Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot lied-boeck (1975-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot lied-boeck
Afbeelding van Groot lied-boeckToon afbeelding van titelpagina van Groot lied-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.95 MB)

XML (3.28 MB)

tekstbestand






Editeurs

A.A. Keersmaekers

F.H. Matter

Garmt Stuiveling

C.F.P. Stutterheim

P.J.J. van Thiel

F. Veenstra

C.A. Zaalberg



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot lied-boeck

(1975-1983)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 445]
[p. 445]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

CXXXVI Bruylofts-Dicht, Ter eeren
Dieryck Greaerts Doots-Hooft, ende Harminia Pietersdr. Vinckx

 
Doen laestmael alle sorgh en angst my vvas ontoghen,Ga naar voetnoot1
 
Verleyt door het ghedacht, dat gins, en vveder svveeft,Ga naar voetnoot2
 
Is myn vermoeyt ghemoet, door mymeringh, ghevloghenGa naar voetnoot3
 
Ter plaetsen daer't vvat vreemts, en nieus vernomen heeft:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De goude Son vertrock, om van't ghe-ren te rusten,Ga naar voetnoot5
 
De schaduw vverde groot, vvant, siet, den avont viel,
 
Het Purper-root verschoot, den droom-God yling sustenGa naar voetnoot7
 
Al juyterend in slaep. Des Wint-heers vvoeste siel,Ga naar voetnoot8
 
Die sweem, hy valt, hy vat, en knelt syn sack met vvinden,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Tot datse tocht, noch storm, maer swoele suchtjens snoof:Ga naar voetnoot10
 
Voort quam de swarte nacht de open locht verblinden,Ga naar voetnoot11
 
Vermits sy't bruyne kleet voor al de Wolcken schoof.Ga naar voetnoot12
 
Doen gaven sich in rust 't ghevoghelt, en de dieren,
 
De redelycke mensch, en't onvernufte vee,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
De hard-geschubde-vis, de raesende revieren,Ga naar voetnoot15
 
Iae selfs den grooten Al was in syn legher-stee.Ga naar voetnoot16
 
Maer de verliefde Maen, verselschapt met haer sterren,
[pagina 446]
[p. 446]
 
Die nam dees schoonen tydt, so wel gheleghen, waer,Ga naar voetnoot18
 
Sy scheen haer bloode lief, Endimeon, te serren,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Om dat hy soude eens verneuckelen met haer.Ga naar voetnoot20
 
Maer wat? Den droomaert liep en is verbaest verscholen,Ga naar voetnoot21
 
Om dat sy dede dat de minnaer best betaemt,Ga naar voetnoot22
 
Waer over de godin heel hoofdeloos ginck dolen,Ga naar voetnoot23
 
En çierde't blonde licht met root-verwige schaemt.
25[regelnummer]
Strackx quam daer een gekrack van blixem ende donder,Ga naar voetnoot25
 
Van balderend gebarst die scheurde't groot gewelf:Ga naar voetnoot26
 
Ick hoordent, ende sacht, ô goden, ist niet wonder!Ga naar voetnoot27
 
Dat ick schier hallif doot, noch raeckte tot myn self?Ga naar voetnoot28
 
Den Hemel glom als vyer, de schitterige stralenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Bemisten't doncker velt, versilvert door den douw:Ga naar voetnoot30
 
Met sagh ick Venus Koets al sachtjens neder dalen,Ga naar voetnoot31
 
Waer op sy selver sat, wel statigh inden rouw,Ga naar voetnoot32
 
De Min, haer Soon, die socht zyn Moeder te verquicken
 
Met troetel-treckjes, en met scharsery en boert,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Met duysent Fabeltjens, met kussen, sabbren, licken,Ga naar voetnoot35
 
Dan het was al om niet, sy was te seer ontroert.Ga naar voetnoot36
 
Terwijl den Iongen haer naer wenschen niet kon paeyen;Ga naar voetnoot37
 
Soo heeft hy lange-vvyl al stommeling ghepruylt,Ga naar voetnoot38
 
En als hy sagh zyn Mem soo bitterlijcken schraeyen,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Heeft hy luyd, op zyn kints, geballickt, en gehuylt,Ga naar voetnoot40
[pagina 447]
[p. 447]
 
Vrou Venus om zyn druck een vveynigh te versachten,
 
Geveynsende haer leet, verbloemdent vvat voor hem.Ga naar voetnoot42
 
Doen't nocken vvas gestilt, heeft sy dees haere klachtenGa naar voetnoot43
 
Al vveenend' voortghebracht, met een ghebroken stem;
45[regelnummer]
Myn Soon, myn lieve Soon! myn eenigh vvelbehaghen,
 
Waer is u scherp gesicht? vvaer is u groot ghemoet?
 
Hoe mooghdy doch dien trots, en kleynicheyd verdragen;Ga naar voetnoot47
 
Diemen u Majesteyt, en my u Moeder doet?
 
Siedy niet, slechte Kindt, hoe dat vvy zyn verschooven?Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Hoe Pallas ons vervolght met den beslanghden schilt?Ga naar voetnoot50
 
Eylaes ick vrees, ick vrees, men schopt ons haest van bovenGa naar voetnoot51
 
Op't aertrijc, daer geen mensch ons mind, noch hebben wilt.Ga naar voetnoot52
 
Ten is haer niet genoegh de goden af te lockenGa naar voetnoot53
 
Van onsen dienst en eer, maer maecken ons verdachtGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
By't vveeligh vverelts volck, die sy soeckt aen te fockenGa naar voetnoot55
 
Tot grondigh onderganck van't menschelijck geslacht.
 
Sy prijst de eensaemheyd, en haet het vrindlijck paren.Ga naar voetnoot57
 
Sy is waer datse kan u Hoocheyd inde vveegh.Ga naar voetnoot58
 
So ghy dit niet belet, sal min als hondert Iaren,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Het Lieden-rijcke ront zyn menscheloos en leegh.Ga naar voetnoot60
 
Hier toe heeft sy den Boef Mercurium verkregen,Ga naar voetnoot61
 
Die door zyn pratery een yeder schier vervvint,
 
Dees staen my alle bey vyandelijcke tegen,
 
En schrollen al te bits op u myn kleyne kindt.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Siet daer mijn Soon, siet daer, het puyck der jongelingen,
 
Is door 'ken vveet niet wat tot eenigheyd verleydt,Ga naar voetnoot66
[pagina 448]
[p. 448]
 
Hy die nu in zyn fleur ons Lof-Lied hoort te singen,
 
Die lacht, ja schimpt met ons, ô vvat een bitterheydt!
 
Waer is u taeyen Boogh? waer zyn u vvisse Pylen?Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En hebt ghy klem noch konst, vvat isser daer't aen faelt?Ga naar voetnoot70
 
'tMoer-Liefje, seyde Mem ick hebse laten vylen,Ga naar voetnoot71
 
Sy zyn nu vvel versien, getempert, en verstaelt,Ga naar voetnoot72
 
Dat Pallas hem beschut, en keere myne schichtenGa naar voetnoot73
 
Nu metten beucklaer van door-sichtich Kristalyn,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Sy neme nu tot hulp haer schotse Negen Nichten,Ga naar voetnoot75
 
Die by den Heynsten-Bron met singen besig zyn.Ga naar voetnoot76
 
Maer ken ick haer te recht, sy sal haer dat vvel vvachten,Ga naar voetnoot77
 
Haer spiegelende inde mislach vande Son,Ga naar voetnoot78
 
Die overdvvaels vervvaent stont op syn eygen krachten,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
En snorckte smaedelijck op't schamperst dat hy kon.Ga naar voetnoot80
 
Myn kroese bloed is my uyt myn teentjen geronnenGa naar voetnoot81
 
Tot in myn hooftjen, dat vast yvrigh is om wraeck,Ga naar voetnoot82
 
Ick heb in arren-moet den trotsen overvvonnen,Ga naar voetnoot83
 
Die selfs verwonnen had den vreesselijcken draeck.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Sint is den bitsen Nijt ter sinnen in gevaeren,Ga naar voetnoot85
 
Vanden gekransten god, en zyn gekroont geslachtGa naar voetnoot86
 
Van groene Rymelaers, die konstelijc verklarenGa naar voetnoot87
 
My minder inde mont, maer meerder inde macht.Ga naar voetnoot88
[pagina 449]
[p. 449]
 
Hy nam zyn Boogh, en Pyl in bey zyn soete vuysjes,
90[regelnummer]
Hy staet, hy mict, hy trect so hartich als hy mach,Ga naar voetnoot90
 
Het peesje snapten los, en 't pijltje dat vloogh iuysjesGa naar voetnoot91
 
Recht in de slincker borst, daer hy het hartje sach.
 
Den Ionghman voelende de ongewone krachten
 
In zyn verloeyde borst, veranderde van hoot,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En heeft zyn hart, zyn ziel, zyn snackende gedachten,Ga naar voetnoot95
 
Gedweegh, gelyc een Lam, geworpen in haer schoot.
 
Den schoot van de Vooghdes, die hem had overwonnenGa naar voetnoot97
 
Door sonderlinge macht, door krachten van het kindt,Ga naar voetnoot98
 
Door trecking, door gelock, door tint'len vande Sonne,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En duysent stricken meer die m'inde minne vindt.Ga naar voetnoot100
 
Onnosel, die noyt was het lose net ontvlogenGa naar voetnoot101
 
Des vangers, die hem had een Loc-Vinck voorghestelt.Ga naar voetnoot102
 
Die hem door koosery in swym'ling heeft getogen,
 
Mits sluyt hy't gaeren toe, hy was in haer gewelt.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Willighe slaverny! seer licht wort hy gevangenGa naar voetnoot105
 
Die wilt gevangen zyn, die als een graege MusGa naar voetnoot106
 
Verbeten op het saet, verlust is op de wangenGa naar voetnoot107
 
Syns Nimphs, om eenmael te genieten 'tsoet ghekus.
 
Doen sprack Venus, myn Soon, myn glory, myn vermogen,
110[regelnummer]
Myn kleynen dwingelant, wiens handen loos en fel,Ga naar voetnoot110
 
Des Hemels grooten troon soo dickmael hebt verbogen,Ga naar voetnoot111
 
En naer u sin verwrickt de stoelen van de hel.Ga naar voetnoot112
 
Ghy die het hofgesin der Kroon-dragende GodenGa naar voetnoot113
 
Met slaverny, en last van soeticheyt beswaert.
[pagina 450]
[p. 450]
115[regelnummer]
En praelt met uwen sleep van beçepterde Boden,Ga naar voetnoot115
 
Die ghy met eenen winck sent op en neder-waert.
 
Gedenckt het Godlyck ampt, en uwer heyligheden
 
Genadigh oud ghebruyck door goetheyt van u geest.
 
Erbermt u zyner doch, myn Sone, het is redenGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Dat die ghy hebt gewont, dat ghy die oock gheneest.
 
Den strengen weest gestreng, maer handelt sacht den sachten,Ga naar voetnoot121
 
Aenschout syn dweegh gemoed gants leenich en bereyt,Ga naar voetnoot122
 
Om tot een offerhand zyn sinnen u te slachten,Ga naar voetnoot123
 
Tot teecken van zyn dienst, en u groot achtbaerheyt.
125[regelnummer]
Hoe moogdy grooter saeck, en straffer straffe vvenschen,Ga naar voetnoot125
 
Syn herte trild, en smilt, zyn dolheyt is hem leet,Ga naar voetnoot126
 
Daer gaet een edel spreuck by d'alderbeste menschen,Ga naar voetnoot127
 
Dat is, weldaet gedenck, en euvel doen vergeet.
 
Hoe? sullen nu de gôôn van land en vvater-liedenGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Gaen leeren eene les? dat's ons te veel verneert,
 
Wy die op't alderhoochst' de schepselen ghebieden
 
Tot die goetdadicheyt, doen selven gants verkeert;
 
Waert dat u Godheyt noyt van hen en had genoten,Ga naar voetnoot133
 
Eerbiedicheyt noch gift van duyf, of swanen bloet,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Ick ston't u wreetheyt toe, maer dick heeft hy begotenGa naar voetnoot135
 
U heylichjen, u beelt, met tranen van 't ghemoet.Ga naar voetnoot136
 
Ach of u eens de kracht van d'onroerlycke tranenGa naar voetnoot137
 
Met haer beweechlyckheen, als my, om 't herte voer,Ga naar voetnoot138
 
Ghy soud, en sult nu naer u moederlyck vermaenenGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Zyn Ee-gaed ionnen hem. Doen sprack de Minne-broer,Ga naar voetnoot140
[pagina 451]
[p. 451]
 
Salige Moedertjen, ist saecke dat myn krachtenGa naar voetnoot141
 
Van sulck vermogen, als die van myn broeder zyn,
 
So sal ick Theodoor syn weedom doen versachten,
 
En quetsen oock zyn lief met een gelycke pyn;
145[regelnummer]
So sal de eene wondt des anders salve wesen,
 
Soo sal de eene min de and're brengen voort.
 
Doen heeft hy uyt den tros een pyltjen uytgelesen.Ga naar voetnoot147
 
En heeft daer me de borst Harmeniae doorboort.Ga naar voetnoot148
 
Het boefjen stond en loegh, ja knipten op syn duympjen,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Om dat het schutterlyc, en doel-recht had gemict.Ga naar voetnoot150
 
De blonde Venus lach terwylen op haer luympjen,Ga naar voetnoot151
 
En heeft haer droevich hart een vveynichjen verquict.
 
Ach soete schuttertjens! hoe crachtich syn u schichtjes!Ga naar voetnoot153
 
Al vvaer de borst van stael oft diamant gevveest,
155[regelnummer]
Ghy breect de hardicheyt met uvve dopjens lichtjes,Ga naar voetnoot155
 
En jaechtse door het vlees tot binnen in den geest.
 
Ghy hebt de soete Vinck aen't roer voor u gestellet,Ga naar voetnoot157
 
Tot lockaes van de geen die ghy gevangen hebt,
 
Nu hy is in u macht het Vincjen ghy beknellet,
160[regelnummer]
En spantse in't gareel, daer ghy u vreuchde schept.
 
Hoe vvonder is u cracht! ghy doet het Doots-hooft bloeyen,
 
Ghy maect hem dvveeg als vvas, die voor vvas als verstaelt.Ga naar voetnoot162
 
Ghy doet door uwe cracht uyt Doots-hooft aaren groeyen,Ga naar voetnoot163
 
Waer van het Vinckjen nu seer graegh haer voedsel haelt.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Sy vloogh alleen in't bos van velen wel gevryet,Ga naar voetnoot165
 
Doch door verborgentheyt voor dese man bespaert.Ga naar voetnoot166
 
Sy sprong van tac op tac, den keur haer dic bestryet,Ga naar voetnoot167
[pagina 452]
[p. 452]
 
Doch ghy hebt in haer hert tot Doots-hooft lust gebaert.Ga naar voetnoot168
 
Mits namse ernstich voor haer nestjen te gaen bouvvenGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Op't Doots-hooft, tot den tyt, oft dood haer dat ontvvringt.Ga naar voetnoot170
 
Hier op staet haeren sin, hier op is haer betrouwen.
 
Hier is haer hart, haer lust, hier sitse staeg en singt,
 
Dit doet de soete kracht van u door-togen Ionge,Ga naar voetnoot173
 
Die stadich vlecht, en bindt de waerde Zielen t'saem.
175[regelnummer]
Die stadigh vleyt, en koost met geconfyte tonge,
 
En dwinght dien die u haet, te prysen uvven naem.
 
Dat vveet ghy Bruydegom, op vvien noyt Flitz en hefte,Ga naar voetnoot177
 
En spotte van te voor met u, en u gevvaet,Ga naar voetnoot178
 
Tot dat de deughd des Bruyts hem inden boesem trefte
180[regelnummer]
Het middel-punt zyns harts, daer sy noch vast in staet.
 
Geen grillery, noch kracht heeft u ziel overvvonnen,Ga naar voetnoot181
 
Maer't komt van hoogher hant u sacken in het bloet.
 
De Godheyt doet u zien twee oogen als tvvee Sonnen,
 
Een onbesproken Maecht van Goddelijck ghemoet.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Van treffelijc geslacht, van vvelgebooren maghen.Ga naar voetnoot185
 
Gebonden aende eer in allen deuchden rijck,
 
Wiens heusche, lieve Ziel de uvve sal behagen.Ga naar voetnoot187
 
Want't kan niet anders, als, gelijc bemint gelijc.
 
De Maar borst schielijck uyt, nam haer trompet in handen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
En blies met vollen mont Harminiaes deugden uyt,Ga naar voetnoot190
 
Dit nam den Bruydegom geboeyt in starcke banden,Ga naar voetnoot191
 
Ick heb u selfs bereyt dese vermaerde Bruyt,
 
Ick Venus ben vvaer voor de reyne minnaers knielen,
 
Myn heylicheyt en is met geylheyt niet besmet,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Ick splits en rijgh aen een de alderschoonste Zielen,Ga naar voetnoot195
[pagina 453]
[p. 453]
 
En smiltse 't samen in een onbesoetelt bed,Ga naar voetnoot196
 
Gerechticheyd en trouvv, myn lieve Gesellinnen,
 
Die zijn gekommen vanden hoogen Hemel af,
 
Op dat ghy trou en recht malkand'ren sout beminnen,
200[regelnummer]
Met vvaere kuysse Liefd, die u myn godheyt gaf.
 
Wel aen de Liefdekens, en de bevallikheden,Ga naar voetnoot201
 
Die gaen ter Sale-vvaert tot aen de Ledekant,
 
Die sy met maachde-palm en soete roosjens spreden,Ga naar voetnoot203
 
Mijn Soontjens vvarmen't bet gaet aen eer dattet brant.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Ghevrinden rijst, en gaet, om immers niet te lettenGa naar voetnoot205
 
De lievers in de lust van haer so lang vervvacht.Ga naar voetnoot206
 
Ic kom u selver by, en sal my neder setten,
 
En blyven hier in huys de lieve lange nacht.
 
Leeft langh ver-eenicht paer in verghenoechden vrede,
210[regelnummer]
Wy vvenschen u gheluc, en heyl, in desen staet,Ga naar voetnoot210
 
En dat ghy naemaels moocht des Hemels-sael betreden,
 
Daer vreuchd op vreuchde is, die nimmermeer vergaet.
 
 
 
'tKan verkeeren.
 
 
 
Doot synde, leeff ick.Ga naar voetnoot-
[tekstkritische noot]CXXXVI
In 1622 blz. 69-77. Geheel in romein, met in vs. 1 grotere sierletter D, en in de vzn. 5, 16 enz. enige woorden in klein kapitaal; in de vzn. 19, 21, 41, enz. talrijke woorden cursief.
Het huwelijk van Dieryck Geraerts Doots-hooft en Harmina Pietersdr. Vinck vond plaats op 3 oktober 1619, dus meer dan een jaar na Bredero's dood. Wanneer hij dit gedicht en het waarschijnlijk hierbij behorende lied (nr. CXI; blz. 377) precies heeft geschreven (wellicht eerste helft 1618), en waarom dit huwelijk zoveel later voltrokken werd, is niet bekend. (Vgl. Memoriaal van Bredero, blz. 187).
52 aertrijc in 1622: aetrijc - 102 Loc-Vinck in 1622: Loc-Vïnck - 106 zyn die (als in 1622: zyn (die als - 128 gedenck, en in 1622: gedencken, - 154 Al waer in 1622: Alwaer
voetnoot1
Doen laestmael: toen onlangs; vvas ontoghen: had verlaten.
voetnoot2
Verleyt: meegesleept; gins, en weder: heen en weer.
voetnoot3
mymeringh: dromerij.
voetnoot4
vernomen: waargenomen.
voetnoot5
ghe-ren: snelle vaart.
voetnoot7
susten: het lijd. vw. is verzwegen, dus: alles.
voetnoot8
Al juyterend: neuriënd; vgl. WNT, eerste stuk, kolom 527, maar met vraagteken; Des Wint-heers: van Aeolus, de god van de wind.
voetnoot9
sweem: werd krachteloos.
voetnoot10
tocht: bries; snoof: uitblies.
voetnoot11
Voort: direkt daarna; verblinden: verduisteren.
voetnoot12
Vermits: doordat; bruyne: donkere.
voetnoot14
onvernufte: redeloze.
voetnoot15
raesende revieren: kolkende rivieren.
voetnoot16
Al: god Pan, de heelalgod.
voetnoot18
so wel gheleghen: zo geschikt daarvoor.
voetnoot19
bloode: bedeesde; Endimeon: in de griekse mythologie was Endymion een bijzonder knappe jonkman op wie de Maangodin verliefd werd en over wie zij een eeuwige slaap deed komen; serren: sarren, tarten.
voetnoot20
Om dat: opdat; verneuckelen: zich vermaken.
voetnoot21
droomaert: dromer; liep: ging ervan door; verbaest: onthutst.
voetnoot22
sy: met nadruk evenals minnaer; best betaemt: beter past voor.
voetnoot23
Waer over: met het gevolg dat; hoofdeloos: verbijsterd.
voetnoot25
Strackx: al gauw.
voetnoot26
balderend: bulderend.
voetnoot27
sacht: zag het.
voetnoot28
noch: toch nog weer; raeckte: kwam.
voetnoot29
vyer: vuur.
voetnoot30
Bemisten: bedekten met een waas van glans.
voetnoot31
Met: tegelijk, tezelfdertijd.
voetnoot32
wel statigh: heel stemmig, ingetogen.
voetnoot34
troetel-treckjes: liefkozerijtjes; scharsery: scherts; boert: idem.
voetnoot35
Fabeltjens: verhaaltjes; sabbren: sabbelen.
voetnoot36
Dan: maar; ontroert: ontsteld.
voetnoot37
paeyen: tevreden stellen, in een goede stemming brengen.
voetnoot38
al stommeling: zwijgende.
voetnoot39
Mem: moeder.
voetnoot40
geballickt: gekreten.
voetnoot42
Geveynsende: zich ontveinzend.
voetnoot43
nocken: snikken.
voetnoot47
trots, en kleynicheyd: hoogmoedige minachting.
voetnoot49
slechte: onnozel; verschooven: opzij geschoven, achtergesteld.
voetnoot50
Pallas: Athene, godin van de wijsheid, dochter van Zeus, wiens schild, dat kunstig bewerkt was met een afschrikwekkend hoofd met slangen, zij ook vaak droeg.
voetnoot51
haest: weldra.
voetnoot52
daer: waar.
voetnoot53
Ten is haer: het is haar (nl. Pallas).
voetnoot54
onsen dienst en eer: de eredienst voor ons.
voetnoot55
vveeligh: weelderig; aen te focken: op te voeden.
voetnoot57
vrindlijck: liefderijk.
voetnoot58
is... inde vveegh: dwarsboomt.
voetnoot59
min als: in minder dan.
voetnoot60
ront: aardbol.
voetnoot61
Boef: sluwe deugniet; Mercurium: bij de Romeinen de god van de welsprekendheid; verkregen: overgehaald.
voetnoot64
schrollen: schelden.
voetnoot66
eenigheyd: eenzaamheid, de ongehuwde staat.
voetnoot69
vvisse: trefzekere.
voetnoot70
klem noch konst: kracht noch vaardigheid; faelt: ontbreekt, schort.
voetnoot71
'tMoer-Liefje: het moederskindje, troetelkind; de komma denke men weg.
voetnoot72
versien: voorzien; getempert: sterk verhit, snel afgekoeld, weer verhit; een bewerking van bepaalde metalen.
voetnoot73
hem: nl. degene over wie van vs. 65 af gesproken wordt, de bruidegom.
voetnoot74
metten beucklaer: met het schild.
voetnoot75
schotse: hoogmoedige; Negen Nichten: de negen Muzen.
voetnoot76
den Heynsten-Bron: op de berg Helikon bevond zich de bron Hippokrene, de Hengsten-bron.
voetnoot77
sy sal haer dat: zij zal zich daarvoor.
voetnoot78
mislach: vergissing, vergrijp; de Son: Apollo, de god van het licht; Bredero zinspeelt op de geschiedenis van Apollo en Daphne (vgl. Ovidius, Metamorphosen I).
voetnoot79
overdvvaels: al te vermetel; stont op: vertrouwde op.
voetnoot80
snorckte: snoefde.
voetnoot81
kroese: driftige.
voetnoot82
vast: in hoge mate.
voetnoot83
in arren-moet: in mijn boosheid.
voetnoot84
selfs: zelve; draeck: Python, de draak die door Apollo gedood werd.
voetnoot85
Sint: sindsdien.
voetnoot86
gekransten god: Apollo met de lauwerkrans, de god van de dichters.
voetnoot87
groene: verliefde; dus minnedichters; konstelijc: in hun gedichten.
voetnoot88
My minder inde mont: dat ik minder welsprekend ben (dan Apollo).
voetnoot90
hartich: flink.
voetnoot91
snapten: flapte, sprong.
voetnoot94
verloeyde: verlooide, verharde; hoot: hoofd, gedachten.
voetnoot95
snackende: hunkerende.
voetnoot97
de Vooghdes: de bruid.
voetnoot98
sonderlinge: buitengewone, bijzondere; het kindt: Cupido.
voetnoot99
gelock: het aanlokken.
voetnoot100
m'inde minne: men in de liefde.
voetnoot101
Onnosel enz.: O argeloze bruidegom die helemaal niet in staat bent geweest om.
voetnoot102
een Loc-Vinck: lokvogel, met toespeling op de naam van de bruid; voorghestelt: voorgehouden.
voetnoot104
Mits: meteen; hy: Cupido; 't gaeren: de draad, hier het net; gewelt: macht.
voetnoot105
Willighe: gewenste, overeenkomstig de wil.
voetnoot106
graege: gretige.
voetnoot107
Verbeten op: begerig naar.
voetnoot110
loos: sluw.
voetnoot111
Des Hemels grooten troon: de machtige hemel-goden; verbogen: doen afwijken.
voetnoot112
de stoelen van de hel: de heersers van de onderwereld.
voetnoot113
het hofgesin: het gehele hof, de hele kring.
voetnoot115
beçepterde Boden: scepterdragende afgezanten.
voetnoot119
zyner: over hem, nl. de bruidegom; reden: een redelijke zaak.
voetnoot121
handelt: behandel.
voetnoot122
dweegh: gedwee; leenich: buigzaam.
voetnoot123
u te slachten: aan u op te offeren.
voetnoot125
straffer straffe: strenger straf.
voetnoot126
dolheyt: dwaasheid, nl. de vroegere dwaasheid van ongehuwd te willen zijn.
voetnoot127
gaet: is in omloop.
voetnoot129
sullen: moeten, behoren; land en vvater-lieden: de gewone aardse mensen.
voetnoot133
Waert dat: indien het zó ware dat.
voetnoot134
gift: offergave; duyf, of swanen: aan de liefde gewijde vogels.
voetnoot135
Ick ston't u wreetheyt toe: ik stond het aan uw wreedheid toe; dick: vaak.
voetnoot136
U heylichjen, u beelt: uw heiligenbeeld, het beeld van u als heilige.
voetnoot137
onroerlycke: zeer roerende, of onvergankelijke(?); of moet men lezen: ontroerlycke?
voetnoot138
beweechlyckheen: aandoeningen; om 't herte voer: aan het hart ging, in het hart trof.
voetnoot139
naer: volgens.
voetnoot140
de Minne-broer: Anteros, de god van de wederliefde, de broer van Eros.
voetnoot141
ist saecke: als het een feit is.
voetnoot147
tros: bundel; uytgelesen: uitgezocht.
voetnoot148
daer me: daarmee.
voetnoot149
Het boefjen stond en loegh: het knaapje stond te lachen; knipten op syn duympjen: maakte met de duim een knappend geluid, als vreugdeteken na bereikt succes.
voetnoot150
schutterlyc: als een volleerde schutter.
voetnoot151
terwylen: intussen; op haer luympjen: op de uitkijk.
voetnoot153
schuttertjens: Eros en Anteros.
voetnoot155
dopjens: pijlpunten; lichtjes: gemakkelijk.
voetnoot157
roer: stok of touw waaraan bij de vinkenjacht de lokvogel is vastgemaakt.
voetnoot162
dvveeg: buigzaam, kneedbaar; voor: tevoren.
voetnoot163
aaren: korenaren.
voetnoot164
graegh: gretig.
voetnoot165
gevryet: aangezocht.
voetnoot166
verborgentheyt: een ondoorgrondelijke oorzaak.
voetnoot167
den keur enz.: door te moeten kiezen is zij vaak in tweestrijd.
voetnoot168
ghy: nl. Eros en Anteros.
voetnoot169
Mits: meteen daarop.
voetnoot170
ontwringt: ontrukt, afdwingt.
voetnoot173
de soete kracht van u: uw liefelijk vermogen; door-togen Ionge: sluwe jongen; aangesproken persoon.
voetnoot177
Flitz: pijlspits; hefte: hechtte, vast bleef haken.
voetnoot178
spotte: die spotte, nl. de bruidegom; u gevvaet: uw wapenrusting, nl. van Eros.
voetnoot181
grillery: grilligheid.
voetnoot184
Goddelijck ghemoet: edele, deugdzame inborst.
voetnoot185
maghen: bloedverwanten.
voetnoot187
heusche: grootmoedige.
voetnoot189
De Maar: de Faam; borst... uyt: barstte uit.
voetnoot190
met vollen mont: met bolle wangen.
voetnoot191
nam...geboeyt: boeide, nam gevangen.
voetnoot194
geylheyt: onkuisheid.
voetnoot195
splits: scheid, zonder af.
voetnoot196
onbesoedelt: kuis, eerbaar.
voetnoot201
Liefdekens: liefdegodjes; bevallikheden: gratiën.
voetnoot203
spreden: bespreiden.
voetnoot204
Mijn Soontjens: Eros en Anteros; gaet aen: begin, vang aan.
voetnoot205
rijst: sta op; immers: bepaald, toch; letten: belemmeren, vertragen.
voetnoot206
lievers: gelieven; van haer: door hen.
voetnoot210
staet: toestand, nl. de huwelijke staat.
voetnoot-
Doot synde, leeff ick: deze zinspreuk, toegevoegd onder de normale van Bredero, kan een toespeling zijn op de naam van de bruidegom, maar ook op het feit dat de dichter a.h.w. nog leeft in dit gedicht, hoewel hij al meer dan een jaar dood is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken