Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pragmatiek van de roman (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pragmatiek van de roman
Afbeelding van Pragmatiek van de romanToon afbeelding van titelpagina van Pragmatiek van de roman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

XML (0.72 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pragmatiek van de roman

(1988)–W.F.G. Breekveldt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Hoofdstuk I Inleiding

Deze studie behelst een onderzoek naar het functioneren van de roman in brieven aan het eind van de achttiende eeuw. Meer in het bijzonder heeft het betrekking op Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut; of, de gevolgen der opvoeding door E. Wolff-Bekker en A. Deken, dat in de jaren 1793-1796 te 's-Gravenhage verscheen bij de firma Isaac van Cleef (voortaan: CW).

Wie deze tekst opent, verneemt helder en herkenbaar het idioom van een groot aantal zeer verschillende personages: domme, slechte, idealistische, beuzelachtige, waanwijze, vrome lieden, die als belangrijkst gemeenschappelijk kenmerk hebben, dat ze nooit hebben bestaan. Toch is de intensiteit waarmee ze zich tegenwoordig stellen treffend: hun geluk en hun gezamenlijk lot staan op het spel, en een groot gedeelte van hen is zich dat bewust. Zij proberen dan ook onophoudelijk elkaar te overtuigen met betrekking tot na te streven doelen, en aan te nemen attitudes in de samenleving. Zij houden elkander vóór wat leidt tot verderf, wat tot geluk en herstel. Al die naar binnen gerichte wederkerige taalhandelingen van vraag en antwoord, verzoek en respons, verleiding en verzet daartegen, zijn zoals gezegd slechts fictie. Geen fictie is de ermee beoogde werking op lezende land- en tijdgenoten van de auteurs.

Driemaal hebben de schrijfsters Wolff en Deken zich bediend van de literaire tekstsoort roman in brieven. Vooral van hun eersteling Sara Burgerhart (1782) was het succes opmerkelijk. Over de weerklank die de achtdelige Willem Leevend (1784/85) vond, is weinig bekend. CW, het onderwerp van deze studie, is praktisch in een echoloze put gevallen. Gedeeltelijk zal dat wel een gevolg geweest zijn van de ongunst der tijden. De nationale crisis die in deze roman werd aangekondigd, had zich inmiddels in alle hevigheid doen gelden. Dit maakt de gemankeerde receptie des te pijnlijker, maar de organisatie van het kunstwerk niet minder interessant. Technisch is CW stellig niet de minste van Wolff en Dekens romans.

Aan de hand van dit specimen van laat-achttiende-eeuwse vertelkunst wil ik onderzoeken op welke wijze en met welk doel de schrijfsters de epistolaire roman hebben opgezet en uitgewerkt. Ik zoek het antwoord op deze vraag voor alles in de formele organisatie van het werk, men zou kunnen zeggen in de retoriek ervan.

Wat allereerst wordt onderzocht, is de status van de tekst. De roman in brieven ignoreert de vertellersfunctie, en stelt de gemimetiseerde personagetekst op de voorgrond. De stilistische vaardigheid van de schrijfsters heeft als resultaat gehad die helderheid van idioom, die treffende herkenbaarheid van

[pagina 2]
[p. 2]

elk personage, waarvan ik sprak in de aanhef. Maar tegelijkertijd openbaart deze werkwijze een interne spanning: de mimesis van taalhandelingen is niet gemakkelijk dienstbaar te maken aan de epische voortgang van enig verhaal.

Bij nadere beschouwing blijkt de tekst veelal gelaagd: onder andere met behulp van uitvoerig citaat wordt de vertelfunctie op inverse manier toch weer binnengehaald.

Van het grootste belang is echter de vaststelling van de personage-gebonden subjectiviteit van de gehele tekst behoudens de brief-opschriften en de editeursnoten. De taalpragmatiek waarvan de tekst blijk geeft, komt ook tot uiting in de epistolaire interactie van de personages. Vandaar dan ook de bijzondere aandacht die in het onderzoek gegeven wordt aan epistolariteit en aan het personage, twee verschijnselen, zo wil ik betogen, die op het niveau van de tekst samenvallen.

Het derde hoofdstuk van mijn studie is geheel gewijd aan het literaire construct personage. Het personage is in de literatuurwetenschap onderbelicht gebleven. In de roman in brieven is het betrekkelijk eenvoudig, personages te definiëren; ik stel voor, op kwantitatieve gronden een status-rangorde aan te brengen in het personage-bestand van de roman.

Men zou vereenvoudigend kunnen zeggen dat personages bepaalde waarden vertegenwoordigen; hun verhoudingen en de ontwikkeling daarvan zouden dan tevens de verhoudingen tussen die waarden bepalen. Juist daar waar parallellen en contrasten worden uitgewerkt, blijkt welke waarden en levenshoudingen worden gethematiseerd. Ik vat de resultaten samen in schematische overzichten.

Zulke schematiseringen mogen echter niet doen vergeten dat de personages zichzelf steeds geheel en al beleven, en daarvan in hun briefteksten blijk geven. Van elk ingenomen standpunt is in hun tekst steeds de motivering aanwezig. Het verhaal dat de roman doet, komt daardoor op elk ogenblik noodzakelijk voor. Ook op dit niveau is sprake van pragmatiek: hoewel de term in de Nederlandse reflectie nergens wordt vernomen, blijkt het mogelijk op grond van in Duitsland geformuleerde theorie de uitbeeldingsvormen van de roman in brieven te begrijpen als een pragmatische Gestalt, een zinvolle geschiedenis, die de gedaante aanneemt van de werkelijkheid.

In het vierde hoofdstuk tracht ik de betekenis van de epistolariteit nader te beschrijven, de term meteen opvattend in de zin van Altman (1982, p.4): ‘the use of the letter's formal properties to create meaning.’ Daarbij neem ik mijn uitgangspunt niet in enig literair begrip van epistolariteit, maar juist in de niet-literaire pragmatiek van het briefverkeer. Ik ga er namelijk van uit, dat dàt in de roman in brieven wordt afgebeeld. Uitspraken over de culturele waarde van briefgebruik in CW zelf maken echter duidelijk dat de briefvorm sterk bijdraagt aan de benodigde idealisering van het menselijk verkeer: men

[pagina 3]
[p. 3]

dient elkaar aan te spreken op de beste, edelste gevoelens, wil die interactie resulteren in de gewenste verbetering van de samenleving. In dit stadium van het onderzoek blijkt ook dat de individuele intimiteit van brieven maar één zijde is van de medaille. Brieven lokken lezing uit door meer dan de eerste lezer alleen; er is een tendens tot verwijding van de lezerskring - een omstandigheid waarvan de externe lezer kan profiteren om zich toegang te verschaffen tot de fictionele wereld.

Dat was natuurlijk altijd de bedoeling van de auteurs. De pragmatiek in al zijn gedaanten is er uiteindelijk een die op de externe lezer wordt gericht. De persoonlijke betrokkenheid waartoe de roman hem wil verlokken, moet een uitwerking hebben in zijn levenspraxis.

De roman CW heeft meer dan de twee vorige romans in brieven van Wolff en Deken, een tijdgebonden appèl-karakter. De nood der natie wordt er onmiskenbaar verbeeld in de lotgevallen van een Amsterdamse koopmansfamilie. Ik onderneem in hoofdstuk V af te tekenen hoe in deze roman precies de verhouding ligt tussen aanschouwelijkheid, realisme en ideologische structuur van de romanruimte. Op grond daarvan kan aan de roman een plaats worden toegekend tussen andere ‘nationale vertogen’ van de periode, en in de stroom van nationaal-politieke vertogen waarmee de Republiek zich legitimeerde.

 

Concrete resultaten kunnen alleen worden gewonnen uit een concrete analyse. In eerste aanleg zijn mijn bevindingen dan ook alleen geldig ten aanzien van de roman CW. Ik heb echter wel degelijk beoogd, een bijdrage te leveren tot het verstaan van de tekstsoort ‘roman in brieven’, het literaire construct ‘personage’ en de pragmatiek van de roman in algemene zin.

Mijn werkwijze en analyse-model brachten mee dat vooral de formele structuur en de communicatievorm van de roman in beeld kwamen. Ik heb niet gestreefd naar cultuurhistorische opheldering van de in CW voorkomende noties inzake opvoeding, koopmanseer of voorzienigheidsgeloof, behalve dan wanneer ze in het kader van de formele structuur te pas kwamen. Er is dus aan de interpretatie van deze roman nog oneindig veel te doen. De meest elementaire hoofdrichtlijn voor die interpretatie staat nu echter op papier.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut (6 delen)


auteurs

  • over Betje Wolff

  • over Aagje Deken