Groot lied-boeck

[p. 45]

tekstkritische noten

I Sonnet

Tot sulcken grootheydt sal Amstelredam noch komen,
Dat sy in treff'lijckheyd sal overwinnen Romen²
In deftigheyd van Raed, in Mannelijck gewelt.³
In Ooreloghs-beleyd, in Machtigheyd van gelt.

Dat haer geblasen Faem sal snorren door de VVolcken,⁵
En dreygen met ontsagh de wijt-gelegen volcken,⁶
De Geel en Swarte-Moor, de Turck en Persiaen,⁷
Die sal haer mogentheydt om hulpe smeecken aen,⁸

En onder handelingh met haer als vrienden plegen⁹
Met Wissel, of met Waer, nae dattet komt gelegen,
En doen gelijckelijck af-breuck en weder-stant¹¹

Den Spaengiaert, vyandt van ons waerdigh Vaderlandt,
Al door 't bestieren van Godes voorsienicheden,
En 't heerelijck beleydt der Staten onser Steden.¹⁴

I
In 1622 blz. A 2r. Ook in Nederduytsche Poemata, 1632.
Geheel gedrukt in cursief. In vs. 1 het eerste woord in romein kapitaal met grote sierletter T. In vele versregels woorden in romein.

2 treff'lijckheyd: voortreffelijkheid.

3 deftigheyd: waardigheid; Raed: overleg; gewelt: kracht, vermogen.

5 geblasen: getrompette, uitgebazuinde; snorren: gonzen, zoemen.

6 dreygen met ontsagh: ontzag afdwingen aan, imponeren; wijt-gelegen: op verre afstand liggende.

7 Moor: iemand van een niet-blank ras.

8 Die sal: die zullen; het enkelvoud is verklaarbaar doordat de voorafgaande opsomming stuk voor stuk enkelvoudige namen bevat; mogentheydt: macht.

9 onder handelingh... plegen: zaken doen.

11 gelijckelijck: tegelijk daarmee.

14 't heerelijck beleydt: het nobele, seigneuriale bewind.