Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot lied-boeck (1975-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot lied-boeck
Afbeelding van Groot lied-boeckToon afbeelding van titelpagina van Groot lied-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.95 MB)

XML (3.28 MB)

tekstbestand






Editeurs

A.A. Keersmaekers

F.H. Matter

Garmt Stuiveling

C.F.P. Stutterheim

P.J.J. van Thiel

F. Veenstra

C.A. Zaalberg



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot lied-boeck

(1975-1983)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

LXXXII Genomen uyt de Fablen AEsopvs

I: 291-292

Hekeldicht waarvan men aannam dat het gericht was tegen Rodenburg; dan zou het eerder uit 1617 of 1618 dateren toen hij de leiding had van D'Eglantier, dan uit 1614-1615 toen hij een rol speelde in de brabantse Kamer Het Wit Lavendel. Zie echter bij vs. 5.

Beginregel: Een plompen Esel sagh met oogen, dwars verkeert,

Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622:111-112; Kalff 1890: 368; Knuttel 1929:420; Van Rijnbach 1944: 154-155.

Omvang: 20 verzen, voorafgegaan door 2 inleidende regels, en gevolgd door een commentaar van 8 regels, die, gezien de zinspreuk na vs. 20 een toevoeging is en dus misschien van iets latere datum.

Versvorm: alexandrijnen met regelmatige cesuur en maar weinig ritmische variaties.

Rijmschema: a a b b c c enz., dus gepaard rijm, om en om staand en slepend.

 

- Aesopus: grieks fabelschrijver (wschl. 6de eeuwv. Chr.). Ofschoon zijn werk in oorspr. prozavorm is overgeleverd, is het dank zij latere berijmingen en herschrijvingen tot de wereldliteratuur gaan behoren. De strekking is niet zo zeer idealistisch en moraliserend, als wel skeptisch en ironisch. In alle cultuur-talen vertaald, vaak met stichtelijke bedoelingen, behoren deze fabels al sinds de middeleeuwen tot de westeuropese letteren; de middelned. Esopet dagtekent uit het midden van de dertiende eeuw. De fabel van de ezel met de

[pagina 337]
[p. 337]

leeuwehuid en de vos komt daarin echter niet voor. Ze is evenmin te vinden in de bewerkingen van Edward de Dene (Brugge 1567), van Anthony Smyters (Rotterdam 1612) en van Vondel (Amsterdam 1617). Ze staat echter wel in Centum Fabulae ex Antiquis auctoribus delectae, et a Gabriele Faerno Cremonensi carminibus explicatae (Antwerpen 1567), een latijnse bloemlezing die herhaaldelijk herdrukt is. In de ed.-1567 staat met een illustratie op blz. 150 de fabel ‘Asinus, et vulpes’, en de zedenles daarvan luidt:

Indoctus idem, atque arrogans, suo semet
Sermone, & ignorantiam suam prodit.

Van dit boek is in 1598 een nederlandse vertaling verschenen: Hondert Fabulen van Aesopus, in Neder-duytschen rijm vertaelt naert Latijn van Gabriël Faërnus. Tot Leyden, By Christoffel Guyot, In Salomons Tempel. Anno CIC.IC.IIC. (Zie: A.G.C. de Vries De Nederlandsche Emblemata. Amsterdam 1899, blz. XVII.) De Vries noemt op blz. 68 Coornhert als de vermoedelijke vertaler. Het is niet mogelijk gebleken thans enig exemplaar van deze Hondert Fabulen te achterhalen.

De fabel komt ook voor in Het wonderlicke Leven Esopi, met sijn geneuchlijcke Fabulen, verschenen ‘t'Amsterdam, By Claes Gerritsz. Boeckvercooper opt Water int Medeceijn-boeck. 1613.’ Maar hier wordt het verhaal geplaatst in ‘dat achste Boeck van Avianus Fabulen’ (fol. 61 v), en het is nu niet de vos maar de eigenaar die de ezel aan zijn gebalk herkent. De zedenles luidt: ‘Ende daerom zal hem niemant te seer breet maken met ander lieden dinghen. Want geleende cleederen seer selden wel passen.’

Bredero verwijst naar Aesopus, hetgeen klopt met de bewerking van Faërnus. Bovendien corresponderen domme (vs. 8) en Weet-niet (vs. 17) met Indoctus, en zowel op-geblase geest (vs. 10) als Garen-wat (vs. 17) met arrogans. Anderzijds sluit de moraal van de toevoeging (vs. 8) precies aan bij de zedenles in de amsterdamse editie 1613. Bij Bredero echter is het noch de vos, noch de eigenaar die de opschepper ontmaskert. Mogelijk heeft hij de fabel alleen in algemene zin ontleend en verder zijn eigen fantasie gevolgd.

5 Hy trock na 't Diepe-land: Kalff 1890 verklaart: Spanje; Knuttel 1929: verre land (Spanje?); Van Rijnbach 1944: Spanje; indien dit gedicht zoals algemeen aangenomen wordt, gericht is tegen Theod. Rodenburg.

Het duidelijkste in deze verklaringen is het vraagteken en het woord indien. In taalkundige zin suggereert alleen Knuttel enige uitleg: diepe = verre. Allen zijn uitgegaan van de opvatting dat dit gedicht een schimpscheut is op Rodenburg. Maar die opvatting is problematisch.

De controverse tussen de Nederduytsche Academie en D'Eglantier is besproken door A.C. Loffelt, en hij meende zelfs dat de Spaanschen Brabander speciaal op Rodenburg gemunt was. (Loffelt 1873; Loffelt 1874). Terwijl Jonckbloet in zijn Geschiedenis van de Nederlandsche Letterkunde (1868-

[pagina 338]
[p. 338]

1872) Rodenburg zelfs niet behandelde, nam hij in de herdruk (1874) de visie van Loffelt met enige reserve over en voegde er als uiting van gouden-eeuwse animositeit Bredero's Aesopus-fabel nog aan toe. Na deze te hebben geciteerd merkt hij op: ‘In verband met al het voorgaande, moet het, dunkt mij, in het oog vallen, dat hier niemand anders dan onze Ridder bedoeld kan zijn.’ (deel II, blz. 35). Deze opmerking bleef, in ietwat gewijzigde vorm, in de derde druk (1881) en de vierde druk (herzien door C. Honigh, 1884) gehandhaafd.

Al dan niet onder verwijzing naar Jonckbloet hebben Ten Brink 1888 en anderen zijn opvatting aanvaard. Maar meer dan een mogelijkheid is ze toch niet: het gedicht zelf biedt geen beslissend gegeven pro noch contra. Wie 't Diepe-land met Spanje verklaart, bevindt zich in een cirkelredenering: als het gedicht op Rodenburg slaat, is 't Diepe-land Spanje, en als 't Diepe-land Spanje is, slaat het gedicht op Rodenburg. Afkomstig uit Antwerpen of uit Hamburg, heeft Rodenburg in elk geval in Londen en in Spanje verblijf gehouden, voor hij naar Amsterdam kwam. Maar de vermelding daar men van ouder eeuw De dieren licht vervormt in Aecxters, Vos, of Leeuw kan zonder nadere uitleg toch moeilijk doorgaan voor een karakteristieke eigenaardigheid van Spanje, evenmin trouwens als van de (zuidelijke) Nederlanden. Misschien moet men denken aan de onderwereld, het rijk van tovenaars en toverkollen, waar álles mogelijk is. Maar Bredero zegt in vs. 7 duidelijk dat de metamorfose tot stand kwam dank zij Het geld, het loose geld, en die mededeling doet toch erg aards aan.

 

TOEVOEGING

5 koer-Ossen: Bij Kalff en bij Knuttel blijft deze vreemde samenstelling onverklaard, bij Van Rijnbach krijgt ze enkel een vraagteken. In WNT VIII, tweede stuk, kolom 4973-4975, komt dit woord niet voor, noch bij koer, noch bij koeren, en evenmin in WNT XI, kolom 1517-1518, onder de samenstellingen met -os. Indien men de Rodenburg-interpretatie handhaaft, zou men kunnen denken aan koer = fr. Cour (hof) aangezien Rodenburg zich als diplomaat in Engeland en in Spanje zo'n beetje in hofkringen had bewogen en er zelfs in het bezit was geraakt van een spaanse ridderorde. Er is ook nog een woord Koer: bewoner van Koerland. Ten aanzien van de mensen, afkomstig uit oostzeegebieden, gold toen dat ze in Holland over het algemeen voor dom, bruut, gewelddadig en onbeschaafd doorgingen. Vgl. Roemer Visscher in zijn Brabbelingh, Tuyters 3:

 
Al waer ick een Cour, Deen, Schot of Vin.

Meer dan vrijblijvende veronderstellingen zijn dit echter niet; het gehele gedicht houdt iets raadselachtigs, niet enkel op déze plek; en naar de stijl te oordelen, zou het eerder vóor dan ná 1615 dienen te worden gedateerd. Maar misschien zit er ook in de stijl een parodistisch element.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken