Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot lied-boeck (1975-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot lied-boeck
Afbeelding van Groot lied-boeckToon afbeelding van titelpagina van Groot lied-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.95 MB)

XML (3.28 MB)

tekstbestand






Editeurs

A.A. Keersmaekers

F.H. Matter

Garmt Stuiveling

C.F.P. Stutterheim

P.J.J. van Thiel

F. Veenstra

C.A. Zaalberg



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot lied-boeck

(1975-1983)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

CXCVIII Aendachtigh Gesangh

I: 623-625

Vroom lied, vermanende tot standvastigheid en godsvrucht.

Beginregel: Wie dat so dol als onbedacht

Vindplaatsen: Stommen Ridder 1619, vs. 452-517; Groot Lied-boeck 1622 III: 60-61; Liedt-boeck 1644: 49; Liedt-boeck 1677: 53-54; Kalff 1890: alleen in Stommen Ridder; Knuttel 1929: idem; Van Rijnbach 1944: 339-340.

Omvang: 56 verzen, zeven strofen van 8 regels.

Versvorm: jambisch metrum met vier heffingen in de vzn. 1, 3, 5 en 6, drie heffingen in de vzn. 2, 4, 7 en 8.

Rijmschema: a b a b c c d d.

Melodie: Matter 1979, blz. 44, 242.

Varianten
Groot Lied-boeck 1622 Stommen Ridder 1619 Liedt-boeck 1644
32 kent kan kent
43 toe een toe toe

- Aendachtigh gesangh: In Stommen Ridder is dit lied het koor aan het einde van het eerste bedrijf. Zie ed.-Kruyskamp (Culemborg 1973) blz. 85-87. Of het daar oorspronkelijk voor is geschreven, of dat het daar in 1618 door Bredero is ingevoegd, valt niet te beslissen.

[pagina 487]
[p. 487]

13 Na den volmaackten hoogen throon: Dit tweede deel van de tweede strofe doet denken aan lied CLXXXIX: T'sonnetje steeckt zijn hoofjen op, in het bijzonder de zevende strofe. Er is trouwens in lied CXCVIII vaker een verwijzing naar een ander lied, bijv. de derde strofe naar lied CLXXXXVIII: Wie boven al zijn God bemind, en de vierde strofe naar lied CXCVI: Salige zieltjes die soo verblijd. Of deze samenhang tussen de verschillende in Stommen Ridder aanwezige liederen een argument is voor de mening dat ze oorspronkelijk voor dat spel zijn geschreven (en wanneer dan) is onzeker.

24 Want God ist al is allen: Ontlening aan 1 Kor. 12: 6: Ende daer zijn verscheyden werckingen, maer het is de selue Godt, diese alle in allen werckt. Zie ook 1 Kor. 15: 28.

28 Der Zielen selfs: van de zielen zelf.

31 Hoe heyligh datse schijnen: Dit vs. wijst terug naar de vzn. 25-30.

32 De Heer die kent de zijnen: Toespeling op 2 Tim. 2: 19: De Heere kent de ghene die zijne zijn.

34 En die 't noch houden staande: Toespeling op 1 Kor. 10: 12: Soo dan, wie hem laet duncken dat hy staet, die sie toe dat hy niet en valle. Het is niet waarschijnlijk dat de uitdrukking het staande houden luidde, met het als een loos lijdend voorwerp; de 't behoort denkelijk bij die als een friese vorm van het betr. voornaamwoord; vgl. Spaanschen Brabander, ed.-Stutterheim, Culemborg 1974, vs. 2226. (+)

36 De duyvel is na-gaende: Volgens WNT IX, kolom 1480, is nagaan: ‘Met vijandelijke bedoeling iemand volgen: hem belagen, het op zijn verderf toeleggen. Thans verouderd’. En bij het tegenw. deelw. als bijv. naamw. ‘inzonderheid gezegd van den duivel.’ Het vers bevat tevens een ontlening aan 1 Petr. 5: 8: Weest nuchteren, waeckt, want uwe wederpartije de Duyuel gaet omme als een brieschende Leeu, soeckende wien hy verslinde.

42 In eenen slaep der sonden: Zie ook lied CLXIX, vs. 1 (I: 541).

47 God laet, om best, de vromen enz.: Zie ook Hooft, Theseus en Ariadne, vs. 1371-1372 (ed.-Stoett II, blz. 143).

49 Maer den getroosten hoop op God: In latere drukken van Stommen Ridder vindt men hoopt (zie ed.-Kruyskamp, Culemborg 1973, blz. 87). In dit geval wordt den getroosten tot onderwerp met hoopt als gezegde. Het is echter niet nodig aan deze latere variant de voorkeur te geven. De vorm hoop kan zeer goed een conjunctief zijn: hope, in de zin van een aansporing. Er is voor deze werkwoordelijke interpretatie echter geen reden; het is mogelijk hoop op God op te vatten als een abstract znw. dus: godsvertrouwen, dat geconcretiseerd wordt tot degene die door zulk een godsvertrouwen wordt gekenmerkt en die er a.h.w. de belichaming van is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken