Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot lied-boeck (1975-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot lied-boeck
Afbeelding van Groot lied-boeckToon afbeelding van titelpagina van Groot lied-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.95 MB)

XML (3.28 MB)

tekstbestand






Editeurs

A.A. Keersmaekers

F.H. Matter

Garmt Stuiveling

C.F.P. Stutterheim

P.J.J. van Thiel

F. Veenstra

C.A. Zaalberg



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot lied-boeck

(1975-1983)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 183]
[p. 183]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

XLVII Bruylofts-Ghedicht, Ter Eeren
Wynant Bartelszoon Ende Tryntjen Stanssen

 
In ouder eeuwen langh voor vele duysent jaren
 
Ter werelt driederley gestalt van Menschen waren:
 
Te weten, Man en Wijf, oock alle-bey te saam,
 
Die by ons maer bekent alleen zijn met de naam.
5[regelnummer]
Dit volck, dit vreemde volck, (soo de Poëten schrijven)
 
Had dubb'le hoofden, en vier voeten, met twee lijven,
 
En handen twee-mael twee, en oogen oock soo veel,
 
Van alle leden had een yder dubbel deel.
 
Dit seltsaam Schepsel rondt was ruggelingh ghewassenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Aan een heel wonderbaar, gantsch sonder naad of lassen.
 
Dit monster ronde volck dat pratten met haer machtGa naar voetnoot11
 
Van Sayelingen cloeck en wonderlijck van dracht,Ga naar voetnoot12
 
Die 't banghe Aerden-creyts een groote schrick an-joeghen;
 
De Hemel trilde self, de Hel had geen ghenoeghenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Aan dit wanschapen goet, van dubbelt klem en gheest,Ga naar voetnoot15
 
Want onlangh was te voor Iupijn bestoockt gheweestGa naar voetnoot16
 
Van het verwaant gheslacht der Reusen grof en groot,Ga naar voetnoot17
 
Die 't oorlogh eynde met haer schandelijcke doot.Ga naar voetnoot18
 
Den Opper-hemel-voocht heeft inder ijl ontbodenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Sijn mind're, niet te min, aensienelijcke Goden:Ga naar voetnoot20
[pagina 184]
[p. 184]
 
In zijn besonden zaal quam Martem seer verwoedtGa naar voetnoot21
 
En lickten van sijn swaart het glibberige bloedt,
 
Om dattet in de schee soud' uytslaen noch verroesten:Ga naar voetnoot23
 
Zijn ooghen branden om te moorden en verwoesten.
25[regelnummer]
Neptunus met zijn vorck, en Liber met geweer,Ga naar voetnoot25
 
Hercules met zijn knods, en Pallas met haer speer,
 
Apollo dicht bestuwt met neghen zijn GodinnenGa naar voetnoot27
 
Tradt met dit selschap voort ter gulden Camer inne:Ga naar voetnoot28
 
De geestige Vulcaan' met syn verleemde voetGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Quam. hinckepincken an en roock van róóck en roet,
 
En zyn verschroockte borst van anxsten dapper trilden,Ga naar voetnoot31
 
Hy meenden datmen weer den Hemel stormen wilden,
 
Hy droppelde van vrees dat naare koude sweet,
 
De Goden gants verhit geraeckten voeglijck t' zeet:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En kort daer op Iupijn is in zijn Troon gestegen,
 
Dies tot erkentenis sy al eerbiedig negen.
 
Drie-mael zo hemden hy, versetten sich drie-mael;Ga naar voetnoot37
 
En inde leste schick doen sweech de gantsche zaal.Ga naar voetnoot38
 
Ghy Hemel-vorsten, ghy onsterffelijcke scharen,
40[regelnummer]
Van eeuwich-durend' zaat; d'oorsaeck van dit vergarenGa naar voetnoot40
 
Is groote swaricheydt, die ick met reden maack,
 
En roep u rijpen raet in dese sware zaack.
 
De Mensch, de dubb'len Mensch van zinnen en gedachten,
 
Van preutscher herten, werd stoutmoedich op sijn krachten.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Sy dwingen 't Aardrijck vast, sy kruyssen vast de Zee,Ga naar voetnoot45
 
Sy driesschen vast de Hel, ja zelfs den Hemel mee;Ga naar voetnoot46
 
Soo wy haer opzet stout niet breydelen en kneusen,Ga naar voetnoot47
[pagina 185]
[p. 185]
 
Sal 't arger gaan met hun als met de fortse Reusen.Ga naar voetnoot48
 
Ghy Helden hoog verlicht, almachtich int bestaen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Wat middel dunckt u best in dese saack gedaen?
 
De hoofden gingen t' saem, 't ging op een ondervragen,
 
Op redeneren, en op wijsselijck raatslagen:
 
Het meerderdeel heeft nut en noodig oock geacht
 
Men soude royen uyt het Menschelijck geslacht.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Het vonnis wiert beweert, met dat sy inne brachten,Ga naar voetnoot55
 
Soo hebben wy van haar geen muytery te wachten.Ga naar voetnoot56
 
De schrandere Mercur' loos van begrip en zin
 
Weerhield dit oordeel streng: Iupijn viel daar op in.Ga naar voetnoot58
 
Heylige Prinsen, hout; de Goddelijcke wettenGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Vereysschen groot gesicht om op elck punct te letten:Ga naar voetnoot60
 
Merckt: doody nu den Mensch (gelijck ghy-lien besluyt)
 
Soo is al onsen lof en al de Gods-dienst uyt.
 
Ick heb gedacht, en sal (doch met u wel-gelieven)
 
Den drijsten dubb'len Mensch verenckelen en klieven,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
So wert het off'ren meer, en minder hare kracht:Ga naar voetnoot65
 
Dit wiert strax goedt gekent, gheboden, voort volbracht.Ga naar voetnoot66
 
Daer stont den open Mensch van syn weerhelft gescheyden,
 
Prometheus met een naald de rug weer t' samen neyden,
 
Herstellende het hooft en alle ding beknopt,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En heeft een blakend' vuyr voort inde borst gestopt.
 
Daar was een woest ghesnor, men sach van blijtschap weenen,Ga naar voetnoot71
 
Elck socht (ghelijck als nu) op't naeste te vereenen:Ga naar voetnoot72
 
Sy seyden onderling wy willen wesen stil,
 
En niet weer-streven meer den Donder-man zyn wil,Ga naar voetnoot74
[pagina 186]
[p. 186]
75[regelnummer]
Hy mocht ons anderwerf smal-deelen en door-kloven,Ga naar voetnoot75
 
Of met zijn blixem snel dit soete leven roven.
 
Sy juychten voort van vreughd, sy hippelden om strijt,
 
Harmophraditus volck dat was te wonder blijdt,Ga naar voetnoot78
 
Als 't aan den and'ren quam te paren en te Echten,
80[regelnummer]
Dees comen noch als voor gheheelelijck ten rechten,Ga naar voetnoot80
 
Ick heb dees wetenschap uyt Venus boeck ghehaelt,Ga naar voetnoot81
 
Om dat ghy weten zoudt van wien ghy zijt ghedaelt:Ga naar voetnoot82
 
Brandende Bruydegom, uyt dit gheslacht ghesproten,
 
Van d'Hemel met gheluck begifticht en begoten,
85[regelnummer]
Siet hier u lieve helft, siet hier de schoone ziel,
 
Siet hier u suyv're Bruydt die u soo wel beviel:
 
Siet daer u lieve helft die barst van vier'ge voncken,
 
Sy brant en blinckt van Min, haer ooghen zijn beschoncken;Ga naar voetnoot88
 
Sy voelt dat levend' vuyr vast krieuw'len in haer borst;
90[regelnummer]
Sy wenscht en snackt om u, ô! die het segghen dorst.Ga naar voetnoot90
 
Blakende Bruydegom dit vuyr dat deed' u jachten,Ga naar voetnoot91
 
En wenschen om u Lief die leyder-langhe nachten.Ga naar voetnoot92
 
Hoe menichmaal, helaes! ghevoelden ghy de smert,
 
De soete prickelingh in u ghezaaghde hert?Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Hoe menichmael, helaes! en wist ghy wat u deerden,Ga naar voetnoot95
 
Of wat u lusten, ach! veel min wat ghy begheerden?
 
Hoe menichmael, helaes! ghetuychden u ghemoedt
 
Die lieffelijcke smart door 't wandelen van 't bloedt?Ga naar voetnoot98
 
ô Pijnelose pijn! beulinne der verstanden,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hoe dickmael deed'ghy 't hert van Tryntjen Stanssen branden?
 
Hoe dickmaels branden sy van Maeghdelijcke schaemt
 
Als Wynant Bartelszoon zijn naem maar wiert ghenaemt?
[pagina 187]
[p. 187]
 
Hoe dickmaels woud' sy niet bekennen noch belyen
 
Haer heymelijcke min, en stille vryeryen.
105[regelnummer]
Hoe dus? Vrou-bruydt, hoe dus verwondert en ontstelt?
 
Wien my u suyv're jonst soo levend' heeft vertelt,Ga naar voetnoot106
 
En d' eyghenschappen van u swijgende verlanghen?Ga naar voetnoot107
 
(Daer wassen Roosen aan haer silver-witte wanghen)
 
Dat kleyne kneubesje dat steets zyn Moeder vleyt,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Dat heeftet my al stil soo eyghentlijck geseyt.Ga naar voetnoot110
 
Vierighe Bruydegom, en siedy niet het loncken
 
Dat onder 't prijcken u soo minlijck wert gheschoncken?Ga naar voetnoot112
 
By vlaghen snapter oock een hong'rich suchtjen uyt:Ga naar voetnoot113
 
Nu weyd dyn ooghen in de schoonheydt van u Bruydt.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Siet haer verweende Ziel verciert met goede zeden,Ga naar voetnoot115
 
Hoe lieflijck vloeyt haer mont van aanghename reden.
 
O deughden sonder tal! ô wel-gheschapen Maacht!
 
Die op u waerdich hooft de kroon der eeren draacht.Ga naar voetnoot118
 
Bemint u Bruydegom met ware liefd' en trouwe,
120[regelnummer]
Hy sal u neffens Godt in hoogher achtingh houwen.Ga naar voetnoot120
 
Beleeft het geen ghy weet, en doet soo ghy behoort,Ga naar voetnoot121
 
Lieft Godt, u lief, en elck, dit is Gods eygen woort.
 
Ick wensch u dat ghy wenscht, dat wenschbaer is te wenschen,Ga naar voetnoot123
 
Gerustheydt van gemoedt, en vrede met de Menschen.
125[regelnummer]
Wel Rijmer wat is dit, zydy verrockt of zot?Ga naar voetnoot125
 
Eerst meldy van de Goôn, nu spreeckt ghy weer van Godt.
 
Sacht Argus wickt u werck: mijn gunst heeft my verleyt:Ga naar voetnoot127
[pagina 188]
[p. 188]
 
Ick ben Poët noch Klerck, ick bruyck mijn vryicheyt.Ga naar voetnoot128
 
Schoone Speel-maagden wilt een weynich opwaert rijsen,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Gelieftet u de Bruydt die heusheyt te bewijsen?Ga naar voetnoot130
 
Denckt by u eygen hart, en is het noch geen tijt
 
Dat sy begeeft haer tot die minnelijcken strijt;Ga naar voetnoot132
 
Die soete lieve strydt van 't lieffelyck versamen.
 
Nu Bruydegom gaet aen, vereenicht u Lichamen:
135[regelnummer]
De deelen die so lang verscheyden zijn gheweest.
 
Helaes! de Bruydt verbleeckt, hoe nu? zydy bevreest
 
Om sotte clapperny oft malle vollicx praten,Ga naar voetnoot137
 
Dat ghy u Maagdom daer te pant sult moeten laten?
 
Wat dat de Maagdom is dat heb ick noyt verstaan:
140[regelnummer]
Ist Vis, of Vleys, of niet? ick gis het is een waan.Ga naar voetnoot140
 
Het is dan wat het is: soudy u lieve leven
 
V waerde Bruydegom niet wel op woecker geven?Ga naar voetnoot142
 
Wat vreesdy voor een ding dat niemant heeft gesien,
 
Noch zelfs 't waanwijse volck en spitsinnighe Lien,
145[regelnummer]
Die met de vreemde kunst van nieu-gevonden brillenGa naar voetnoot145
 
Door Hemels driemaels drie doorsichtich kijcken willen,Ga naar voetnoot146
 
En tellen op haer duym de fackels die daer staen,Ga naar voetnoot147
 
Of hoe veel werelden daar leggen inde Maen?Ga naar voetnoot148
 
Of hoemen op een prick met tal van graden meten,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Der ronder Sterren loop, of grootheydt der Planeten.
 
Geeft uwen Bruydegom nu uwen Maagdom dan,
 
Die van een Maagd alleen veel Maaghden maken kan.Ga naar voetnoot152
 
Siet daar Aurora zelfs bedoven inde RosenGa naar voetnoot153
 
Stuyft uyt het pluymich bed, en laet den liefdelosen
[pagina 189]
[p. 189]
155[regelnummer]
Tyton: sy spant, sy spant de roode Paarden in:Ga naar voetnoot155
 
Siet daer vrou Venus Koets met Anteros en MinGa naar voetnoot156
 
Die in het Bruylofts bed u comste gaen verbeyden.
 
Suyv're Speel-maaghden wilt de Bruyd te bedde leyden:Ga naar voetnoot158
 
Ghy Speel-knecht danst noch eens op Bruydegoms begeert,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
En draecht haer binnen soo de flaauwe Bruydt haer weert,Ga naar voetnoot160
 
Speelnootjes staet wat af, en wilt met ons niet kyven,Ga naar voetnoot161
 
Voor 't leven van de Bruydt wil ick wel borge blyven,
 
De Bruydegom die gaet nu in sijn soete dood,Ga naar voetnoot163
 
Daer 't graf sal wesen, ach! sijn lieve liefjes schoot:
165[regelnummer]
Och mochten wy ghelijck oock sulcken endt verwerven,
 
Hoe willich souden wy die soete doot gaen sterven?
 
Vaart wel gheluckich paer, gheluckich recht gheacht,Ga naar voetnoot167
 
De eyndeloose liefd' verzel u dagh en nacht.
 
O heyl'ghe Eendracht! comt met Goddelijcke vrede,
170[regelnummer]
En zalicht desen stant van eeuw tot eeuwicheden.
 
Ghelieven denckt op ons wanneer het u wel gaet,
 
En comt ons morghen by, doch, in een ander staet:Ga naar voetnoot172
 
Siet daer den Bruyloft Vorst, den gheneuchelycken Hymen,
 
Laet ons (ghelyck als hy) wat boerten, zinghen, rymen.Ga naar voetnoot174
[tekstkritische noot]XLVII
In 1622 blz. 65-71 i; de acht bln. 65-72 komen in 1622 tweemaal voor, nl. als vel I en daarna als vel K. Ook in Apollo 1615 en in Thronus Cupidinis 1618, 1620.
Tekst geheel in romein, in talrijke vzn. enkele woorden cursief. In vs. 1 grote sierletter I. De eerste helft van dit gedicht is gebaseerd op een passage uit Plato's Symposion. Het paar was ondertrouwd op 6 november 1613. Zie
Memoriaal van Bredero, blz. 122.
83 Brandende in 1622: Brandendende - 140 Vis in 1622: Uis
voetnoot9
ruggelingh: met de rug, aan de rugzijde; ghewassen Aen een: samengegroeid.
voetnoot11
monster ronde: gedrochtelijk ronde; pratten: pochte, pronkte.
voetnoot12
Sayelingen: nakomelingen; dracht: kledij, of gedraging; zie WNT III tweede stuk, kolom 3222.
voetnoot14
self: zelfs; ghenoeghen: behagen.
voetnoot15
klem: kracht, lichaamskracht. Dus: met dubbele kracht van lichaam en van geest.
voetnoot16
onlangh... te voor: niet lang tevoren.
voetnoot17
Van: door.
voetnoot18
eynde: beëindigde; haer: hun, nl. van de reuzen.
voetnoot19
Den Opper-hemel-voocht: Jupiter.
voetnoot20
niet te min: maar toch ook.
voetnoot21
Martem: Mars, god van de oorlog; zijn besonden zaal: de zonnezaal van Jupiter.
voetnoot23
Om dattet: opdat het; uytslaen: vlekkerig worden.
voetnoot25
vorck: drietand; Liber: Bacchus, god van de wijn; geweer: wapen.
voetnoot27
neghen zijn Godinnen: zijn negen Muzen.
voetnoot28
voort: terstond daarna; of: verder.
voetnoot29
geestige: vernuftige; verleemde: mismaakte.
voetnoot31
verschroockte: verzengde; dapper: hevig.
voetnoot34
voeglijck: behoorlijk; t'zeet: op hun zetels.
voetnoot37
hemden: kuchte; versetten sich: ging op een andere manier zitten.
voetnoot38
in de leste schick: bij de laatste houding die Jupiter aannam.
voetnoot40
Van eeuwich-durend' zaat: van afkomst onsterfelijk; of: met eeuwige scheppingskracht.
voetnoot44
Van preutscher herten: trots, hooghartig.
voetnoot45
vast: aldoor, voortdurend.
voetnoot46
driesschen: tarten.
voetnoot47
haer opzet stout: hun stoutmoedig plan; kneusen: van zijn kracht beroven.
voetnoot48
Sal 't arger gaan enz.: zullen wij het met hen nog erger te stellen krijgen; fortse: woeste.
voetnoot49
bestaen: wagen, ondernemen.
voetnoot54
royen uyt: uitroeien.
voetnoot55
beweert: verdedigd, geargumenteerd; met dat: met datgene wat (nl. vs. 56).
voetnoot56
van haar: van hen.
voetnoot58
Weerhield: weersprak, wees af; na dit vs. leze men een dubbele punt.
voetnoot59
hout: houd op, beheers u.
voetnoot60
groot gesicht: een brede blik.
voetnoot64
drijsten: drieste, overmoedige.
voetnoot65
wert...meer, en minder: neemt toe, en neemt af; hare: hun.
voetnoot66
stracx goedt enz.: meteen goedgekeurd, bevolen en terstond uitgevoerd.
voetnoot69
beknopt: keurig, fraai.
voetnoot71
ghesnor: rumoer.
voetnoot72
op 't naeste: zo nauw mogelijk.
voetnoot74
den Donder-man: Jupiter met zijn bliksem.
voetnoot75
smal-deelen: verdelen, splitsen.
voetnoot78
Harmophraditus volck: zij die (vroeger) hermafrodieten, tweeslachtige wezens waren.
voetnoot80
Dees comen enz.: dan komen deze ook nu nog zoals vroeger helemaal tot hun recht.
voetnoot81
dees wetenschap: nl. het voorgaande; Venus boeck: wschl. Plato's Symposion.
voetnoot82
Om dat: opdat.
voetnoot88
beschoncken: dronken van liefde.
voetnoot90
ô! die het segghen dorst: o, als ik het maar openlijk durfde zeggen.
voetnoot91
jachten: rusteloos verlangen naar.
voetnoot92
leyder-langhe: vreselijk lange.
voetnoot94
ghezaaghde: versaagde, ontstelde.
voetnoot95
en wist ghy: wist ge niet.
voetnoot98
't wandelen van 't bloedt: het wisselen van de gelaatskleur, het blozen en bleek worden doordat het bloed zich naar het hart terugtrekt of juist naar de huid stuwt.
voetnoot99
beulinne der verstanden: kwelster van de rede.
voetnoot106
Wien: nl. gij vraagt u af, wie; so levend': zo naar het leven.
voetnoot107
eyghenschappen: wezenlijke hoedanigheden.
voetnoot109
kneubesje: dreumesje, nl. Cupido.
voetnoot110
eyghentlijck: nauwkeurig, betrouwbaar.
voetnoot112
't prijcken: het te pronk zitten.
voetnoot113
snapter... uyt: ontsnapt er; een hong'rich suchtjen: een zucht van verlangen.
voetnoot114
weyd: verlustig.
voetnoot115
verweende: rijkbegaafde; zeden: karaktereigenschappen.
voetnoot118
de kroon der eeren: de bruidskroon als symbool van de kuisheid.
voetnoot120
hoogher: geen comparatief.
voetnoot121
Beleeft: leef na, breng in praktijk.
voetnoot123
Ick wensch u enz.: ik wens u wat gij wenst, en waarvan te wensen is dat men het wenst.
voetnoot125
Wel Rijmer: hier valt quasi een kritisch luisteraar de dichter in de rede; verrockt: gek, dwaas.
voetnoot127
Argus: in de griekse mythologie een honderdogige bewaker; hier de alles-ziende criticus; de dichter beantwoordt nu de kritiek van de vzn. 125-126; gunst: genegenheid, nl. voor het bruidspaar.
voetnoot128
Poët noch Klerck: noch een verheven dichter, noch een geleerde; mijn vryicheyt: de vrijheid van mij als een dichter die zich niet aan regels bindt.
voetnoot129
Speel-maagden: bruidsmeisjes.
voetnoot130
heusheyt: beleefde dienst.
voetnoot132
haer: zich.
voetnoot137
malle vollicx praten: dwaze volkspraatjes over pijn bij de eerste coïtus.
voetnoot140
niet: niets.
voetnoot142
woecker: rente, winst, nl. kinderen.
voetnoot145
nieu-gevonden: pas uitgevonden; de zg. Hollandse kijker is van 1608.
voetnoot146
Door Hemels driemael drie: door de negen hemelsferen; doorsichtich: er doorheen ziende.
voetnoot147
op haer duym: nauwkeurig; fackels: vuren, nl. de sterren.
voetnoot148
werelden: werelddelen.
voetnoot149
op een prick: uiterst nauwkeurig; met tal van: met het aantal.
voetnoot152
Die: nl. de Bruydegom.
voetnoot153
zelfs: zelve; bedoven: bedekt, bedolven.
voetnoot155
Tython: Tithonos, echtgenoot van Eos (Aurora), die te oud was voor de liefde, aangezien hij wel het eeuwige leven maar niet de eeuwige jeugd bezat.
voetnoot156
Koets: huwelijksbed; Anteros: de broeder van de Min, god van de wederliefde.
voetnoot158
Speel-maaghden: bruidsmeisjes.
voetnoot159
Speel-knecht: bruidsjonker.
voetnoot160
flaauwe: beschroomde; haer weert: zich verzet.
voetnoot161
staet wat af: ga wat opzij.
voetnoot163
sijn soete dood: de vergelijking van orgasme met doodgaan komt in de 17de eeuw meer voor.
voetnoot167
gheluckich recht gheacht: terecht gelukkig gevonden.
voetnoot172
een ander staet: nl. de stand van de gehuwden.
voetnoot174
boerten: grappen maken, vrolijkheid bedrijven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken