lafbekje, nl. Cupido; slinghs: sluw.
voetnoot181
Daphne: griekse nimf, dochter van een riviergod; toen Apollo verliefd haar achtervolgde, vluchtte ze en werd op haar smeekbede door Zeus in een laurier veranderd; pleegh: placht.
voetnoot182
vernuwen: opnieuw te doen voelen.
voetnoot184
ten alderbraafst: op het allerfraaist; verçierd: getooid.
voetnoot187
weldaad: goede daden.
voetnoot188
nakomende: na u komende, later geboren.
voetnoot192
te vereeren: op te dragen.
voetnoot194
leyd': leed.
voetnoot197
verlichten: troosten, de smart verzachten.
voetnoot198
Sulcx dat: zodat.
voetnoot199
Venus borgery: de jonge maagden (gewijd aan Venus).
voetnoot201
gejont: gegund, toegewijd.
voetnoot202
selfs: zelf.
voetnoot203
heerschappy: gebied.
voetnoot204
aarden-kreyts: aardkring, aardbodem.
voetnoot205
in goed': in gunstige zin, goedgunstig.
voetnoot207
vroomheyt: deugd; na...staan: naar...streven, gericht zijn op.
voetnoot208
vergaan: wegkwijnen.
voetnoot209
lyck-wel: niettemin; met: evenals; de Swaan: volgens het volksgeloof zong de zwaan kort voor zijn dood.
voetnoot210
hertelicke smert: hartepijn; eyndel-vaersen: laatste afscheidsliederen.
voetnoot213
vrypostich: onbeschroomd.
voetnoot214
geschickt: zedig,ingetogen.
voetnoot215
dorperheyt: onfatsoen, onbehoorlijkheden; wisseling van bloedt: blozen en verbleken.
voetnoot216
Ten syse: tenzij deze; dus: tenzij het de min is die deze wisseling van gelaatskleur bij u teweegbrengt.
voetnoot218
stervend': verkwijnend.
voetnoot220
haar: hun; niet eens: helemaal niet; wert: wordt.
voetnoot223
strafheyt: strengheid, stuursheid.
voetnoot224
van wien: door wie.
voetnoot226
ten aansien van: met het oog op.
voetnoot230
Doet andren enz.: de zg. gulden regel in de klassieke ethiek en in het Evangelie; zie Mat. VII: 12 en Luk. VI: 31.
voetnoot232
jondt: gunt.
voetnoot235
deftigh: ernstig, verheven.
voetnoot237
Dat's al: dat ze allemaal.
voetnoot238
ongelyck: onrecht; die: aan hen die.
voetnoot239
stil-swygend: ook zonder ze te noemen.
voetnoot241
minnelycke klagen: liefdesklachten.
voetnoot243
doenmaal: destijds; dat ick niet reppen mach: waarover ik niet kan spreken.
[tekstkritische noot]In 1622 blz. ***[1]v. Geheel in romein, met in de vzn. 3 en 6 de naam in kapitaal. In vs. 1 eerste woord kapitaal met grote sierletter G.
voetnoot1
op-getogen sinnen: zinsverrukking.
voetnoot2
boven het gemeen: boven het gewone volk; geesten: gedachten, denkbeelden.
voetnoot3
boert: spot, de draak steekt.
voetnoot5
van Godlijckheyd geroert: door het goddelijke ontroerd, aangeraakt.
voetnoot6
gaer-brand: gaar stooft; woordspeling op Bredero's voornaam.
voetnoot-
Virtutem Fortuna timet: het lot heeft ontzag voor de deugd.
voetnoot-
R.L.: de naam van de auteur met deze initialen is niet bekend.
[tekstkritische noot]In Effigiem. Geheel cursief. In vs. 1 eerste woord kapitaal met grote hoofdletter U. Vertaling:
 
Op de beeltenis
 
Bij uitstek geliefd in de Bataafse wereld is hij die ge hier aanschouwt.
 
Toch ontbeert dit aanschijn zijn beter deel:
 
Wilt gij ook dit met waakzame zorg leren kennen,
 
Lees dan volijverig het werk van deze goddelijke dichter.
voetnoot1
lieft: bemint.
voetnoot3
daer leyd niet aen bedreven: daar is niets aan verloren, dat is van geen belang.
voetnoot-
S.C.: Samuel Coster (1579-1665).
voetnoot1
herbergt 't lijf wiens: bergt hij het lijf, wiens.
voetnoot2
van herssen: wat de hersens betreft.
voetnoot3
Charon: in de griekse mythologie de veerman van de onderwereld, die de zielen der doden overzette over de Styx en daarvoor van elk een obool kreeg; om sunst: gratis.
voetnoot4
Vermidts: daar, omdat; farçen: grappen.
voetnoot-
I.v.V.: Joost vanden Vondel (1587-1679).
voetnoot1
wat: wat het is dat; dee': aandeed; dus: wat het is dat Bredero deed sterven.
voetnoot3
Kluyt: klucht.
voetnoot-
H.C.H.: Hendrik Cornelisz Hooft (ca. 1595-1627).
voetnoot1
leer: onderwijs, theorie; Aar': ader.
voetnoot2
werd: wordt.
voetnoot3
In...blijckt: dat blijkt bij Bredero.
voetnoot4
gheestighe: geestrijke; in eeuwigh lof: tot zijn eeuwige roem; verbeelt: uitbeeldt, tot uitdrukking brengt.
voetnoot-
P.S.: Petrus Scriverius (1576-1660).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken