Jeannette en Juanito
(1877)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 209]
| |
[pagina 211]
| |
Er was veel drokte in het fraai gestoffeerde bovenhuis, 't welk madame Berthe, zich noemende: de Berckenveldt, voor eenige maanden had bewoond. Reeds te acht uren des morgens was deze dame in ochtendgewaad haar salon binnengetreden. De verwarring, door het souper van den vorigen nacht teweeggebracht, was juist niet bizonder schilderachtig. Bertha kreunde er zich luttel om, maar zag overal rond naar kleine voorwerpen, als flakons, waayers, zakdoeken, die haar eigendom waren en door de dames waren geleend. Zij scheen in eene aangrenzende kamer bezig hare koffers te pakken. Al wie haar nu zag, zou niet vermoeden, dat zij zoo weinig rust had genoten. Het schoone, regelmatige gelaat mocht een weinig bleek zijn, de groote, zwarte oogen blonken met helderen glans, en over | |
[pagina 212]
| |
hare schouders viel het rijke, golvende, zwarte hair, 't welk haar met eenig recht den bijnaam van: la belle Berthe had verschaft. Zij was tevreden over haar verblijf in den Haag. Zij had iedereen door hare weelde verblind en toch haar belang niet uit het oog verloren. Met zekeren, eerbied dacht zij aan de edelmoedigheid van haar ridder Juanito. Hij deinsde voor niets terug, daarom had ze er in toegestemd hare terugreis naar Londen onder zijn geleide te aanvaarden. Dat er lieden waren, als Holbach, die dit haar en hem zouden euvel duiden, baarde haar geene bizondere zorg. Zij mocht den baron wel om den komischen toon van zijn gesprek, als ‘justicier’ kende zij hem geene bizondere rechten toe. Zoo mijmerend bleef zij in het witte morgengewaad, dat wijd achter haar uitgolfde, van de eene kamer in de andere loopen. Eene oude schoonmaakster met een stedelijk haagsch akcent hielp de stapels borden en schotels, die aan eene restauratie behoorden, in orde brengen. Eene tweede persoon met een fraai gekapt hoofd en een net zwart kleedjen, het midden houdend tusschen eene kamenier en eene huishoudster, stond aan de beide kolossale koffers van madame, waarin de kostelijke robes en de zijden mantels met eene ontelbare menigte schoone toiletzaken van madame moesten geborgen worden. Madame zou omstreeks tien uren op reis gaan. Niemand zou kunnen zeggen, dat madame in ge- | |
[pagina 213]
| |
zelschap was vertrokken. De kamenier in 't zwart zou madame tot Rotterdam begeleiden. Madame had groot respekt voor de hoogere etikette van de fatsoenlijke waereld. Zij zou haar reiskompanjon bij toeval aan boord van den stoomer ontmoeten, na vooraf alles te hebben geregeld gedurende eene laatste bijeenkomst in het Bath-hotel. Even voor negen uur werd er gescheld. De schoonmaakster klauterde bonzend de trap af en op. Toen kwam ze met het bericht, dat een heer, die gisteren tweemalen te vergeefs gepoogd had madame te spreken, op nieuw belet vroeg. Madame vermoedde, dat het de nota van den restaurateur was. Zij had bevolen, dat men er tusschen negen en tien meê komen zoude. – ‘Laat dien heer maar een oogenblik hier!’ – zei ze in goed Nederlandsch tot de schoonmaakster. Madame begaf zich naar de andere kamer, om even naar hare dierbare koffers te zien. Hare toiletten maakten een deel van haar leven uit. Op dit stuk gevoelde ze zich artiste en ze moest dus zorgen, dat geen enkel werktuig tot hare verheven kunst werd verwaarloosd. Daarna keerde ze tot haar ontredderd salon terug. De bezoeker bevond zich met zijn rug naar haar toegekeerd. Waarom staat madame verschrikt stil? De vreemde heer had een eenigszins hoogen rug, maar hoe zou dit haar kunnen doen ontstellen? Juist wendde de bezoeker zich tot haar. | |
[pagina 214]
| |
Madame onderdrukt met moeite een kreet van schrik en fluistert: – ‘Victor!’ Victor Wilman buigt zeer deftig en andwoordt: – ‘Met uw verlof, ik heb de eer niet aan u bekend te zijn en verzoek beleefd gedurende ons kort onderhoud dit wel in 't oog te willen houden!’ Madame heeft de doordringende, donkere oogen neergeslagen – zij schijnt te sidderen. Victor vervolgt: – ‘Mijn naam is Victor Wilman. Ik ben kandidaat-notaris ten kantore van den heer Van Voorden hier in Den Haag. De notaris heeft eene eenige dochter, die nog geen jaar geleden getrouwd is met een ellendeling, Van Limbeek genaamd. Misschien is hij u bekend onder den naam van Juanito!’ Madame heeft hare oogen niet opgeslagen. Zij scheurt de kant van haren bewonderenswaardigen zakdoek. Victor let bijna niet op hare houding. Zijn gelaat is gespannen ernstig. Hij heeft met sterke wilskracht zijne ontroering bedwongen. Hij vermijdt zelfs zijne blikken te vestigen op de schitterende dame in het lange, witte gewaad. Hij gaat voort: – ‘De arme mevrouw Van Limbeek verdient ieders medelijden, ieders hoogachting. Gedurende den korten tijd van haar huwelijk heeft zij veel geleden!’ – ‘Maar, Victor! is dat mijn schuld?’ | |
[pagina 215]
| |
Madame heeft hare gewone zelfbeheersching verloren en zinkt in een leunstoel, terwijl zij haar gelaat in de handen verbergt. – ‘Mag ik u verzoeken, aan de voorwaarden van ons onderhoud te denken. Ik heb de eer bij u niet bekend te zijn!’ Victor bestrijdt zichtbaar zijne aandoening. Madame steunt het schoone hoofd onder de betooverende, witte hand en fluistert met weenende stem: – ‘O, moeder! moeder!’ – ‘Ook ik heb eene moeder, mevrouw! eene edele, achtenswaardige dame, vroegtijdig vergrijsd door het verlies van haar echtgenoot en van hare eenige dochter, de trots van ons gezin, het kostbaarst kleinood onzer familie. Maar ik dwaal af van mijn onderwerp! Vergeef mij, mevrouw!’ Madame zag niet op, maar weende in stilte. Victor werd bijna verlegen door den indruk, dien zijne woorden maakten. Schielijk hernam hij: – ‘Ik heb u eene waarschuwing te geven in uw belang, dat misschien in éen opzicht met het belang der jonge mevrouw Van Limbeek overeenstemt. U stelt zich voor, mevrouw! dat de schelmsche leeglooper een aanzienlijk fortuin bezit, dat hij uw weg met goudstukken kan bestrooyen! Dit alles is volkomen onwaar. Hij heeft in de laatste weken de kleine rest van zijn privaat vermogen te gelde gemaakt en zijne vrouw bezit niets anders dan eene rente, welke haar ouders haar toekennen. Het zou | |
[pagina 216]
| |
zeer goed kunnen zijn, dat hij weldra meer op uwe edelmoedigheid zoude gaan rekenen dan u op de zijne!’ Madame hief het betraande gelaat omhoog en fluisterde: – ‘Hij heeft wel degelijk fortuin! Gisteren heeft hij iemand een traite van zeshonderd gulden op zijn bankier gegeven!’ – ‘Daar is geen enkele gulden meer in kas bij den bankier. Gisteren avond heb ik dit toevallig ontdekt. Mijn patroon heeft dikwerf geldzaken met den voormaligen bankier van den heer Van Limbeek. Daar er ons, vooral der jonge mevrouw, veel aan gelegen was te weten, hoeveel hij nog bezat, heb ik dit op beleefde wijze uitgevorscht!’ – ‘Maar dan is die traite van zeshonderd gulden louter bedrog!’ – ‘Waarom niet?’ Madame scheen in ernstig nadenken verzonken. Victor wachtte eene pooze. Eindelijk besloot hij: – ‘Men heeft zekerheid verkregen, dat Van Limbeek heden met u naar Londen reist. Ik laat het u over te oordeelen in hoever uw belang meêbrengt dit uitstapjen te maken. Ik heb de eer u te groeten, mevrouw!’ Nu rijst madame snel van haar zetel. Met terneergeslagen oogen zegt ze schielijk: – ‘Ik dank u, meneer! Nog éen woord, u heeft gesproken van uwe moeder en eenige zuster..... is die zuster gestorven?’ | |
[pagina 217]
| |
- ‘Voor ons is zij gestorven!’ - ‘Gedenk haar dan in liefde!’ - ‘Wij betreuren haar.... dagelijks!’ - ‘Victor!’ De jonkman had de laatste woorden met weemoed uitgesproken. Hij had madame een langen blik ten afscheid toegeworpen en was toen plotseling verdwenen, zoodat hij het niet meer gehoord had, hoe zij bijna smeekend zijn naam noemde. En wederom zonk zij in den leunstoel. Eene echo uit lang vervlogen jaren had plotseling in hare ooren geklonken. Zij had zich getroffen gevoeld - zij had op een woord van genegenheid gehoopt. Victor had haar door zijne kalme vastheid van geest doen verstaan, dat zij inderdaad voor hem gestorven was. Nu hief ze het schoone hoofd weer vrijmoediger op. Zij wischte hare laatste tranen af. Zij wilde alles vergeten - maar het bericht omtrent Juanito? Zij moest het gelooven; haar fiere broeder zou niet gekomen zijn, als dit alles niet volkomen juist ware. Dus was Juanito geruïneerd! De huichelaar - waarom had hij het haar niet eerlijk bekend? Waarom zijne laatste duizenden op de speeltafel gewaagd? Omdat hij ijdel was - oordeelde madame - en boven alles behoefte had, om te schitteren! In weinige sekonden had zij haar plan gemaakt. Zij schaamde zich over hare weekheid, doch al stil klopte nog haar hart. Zij kon de aandoening door | |
[pagina 218]
| |
Victors verschijning teweeggebracht, zoo snel niet overwinnen. Nog dagen, nog maanden bleef die zonderlinge ontroerde stemming haar op nieuw schokken. Zij zocht afleiding overal, waar gedruisch en beweging was. Meer dan ooit luisterde zij thands naar muziek - iederen avond wijdde zij hare volle aandacht in den schouwburg aan het drama, dat vertoond werd. In haar gemoed evenwel werd heimelijk een ander drama gespeeld - de wanhopige strijd tegen de nimmer stilzwijgende stem des gewetens. |
|