Jeannette en Juanito
(1877)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
Ieder, die het huis voorbij kwam, die een oog vestigde op den hoogen gevel en de talrijke vensters, die de stoep van arduin beschouwde met de cierlijke ijzeren pijlers en slingers, welke de woning aan de buitenzijde beschermden voor overlast van straatge-peupel - iedere toevallige wandelaar door een der hoofdstraten van Den Haag zou allicht tot de slotsom komen, dat Mr. G.A. van Voorden, advokaat en notaris, een zeer aanzienlijk en welgegoed man moest zijn. Aanzienlijk was zeker het huis, ook als men de gang van wit marmer binnentrad. Die gang was breed aangelegd en schonk gelegenheid tot eene betamelijke wandeling, voor men aan 't eind bij eene deur van gekleurd glas was aangekomen. Talrijke gesloten deuren deden eene reeks van deftige ver- | |
[pagina 4]
| |
trekken gissen. De eerste deur links was eene groene tochtdeur - daar boven las men: Kantoor. In het kantoor vertoefde den 10 Juni 1873, des voormiddags tusschen elf en twaalf - de notaris Van Voorden. Zoo het huis aanzienlijk mocht heeten, de meester doet zich al zeer eenvoudig voor. Eene witte das, eene grijze huisjas en daarboven een weinig indrukwekkend hoofd, voor een klein deel met grijzend hair bedekt, dit zag men bij den eersten oogopslag. Bij nadere kennismaking werd het gelaat allengs wat aangenamer van uitdrukking, de kleine lichtblauwe oogen blonken soms met schielijke levendigheid, de groote breede mond lachte met voorkomendheid - het geheele uiterlijk van den notaris maakte geen onbehagelijken eindindruk. De heer Van Voorden zit met gekruiste armen te peinzen. Hij wendt den rug naar zijne reusachtige schrijftafel met tallooze bergplaatsen en laden, hij heeft een blad postpapier in eene vlaag van ontevredenheid op den grond geworpen, hij richt er thands zijne oogen onwillekeurig henen, terwijl hij met stille bezorgdheid blijft voortmijmeren. Er kraakt eene deur. Uit een binnenvertrek treedt een jonkman van lage gestalte en een met eenigszins gebogen hoofd. Dat hoofd is belangwekkend. Fraai zwart krullend hair omgolft het van alle zijden, de donkere oogen bezitten iets eigenaardig edels in opslag en blik, en, al zijn de trekken wat mager, wat scherp, de kloeke, vast | |
[pagina 5]
| |
gesloten mond voltooit den indruk van fierheid en vastberadenheid, die u reeds uit de oogen te gemoet straalde. Toen de jonkman binnentrad, hief de notaris verstrooid het hoofd op. - ‘Het koncept-andwoord aan de gebroeders Van Merken...’ - ‘Goed! Geef maar hier! Wacht even!’ De jonkman trad vooruit en legde een blad papier op de schrijftafel. Zoo bleek het duidelijk, dat zijne gestalte misvormd was, dat de schouders, veel te hoog opgetrokken, hem bijna tot bultenaar maakten. Zoodra hij echter vóor iemand stond, viel dit niet sterk in 't oog, daar zijn borst minder ingevallen was, dan bij dergelijken gebrekkigen lichaamsbouw dikwerf het geval pleegt te zijn. De notaris heeft den gevallen brief opgenomen, de jonkman met de hooge schouders wacht. Na eene kleine pooze zegt de heer Van Voorden: - ‘Is de deur goed gesloten? Kan niemand ons beluisteren?’ - ‘Neen, meneer!’ - ‘Ik moet eens vertrouwelijk met je spreken, Victor!’ - ‘Zoo, meneer!’ - ‘Ja, jongenlief! je weet, dat ik geene geheimen voor je heb. Vijftien jaar heb je gewerkt in het kantoor - we kennen elkaâr. Ik hecht aan je oordeel, Victor! Altijd denk ik aan je vroeg gestorven vader. | |
[pagina 6]
| |
Dat was een vriend, die gaf raad..... en nu vertrouw ik je.. als je vader! Er zijn zaken, waarover ik niemand kan raadplegen.... dan denk ik: wat zou Victor er van zeggen!’ De heer Van Voorden sprak met eene zachte, onzekere stem. Er was iets weifelends in den klank zijner woorden. Zoo ook teekende zijn gelaat zekere verwarde gejaagdheid, zekere besluiteloosheid, die eigenaardig afstak bij de rustigheid van den jongeling, ter zijde het gelaat zijns meesters bespiedend. Voor den nauwlettenden opmerker scheen het duidelijk, dat de geestkracht van den ondergeschikte die van den meester verre overtrof. De notaris trok het kale voorhoofd in diepe rimpels saâm. Victor wachtte. Het verschil van karakter kwam nog scherper uit, als men op den leeftijd van beide personen lette, de jonkman telde drie-en-dertig, de notaris het dubbeltal dier jaren. Na eene korte pauze, gedurende welke Victor rustig ter zijde der schrijftafel wacht, begint de heer Van Voorden weder: - ‘Raad eens wie mij geschreven heeft............... Alexander van Limbeek......’ - ‘Welnu?’ - ‘Je kent hem wel, dien Limbeek, den schrik van ieder fatsoenlijk gezin.... dien ellendigen losbol, dien verloopen student, dien leeglooper, dien straatslijper....’ - ‘Ik ken hem. Maar wat schrijft hij u?’ | |
[pagina 7]
| |
- ‘Hij schrijft mij, dat hij op eene soirée bij de Van Assens onze Jeannette heeft ontmoet, dat hij het onuitsprekelijke geluk smaakte aan hare zijde te zitten en dat hij morgen te éen uur mij om een afzonderlijk onderhoud verzoekt!’ Het zou der moeite waardig geweest zijn de uitdrukking der trekken van den jonkman met de hooge schouders te hebben waargenomen, toen de notaris sprak. Daar vlamde plotseling iets in zijne oogen, eene sekonde maar trilden zijne lippen - toen stond hij weder roerloos. Schijnbaar onbewogen had hij aanstonds geandwoord: - ‘Waarop u heden nog kan terugschrijven, dat u in geenerlei bizonder onderhoud met Alexander van Limbeek wil treden!’ - ‘Zeker! Dat was het beste! Maar ik geloof niet, dat het kan!’ - ‘Waarom niet?’ - ‘Vooreerst is dat zeer onbeleefd. Jeannette is heel wel met de familie Van Assen, die de onvoorzichtigheid heeft zulk een sujet te ontvangen. Als men het hoorde, zou zij er misschien met lastige vragen over geplaagd worden... neen, neen, het kan niet!’ - ‘Het moet, meneer! Alexander van Limbeek mag uwe dochter Jeannette nooit weer ontmoeten - uwe eer gedoogt het niet! Moet ik u bizonderheden vertellen van den nietswaardigen hondsvot, die een grooten naam heeft onder de vleer- | |
[pagina 8]
| |
muizenwaereld der nachtloopers en vrouwenbedervers. Is die man hier niet genoeg bekend in de stad en aarzelt u nog een oogenblik, om onmiddellijk elk onderhoud af te snijden?’ Deze woorden waren bedaard en zonder drift uitgesproken. De notaris kon niet weten met welk eene geestkracht de jongeling, door hem Victor genoemd, het onstuimig kloppen van zijn hart had bedwongen - hij zag alleen de rustige, kleine gestalte en de heldere zwarte oogen, die uitvorschend op hem gevestigd waren. De heer Van Voorden geraakte hoe langer hoe meer in verlegenheid. Hij wreef met zijne beide handen over het grijze hair aan den glimmenden schedel en andwoordde: - ‘De zaak is zeer moeilijk. De brief zegt te weinig en te veel. Dat onderhoud beteekent wat....’ - ‘Natuurlijk! Van Limbeek zal u om de hand uwer dochter vragen. Hij kan berekenen, hoe aanzienlijk haar fortuin eenmaal zal zijn..... 't is eene goede spekulatie!’ - ‘Ja, maar onlangs hoorde ik toevallig, dat hij zelf een aanzienlijk vermogen bezit.....’ - ‘Dat maakt weinig uit! Hij verteert zijn kapitaal en heeft behoefte aan uw geld! Er is hier geen twijfel, alle mogelijk bestaande kennismaking moet afgebroken worden!’ De notaris liet het grijze hoofd op de rechter handpalm rusten. Hij zuchtte mistroostig en zweeg. | |
[pagina 9]
| |
- ‘Je hebt gelijk, Victor!’ - klonk het eindelijk dof - ‘maar denk eens aan de zwarigheden, die ik zal moeten overwinnen. Wij beide kunnen vertrouwelijk spreken, wij kunnen alles zeggen, wat ons op 't hart ligt. Maar met mijne vrouw en met Jeannette gaat dat niet zoo. Ik moet beide ontzien, vooral mijn eenig kind. Ik voorzie met telkens klimmenden angst, dat Jeannette misschien iets van deze zaak weet. Ik kan mijn kind niets weigeren, het is mij totaal onmogelijk!’ - ‘Maar ditmaal zal het moeten geschieden, meneer Van Voorden! Zouden wij het rustig kunnen aanzien, dat uwe dochter voor goed tot namelooze ellende werd veroordeeld. U noemde mijn vader zoo even uw vriend! Herinner u waarom hij zoo vroegtijdig stierf, waarom mijne moeder grijs en oud werd vóor hare jaren. Denk eens aan de geschiedenis van onze arme verloren Bertha. Zij was de zon van ons huis, ons kostelijkst juweel. Ik was trotsch, arme duivel, die ik ben, aan hare zijde te mogen gaan - tot haar zestiende jaar was ik haar trouwe leidsman, haar eenige vriend. U weet wat ongeluk ons trof. De ellendeling, die haar uit ons huis wegstal, is een boezemvriend geweest van dien kostelijken heer Alexander van Limbeek. Ik houd hem zelfs voor medeplichtig, schoon ik er geen bewijs van heb. Toen mijn vader eene vergeefsche reis naar Londen had gemaakt en gebroken naar ziel en lichaam terugkeerde, wisten wij, dat Bertha | |
[pagina 10]
| |
voor ons dood was, erger dan dood.......... groote God!’ De jonkman met de hooge schouders sloeg zijne beide handen ineen en fluisterde op heeschen toon eene onhoorbare verwensching. Zijn gelaat was doodsbleek geworden - hij huiverde.
Als men de ruime, marmeren gang in de deftige huizinge des heeren notaris had ten einde geloopen, stuitte men op eene dubbele deur van gekleurd glas. Die deur bracht den bezoeker naar eene soort van verandah, een overgang van de prachtige tuinkamer aan de rechterzijde tot een kostelijken hof vol bloemen en geuren. Grillige slingerplanten kropen in groene spiralen langs de ijzeren pijlers, bloementrossen weerden de al te felle zonnestralen af. Eene tropische plantenweelde van varengewassen en oranjeboomen verhief zich onder het glazen dak der verandah, die schaduwrijk en luchtig genoeg was, om er zelfs in den voormiddag bij aangename Juniwarmte te vertoeven. Zoo dacht mevrouw Van Voorden, die er zich omstreeks half twaalf had neergezet en het plan vormde er dien morgen naar oud-vaderlandsche wijze koffie te drinken. De echtgenoot van den notaris is eene deftige, echt hollandsche mevrouw, zeer zorgvuldig en zelfs elegant gekleed, met een vriendelijk gelaat, mooye donkere oogen en een zeer cierlijk kapsel. Mevrouw Van Voorden was een goed eind | |
[pagina 11]
| |
in de vijftig jaren geklommen, maar hare bruine hairvlechten kondigden dien ouderdom niet aan - hetgeen ook niet meer dan billijk was met het oog op hare kappersrekening. Zij heeft een deeltjen Tauchnitz meêgebracht, maar of ze er eigentlijk veel in leest, zou betwijfeld mogen worden, want ze dwaalt met hare oogen gestadig van haar boek, dan naar den tuin, dan naar de tuinkamer, wier vensterdeuren wijd openstaan. Weldra ruischt een tred aan hare zijde. Jeannette komt uit de tuinkamer. Aanstonds fonkelt moederliefde en moedertrots uit de mooye donkere oogen van mevrouw Van Voorden. Jeannette is eene zeer lieve verschijning. Zij is vlug, slank, beweeglijk, innemend. 't Is waar, een uiterst keurige smaak heeft alles gedaan, om het luchtig zomerkleedjen van eene teêre groene kleur zoo levendig mogelijk om die slanke gestalte te plooyen, waardoor het niet in 't oog valt, dat aan Jeannette iets schraals en hoekigs in hare jonkvrouwelijke figuur zou kunnen verweten worden. Zij bezit nog levendiger en fraayer bruine oogen dan hare moeder en de glans van het rijke donkerbruine hair heeft met de erkende talenten van mevrouw Van Voordens bevoorrechten kapper niets uit te staan. - ‘Drinken we hier koffie?’ - zegt ze snel. - ‘Ja, lieve! Zou-je liever.....’ - ‘Neen, mama! 't Is mij goed, als 't maar niet te warm wordt.’ | |
[pagina 12]
| |
- ‘Geen idee!’ Jeannette vleit zich in een matten leunstoel en opent een wit ivoren waayer. Hare moeder ziet haar voortdurend met kwalijk onderdrukte bewondering aan. Na eene pooze van stilzwijgen zegt de notarisvrouw: - ‘Kind! waarom draag je die parure van robijnen nooit - je herinnert je wel! van je laatsten verjaardag!’ - ‘Ik weet het niet..... maar ik houd het meest van mijn stel parelen! 't Gaat nog al met de warmte!’ - ‘Niet waar? Ik ben blij, dat je 't ook vindt! Papa zit hier zoo graag!’ - ‘Ja, maar papa komt hier altijd ongekleed. Dat vind ik naar. Als er eens iemand belet vroeg.’ - ‘Dan gaan we vóor. Maar er komt zoo vroeg geen visite!’ - ‘En voor veertien dagen dan..... toen meneer Richland kwam......’ Eene kleine wolk scheen voor een oogenblik den zonnegloed van mevrouw Van Voordens gelaat te verduisteren. - ‘Jeannette! liefste! Laat ons over meneer Richland niet meer spreken!’ - klonk het zacht, bijna bedeesd. - ‘Au contraire! We zullen hem de eer geven, die hem toekomt!’ - ‘Maar, kind! je weet, dat ik het even als papa zeer jammer vind......’ | |
[pagina 13]
| |
- ‘Jammer! Kom, mama! dat is nu al te sterk! Meneer Richland heeft me den vorigen winter een keer of zes aangesproken op soirées, heeft me aan tafel onder een paar diners onbegrijpelijk verveeld en nu kan ik het niet helpen, dat ik hem onaangenaam vind en er hartelijk om lach, als diezelfde deftige meneer het in zijn hoofd krijgt mij te vragen!’ - ‘Maar, Jeannette! Richland is een voortreffelijk mensch in alle opzichten. Jong, knap, zeer gezien, rijk en bovendien lid van de tweede Kamer!’ Het wolkjen, dat mevrouw Van Voordens vroolijke oogen benevelde, trok nog niet voorbij. De gedachte aan een knappen schoonzoon, die lid van de tweede Kamer was, scheen haar te kwellen! Jeannette sloeg haar waayer ineen en andwoordde zeer luid: - ‘Knap, rijk, lid van de tweede Kamer! Lieve hemel, wat heb ik daar nu aan. 't Is me volkomen onverschillig, of meneer Richland knap of braaf of lid van de tweede Kamer is. Weet u, mama! wat voor soort van man die zeer geachte heer is? Ik zal het u eens vertellen. Hij behoort tot die klasse van jongelui, die iedereen prijst, omdat ze bij hun eerste optreden in de maatschappij een stelsel van berekening in praktijk brengen, dat bij ons altijd gelukt. Die jongelui, als meneer Richland, komen overal zwijgend binnen, blijven overal zwijgend staan, glimlachen overal zwijgend meê, geven iedereen gelijk en passen vooral op, dat zij geen eigen oordeel uitspreken. Ouderen | |
[pagina 14]
| |
van jaren zeggen dan onvermijdelijk: 'n knappe jongen, die meneer Richland! Want de ouderen van jaren keuren het onvoorwaardelijk goed, dat die knappe jonge man hun gelijk geeft en uren lang naar hunne uitvoerige betoogen luistert. Zoo'n knappe jongen komt altijd vooruit! De heele waereld is vol van zijne knapheid. Lid van de tweede Kamer! Dat beteekent nog niemendal. Binnen een paar jaren is hij minister!’ De vrouw van den notaris boog het hoofd. Met haar eenig kind redetwisten..... dat wilde ze niet. Zuchtend zeî ze: - ‘Je hebt gelijk, Jeannette, liefste! Maar ik vond hem toch zoo kwaad niet!’ - ‘Neen, maar dat is nu weer erg amuzant! Ik heb gelijk en Richland is een braaf man! Dan heb ik toch zeer dwaas gehandeld hem in zijn gezicht uit te lachen, toen hij mij vroeg. Weet u, mama! hoe gelukkig de vrouwen zijn, die met mannen, als meneer Richland, trouwen? Ze mogen niet opkijken, niet spreken, niet denken, ze moeten buigen, buigen voor de ontzettende knapheid van meneer, haar echtgenoot.... zij hebben heel haar leven blij te zijn, dat zij den grooten naam van mevrouw Richland op haar visitekaartjens mogen doen drukken!’ Mevrouw Van Voorden was, als gewoonlijk, gedwongen te zwijgen. De moeder was tegen hare dochter niet bestand, omdat zij haar te onvoorwaardelijk bewonderde, omdat zij beefde haar kind te | |
[pagina 15]
| |
mishagen. En Jeannette kende hare overmacht reeds te goed, om er niet dikwerf misbruik van te maken. Jeannette had niet te vergeefs achttien jaren lang geleefd aan de zijde van eene moeder en een vader, die van haar bestaan een langen feestdag hadden willen maken, zonder te bedenken, dat de feestelijke stemming des harten eene zeldzame bloem is, die licht verkwijnt door overvloed van zorgen. De beide ouders hadden het eenige kind met de zwakke zelfzucht eener overdreven teederheid van hare eerste jaren af gewend te heerschen. Jeannette voerde inderdaad in de woning des notaris den schepter. Hare bevelen werden meer gevreesd dan die harer ouders. Hare ontevredenheid drukte zwaarder, dan die van de meesters des huizes. Hare diktatuur was soms ondragelijk voor onderhoorigen en bedienden - want zij had buyen van zwaarmoedigheid, de onbewuste terugwerking van een ledig leven naar lichaam en geest. Jeannette had allerlei dure en kostbare opleiding genoten; allerlei leeraars en onderwijzeressen hadden gepoogd haar te boeyen, zij had met groote vlugheid zich allerlei kundigheden eigen gemaakt, maar elk denkbeeld van volharding bleef haar vreemd. Het ontbrak niet aan korte vlagen van opgewondenheid voor de eene of andere kunst. Soms zette zij zich dagelijks aan haar klavier en bewees, dat zij eene uitstekende pianiste had kunnen worden, maar even snel ging de bekoring voorbij. Lektuur en toilet bleven haar het | |
[pagina 16]
| |
meest afleiding verschaffen, maar zij had de kwade gewoonte opgedaan een roman in 't midden van het eerste deel te beginnen en na een vijftigtal bladzijden gelezen te hebben, met de eindhoofdstukken van het laatste deel te besluiten. |
|