Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spaanschen Brabander (1618)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spaanschen Brabander
Afbeelding van Spaanschen BrabanderToon afbeelding van titelpagina van Spaanschen Brabander

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (3.11 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

blijspel / komedie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spaanschen Brabander

(1618)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 3r]
[fol. 3r]

Tot den goetvvilighen Leser.

Indien de mensche soo goedtaardich waare gheschapen, dat sy vaardiger waren int verbeteren, en tragher int berispen van yemants ghebreken, so souden sy de volmaacktheyt des alderhoochste nader komen, en haar zieltjes in alle deelen verbetert sien. Maar laas! ons is uyt der natuure die kranckheyt inne-geboren, dat wy eer de splinter in eens anders, als de balck in onse eyghen óóghen vermercken. O tastelijck ghebreck, voor gheen ghebreck bekent, een yder liefkoost en vleyt sijn selven in sijne dwalingh, en straft met alle strengheyt de doolinghe van sijn even naasten. Wat zijn wy verkeerde, blinde, en gunstighe Rechters, in het kreucken, en bedecken van onse misdaden? en wat zijn wy onrechtveerdighe Beulen en helsche Tierannen in het uyterste vervolghen en 'tschaboteeren van eens anders lelijckheden? dit weten wy arme schepselen met een cierelijcke deck-mantel aardich te bekleden, gelijck als of wy Godt daar mede een aangename dienst aan deden, niet eens overlegghende dat wy van binnen ons soo veel hebben te herstellen en verschicken, dat wy buyten ons selven niet eens behoeven te treden om werck te vinden, vermidts in een ygelijcks tuyn genoech te doene valt. Maar wat ist? Een yder siet uyt, en niemant siet in: In dese ghemeene Heer-baan, heb ick my soo verre verlóópen, dat ick (na de ghewoonte van veel Dichters en Schryvers) met ander heden fauten gesocht hebbe te proncken. Want ic stel u hier naacktelijck en schilderachtich voor óógen, de misbruycken van dese laatste en verdorven werelt; de ghebreckelijckheyt van onse tijdt: En de Kerck, en straat-maare mishandelinghen van de gemeene man: doch onder andere, heb ick mijn eyghen bekende swackheyden niet vergeten, biddende den Almogende, dat hy de myne, en den uwen, ghenadelijck wil te hulpe komen, want hem ist bekent, dat ick dit niet uyt haat, noch om yemandt te vertoornen noch te verbitteren, maar om my en alle menschen te verlustigen en verbeteren gedicht en gheschreven hebbe. Isset sake dan dat ick eenighe vrome, oprechte, deghelijcke en deuchdelijcke lieden, onverhoets, en buyten mijn weten hebbe vergramt, ick versoeck neffens dese ernstelijck, dat sy't mijn onbedochtheyt en kleyne kennisse wijten, en myne vergrypinghe met een beter verschoonen; soo sal ick ghedwonghen zijn haar goede voorgangh te volghen, en myne haters, achterklappers, en lasteraars beschuldingen en bescheldinghe gheduldelijck te dragen, en met een wel-ghetroost gemoedt sachtsinnich opnemen, en soetjes by mijn neder-setten: want soo weynich als mijn de onverdiende lof van myne al te gunstighe, my kan vorderen; immers, en also luttel kan my schaden den laster der kenschuldighe, der eensydighe,

[Folio 3v]
[fol. 3v]

der nydighe, die inghenomen zijnde met quaatwillicheyt en vooróórdeel, gheene dingen, hoe goedt oock datse souden mogen zijn, onveracht noch onbescholden laten. Maar daar-en-teghen de vrye, de sye-lóóse en verstandige, en kreunen sich niet, aan onbescheyden vonnissen van soodanigen volckjen, sy onderscheyden, sy schiften, sy siften, sy keuren, sy kiesen, en beproeven der saken waardicheyt aan de ongevalschte waarheyt. Het heeft eenige rechtsche of averechtsche gheleerde Doctoren, met sommighe hypokrytesche schijn-heylighe ghelieft, onse Spaansche Brabander in sijn eere te spreecken, sonder dat sy de man ghesien noch gehoort hebben. Daar over hebben wy besloten dat wy hem int licht wilden laten gaan, op dat hy hem by al de werelt, en insonderheyt mocht verantwoorden tegen de ghene, die met een gheveynsde suyverheyt, hem van te schandelijcke oneerlijckheyt by elck een verdacht ghemaackt hebben, op dat hare looghens en syne vromicheyt, sich openbaare. Ick, noch hy, en ontkenne niet, of hy heeft wel over hem dat te beroepen is, maar wien? en wat isser dat volmaackt in alles is? daar is niets onberispelijcx, als Godt. Maar soo de ghemeene Speelen van ouwts af, niet anders en verhandelden, als het gene by de ghemeene man ommegingh; so hebben wy dan na de kleyne ervarentheyt, van de wereltlijcke dinghen ons volck niet hóógher doen spreken dan sy en verstaan, of daghelijcx mede ommegaan. Dat is, een Smit van yser en koolen, een Schilder van sijn veruwen, een Schoen-maker van sijn leesten, het welck ons niet onvoeghelijck en docht: nu waren wy ghenootsaackt volgens ons voorgenomen inhouwt, twee lichte Vrouwen sprekende te maken, de swaricheyt wel overdocht zijnde, vonden wy niet beters, dan datmen die van hare neeringh ooc souden laten spreken, alsoot oock wel te dencken en gelooven is, dat sy de Schriftuur niet al te kies, te keurelijck en te scherpsinnich door-soecken, en meer met vleeschelijcke dinghen haar bemoeyen, dan datse met over-natuurlijck verstant, Landen en Luyden in de Waach-schale stellen. Is haar geylheyt wat ongebreydelt en slordich, wy zijn de eerste niet, de Griecken, de Latijnen, hebben't ons wel-lustelijc voorgedaan. Dat blijct aan Aristophene, Plauto, Terentio, en eenige andere onbeschaamde, die nochtans van de huydensdaachsche School-gheleertheyt, de jonghe jeucht voor klockspijs en leckerny inghegheven wordt, dit loopt altsamen wel onbesproocken deur, maar 'tgheen op een Tonneel vluchtich wert verhaalt, wert op elckerlijck schier voor doot-sonde gedoemt, daar sy nochtans op straat, binnens huys, en elders (God betert!) daglijcx veel erger hóóren, en doen. Sulcke, en dierghelijcke schurfde schapen blaten aldermeest van de onreynicheyt, andere al te barmhertighe, en mogen niet veelen datmen de godlóóse vinders van beroch en schalckheyt, wat over de heeckel haalt. Ick kent, het is een slapheyt in

[Folio 4r]
[fol. 4r]

mijn, dat ick de eerelóóse-geen-noot-hebbende-moetwillige-Banckeroetiers (die haar goet aansien en gheloof by de lieden met eeren misbruycken, en diefsghewijs de vromen 'tharen onbruyck arm en ellendich maken) niet en kan troetelen noch na de mondt spreken, ghelijckerwijs alsser veel Fielen en Rabauwen doen, die de buyt 'tsamen staan, of die an 'tselve evel sieck zijn, en wel lichtelijck den eenen dach of den anderen het op-gheven, en deurgaan sullen. Ick ben soo kleen als ick mach, maar soo groot en goedt van ghemoedt, dat ick soo een stuckebrochs niet en kan toestaan soo een verdoemelijcke schelmery, noch ick en kan niet onbeklaagt noch onbeschreyt laten, de ghene die door onghevallen tot een bedroeft verlóóp moeten komen. Nu heb ick't inder waarheyt op niemant in't besonder ghemeent, maar heb de kluppel int hondert blindelingh gheworpen, luck raack, die ghetroffen is, volcht het Rijmpje. Doetet u seer, wachtet u meer.

Die beleeftheyt heb ick ghebruyckt, dat ick een ander tijdt hebbe ghenomen, op datmen te minder beduydenisse op de teghenwoordighe levende en soude maken, ghelijck ick oock niet ghedaan en hebbe. De Brabantsche Tale heb ick tot geen ander eyndt hier in ghevoeght, als om haare arme hovaardy an te wijsen, dat sy also wel haar lebbicheden heeft als de botte Hollanders, die sy soo wel niet en konnen volghen, als wy-lieden haare mis-spraack. Dit zijn dan vriendelijcke Leser, of Leserin, de oorsaken en de dinghen, die mijn hebben beweegt te doen drucken, mijn Brabander die van veelen lachterlijck belogen is, en die ick wensch datse u so wel mach behagen, als sy de beste en braafste lieden voor desen heeft gedaan, soo ick dat vermerck, sal ick my spoeyen om D. L. eerlangh een kluchtigher en veel gheestigher ghemeen te maken. Hier mede wil ick u niet langer ophouden. Leest met lust, en trect tot uwen dienst het ghene dat u wel ghevalt, en gheeft my voor mijn groote en willighe moeyte, een vriendelijck ghesicht, het sal loons ghenoech zijn.

 

Voor uwen altijdts bereyden en jonstighe G.A. Bredero.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken