Jeannette en Juanito
(1877)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 235]
| |
[pagina 237]
| |
Met de schoone Septemberdagen van 1874 is de nederlansche staatskaros weder langzaam gaan voortrollen. De langdurige krizis is eindelijk opgelost. De kansen voor de liberale kandidaat-kondukteurs waren verdwenen - de heer Richland bleef eenvoudig lid van de Kamer, hoewel velen beweerden, dat hij een invloedrijk lid van dat hooge staatslichaam was. Notaris Van Voorden had in den laatsten tijd nog al drok gekonfereerd met den heer Richland en schoon het juist niet onmiddellijk bleek, of die konferentiën er iets mee te maken hadden, zeker is het feit, dat de onlangs opgetreden minister van justitie bij gelegenheid eener nieuwe benoeming tot notaris Zijner Majesteit den Koning den kandidaat Victor Wilman aanbeval. Victor is tot groote vreugde der familie Van Voorden notaris geworden. | |
[pagina 238]
| |
De gele stralen der dalende September-zon kleuren de daken vermiljoenrood. Victor zit met een vergenoegd gelaat aan zijne schrijftafel. Hij is reeds twee dagen notaris en heeft het drok gehad met allerlei aangename belangstelling van vrienden en bekenden. Meneer en mevrouw Van Voorden hebben hem overstelpt met beleefdheden - ook Jeannette drukte hem zwijgend, maar hartelijk de hand. Het kantoor heeft nu een nieuwen naam en wordt bestuurd door de notarissen Van Voorden en Wilman. Hij heeft besloten brieven aan vrienden te schrijven, maar hij tuurt gestaag uit zijn venster. Hij poogt een blik in het tuintjen te slaan door het openstaande venster, maar hij durft zeker zijn hoofd niet ver vooruitbewegen, uit vrees, dat twee dames in den tuin hem zullen opmerken. Op de tuinbank bij het bed met maandrozen zitten ze in ernstig gesprek. Mevrouw Wilman in haar gewoon net zwart kleed en de jonge weduwe Jeannette van Limbeek, evenzoo in 't zwart, schoon niet in zwaren rouw. De beide dames zagen elkander dikwijls, maar Victor trok zich bij Jeannettes bezoeken meer terug, dan juist noodig was. Verleid door den schoonen zoelen September-avond zitten de beide vriendinnen buiten. Jeannette heeft de lieve oude vrouw hartelijk omhelsd en geluk gewenscht. - ‘O, mevrouw!’ - spreekt ze. - ‘Wij hebben in lang zulke vroolijke dagen niet gehad. Papa is | |
[pagina 239]
| |
geheel verjongd en zoo blij als een kind! Tedereen weet, hoe volkomen Victor de benoeming heeft verdiend. Ieder komt hem en ons gelukwenschen! Welk een voorrecht een ijverigen en braven zoon te bezitten!’ Wie Jeannettes gelaat opmerkzaam had waargenomen, kon zekere ontroering bemerken, die ze door drok en vroolijk praten poogde te bemantelen. Het frissche, mooye kopjen is wel een weinig bleek, maar de levendige, bruine oogen hebben nog niets van hun ouden glans verloren. Er is zelfs veel meer licht in dan vroeger. Ernstige trekken schijnen soms om mond en neus te trillen, doch de verandering, sints een jaar in haar uiterlijk zichtbaar geworden, getuigt van een nieuwen, krachtigen geest. Jeannette heeft veel geleden, veel vergeten, en veel geleerd. Mevrouw Wilman ziet haar met kwalijk verholen genegenheid aan. En dan dwalen de oogen der oude dame naar de geopende vensters van Victors kamer. - ‘Ik ben zeer gelukkig, lieve Jeannette!’ - andwoordt ze op zachten toon - ‘vooral omdat de benoeming ons allen even aaangenaam is. 't Zal nu wel rustig en kalm voor je zijn bij de oudelui na al die schokken.....’ - ‘Dat had niet veel te beteekenen, mevrouw!’ - ‘Maar ik dacht toch, dat je er een paar dagen ziek van waart geweest. Ik heb je zeer beklaagd, kindlief!’ | |
[pagina 240]
| |
- ‘Ik spreek er maar nooit meer over. Aan u alleen wilde ik het gaarne bekennen, zoo als ik u aanstonds alles vertelde, na mijn herstel. Ik ben een paar dagen zeer ernstig ongesteld geweest, zooals u weet. Dat kwam niet van een paar schrammen in mijn hals door het gebroken glas van den spiegel, dat kwam van al de ergernis en ontsteltenis, die ik had moeten lijden in de nachten, als ik bleef waken, tot hij terugkwam!’ Eigenaardig was de fiere minachting, waarmeê dat woordjen: ‘hij’ werd uitgesproken. - ‘Voor de waereld, zelfs voor mijn vader wilde ik niet weten, wat al laagheid en vernedering ik had moeten dulden. Met al de bizonderheden zijn maar weinigen bekend. Mama weet alles, u zelve en dan de oude knecht Laurentius, die nu huisbewaarder is in mijne ongelukkige woning. Voor het overige geloof ik niet, dat men die akelige geschiedenis hier kent. Gelukkig, dat hij zich zelf zoo spoedig heeft gestraft - de meeste menschen spreken nu van die andere, vreemde vrouw, als oorzaak van zijn zelfmoord!’ Mevrouw Wilman wist niets van de verschijning dier ‘andere, vreemde vrouw.’ Victor had haar de smart gespaard. Daarom andwoordde ze met lieflijk medelijden: - ‘Arm kind! Zoo jong, zoo vol hoop en zoo vreeslijk teleurgesteld!’ - ‘Och, mevrouw! Ik heb geleerd in de om- | |
[pagina 241]
| |
standigheden te berusten. Ik ben in een jaar tijds een weinig verstandiger geworden, hoop ik. Als jong meisjen werd ik wel wat verwend - mijne goede ouders konden mij niets weigeren. Ik dacht, dat alles naar mijne grillige invallen moest worden geregeld - en zoo noodzaakte ik papa in mijn huwelijk toe te stemmen. Zoolang ik verloofd was, vond ik mijn aanstaanden man een afgod, dien ik met dwazen jonge-meisjens-trots lief had. Maar ook niet langer. Op mijne huwelijksreis ontdekte ik hoe hij was. Langzaam werd ik wijzer en leerde ik mij zelve beter kennen. De rampen, die ik doorleefde, beschouwde ik als de natuurlijke straf mijner vroegere dwaasheid. En nu alles voorbij is, klopt mij het hart weer rustig. Het oude leven is voorbijgegaan - ik vrees niet voor de toekomst!’ Reeds lang waren de laatste purperen vonken van de wegzinkende zon achter de toppen der boomen en daken verdwenen. Geen windvlaag ruischte er door de bloemstruiken en heesters van het tuintjen. Mevrouw Wilman had Jeannette bewogen de hand gedrukt. De schemering daalde langzaam. Zachtkens klinken er harmonische akkoorden. Beide vrouwen heffen het hoofd op. Victor had de verzoeking niet kunnen weerstaan. Hij zat voor zijn klavier. Hij moest zijn hart uitstorten. Zoo zij het hoorde - geen nood, zijne melodieën en zangen zouden hem niet verraden. Zijn gemoed was vol, tot barstens toe. | |
[pagina 242]
| |
Forsch klinkt het allegro en stijgt omhoog als eene jubel-ouverture. De krachtige muzikale strofe - het thema der viktorie, wordt afgebroken door grillige, lachende stroomen van geluid, die juichen en schateren in een wild allegretto. Onophoudelijk wint de volheid der tonen, bont afgewisseld door vroolijke, orgelende klanken, gelijk een koor van nachtegalen blij instemmend met den overwinnaar. Schalk volgen de fortissimoos elkaâr op, alsof de gele hand van eene heidin op den tamboerijn sloeg, smeltend bij wijlen weder in teeder zoete klachten, die snel door het krachtig triumfeerend tempo worden vervangen. Vroolijk ruischt door den tuin de overwinnigs-hymne van Victor. Jeannettes donkere oogen stralen van harmonische instemming en bewondering. Zij legt hare beide handen gevouwen om den rechterarm van mevrouw Wilman en fluistert: - ‘Hoe schoon!’ Maar de kunstenaar vertolkt thands eene andere stemming zijns gemoeds. Eene nieuwe muzikale strofe in mineur, andante con moto, vloeit zacht als een alt-solo naar buiten. Langzaam zwelt het lied door eene geestige melodische begeleiding ondersteund. Ernstige, weemoedige tonen, gelijk het suizen van den wind in de toppen der boomen, mengen zich bij de zacht klagende zangstem. Duidelijk wisselen reizangen en soloos | |
[pagina 243]
| |
elkander af - het karakter van het lied is ernstige, lyrische berusting, weemoedige vrede des harten. Jeannette is diep getroffen. Langzaam parelt er een traan in haar oog. Zij hoort eene echo van Victors schepping in haar hart. 't Is alsof de alt-stem voor haar zong: ‘Fier in het mateloos, rein azuur,
Stralend van rozenrood avondlicht,
Fonkelt de bergtop ginds!
Moede van 't klimmen naar hooger kruin,
't Oog, naar de blakende rots gericht,
Stijg ik met tragen voet.
Ginds bloeit de geurende alpenroos,
Die mij zoet lokkende tegenlacht:
“Hooger nog, hooger nog!”
Ginds wacht de vriendlijke woning mij,
Die voor den pelgrim een sponde spreidt,
Eer hij aemechtig zinkt.
Zonne des levens, ai, daal nog niet
Achter het pijnwoud van d' Alpenrug!
Avondrood! sta mij bij!
Ginds geurt de lieflijke rozenstam!
Ginds spelt de schittrende avondstar
Zaligen zegen voor
't Bitterst gefolterde
Menschenhart.’
Doch nu keert de dichter tot zijn zegethema terug. Krachtig klinkt andermaal het akkoord der overwinning en terwijl hij de juichende finale voltooit, schalt het blij orgelende vogelenkoor nog eens en | |
[pagina 244]
| |
sluit hij met een paar luidruchtige, fantastische grepen. Beide vriendinnen waren opgestaan van de tuinbank. Met vochtige oogen ziet Jeannette mevrouw Wilman schuchter aan. De duisternis was gevallen. Boven de daken en boomen ontstak de avondstar haar licht. - ‘Ik wist niet’ - zegt ze zacht - ‘dat Victor zulk een kunstenaar was.... en ik wist ook niet, dat hij zooveel geleden had!’ - ‘Lief kind! Heb-je dat begrepen?’ - ‘Ja, mevrouw! Maar hij is gelukkig, want zijne tonen ademen vrede....’ - ‘En bange smart na langen, wanhopenden strijd!’ Jeannette fluistert nog zachter: - ‘Het schijnt of nieuwe hoop, nieuwe levenslust zijn hart doen kloppen!’ - ‘Zeker, maar ik vrees.....’ Mevrouw Wilman ontroerde. Zij had Jeannettes hand gevat en bedwong nauwelijks hare tranen. - ‘Ik vrees’ - vervolgde zij sidderend, - ‘dat zijne hoop op nieuw teleurgesteld zal worden!’ - ‘Waarom?’ - ‘Victor moge een edel karakter bezitten, moge uitstekend zijn door velerlei gaven van geest en hart, het zal hem niet baten.... de arme jongen is misvormd door zijne hooge schouders.... géene schoone, jonge vrouw zal hem ooit tot man verkiezen!’ | |
[pagina 245]
| |
Mevrouw Wilman wendde het hoofd af - het somber gestemde moederhart uitte zich in zacht geween. Jeannette drukte eerbiedig hare hand en vroeg met meer schroom dan ooit: - ‘Heeft iemand zijne liefde geweigerd?’ - ‘Neen, mijn kind! Maar hij heeft nooit durven spreken!’ - ‘En toch heb ik hem van avond verstaan!‘ - ‘Heb-je hem verstaan? Is 't mogelijk?’ Mevrouw Wilman sprak deze woorden met eene stem, trillende van zoo zalige blijdschap, dat Jeannette hare ontroering niet meer meester was. Zij wierp zich plotseling aan hare borst en fluisterde: - ‘Hij heeft mij lief! Hij heeft mij lief! Moeder! mag ik uwe dochter worden?’
Des anderen daags zat de notaris Van Voorden alleen op zijn kantoor. Victor zou eerst te twaalf uur verschijnen, zijne moeder zou bij de familie Van Voorden eenige uren komen doorbrengen. In een jaar tijds is de notaris, vooral door zijne hevige ziekte, veel verouderd, maar afgeleefd of vervallen ziet hij er niet uit. De gezonde kleur zijner wangen en het zilverwitte hair aan zijne slapen geven hem een eerbiedwekkender voorkomen dan vroeger. Hij is door inwendige rust en door het langzaam herwinnen zijner vroegere genoeglijke stemming weder volmaakt gezond. Bovenal is hij hoogelijk ingenomen | |
[pagina 246]
| |
met de benoeming van Victor tot notaris, daar hij zich nu met zijne rechterhand heeft kunnen associëeren. Er is nog éen ding, dat hem soms kwelt. Zijne lieveling Jeannette, gelukkig door den dood ontheven van den band, eenmaal zoo onnadenkend vastgeknoopt, draagt den naam van mevrouw de weduwe Van Limbeek. Die naam is den notaris een gruwel. In den Haag wist ieder thands de geschiedenis van den zelfmoordenaar. Er ontstond eene Juanito-legende, die uit vrij wat schriller en stuitender kleuren was saâmgeweven, dan waarover de geschiedschrijver beschikken kon. En den naam van dien man zou zijne lieve dochter misschien haar leven lang dragen! Wel beklaagde men Jeannette en de familie Van Voorden, maar beklag en medelijden strooyen nauwelijks enkele bleeke rozen op ons levenspad. Meneer Van Voorden hield niet veel van beklaagd te worden en zat er dikwijls over te mijmeren, hoe men den hatelijken naam van Van Limbeek zou kunnen wegcijferen - waarbij zijne echtgenoote hem den troostgrond verschafte, dat Jeannette wel spoedig een tweede huwelijk zou aangaan. Maar dit stemde den notaris niet altijd tot onvoorwaardelijke blijdschap. Hij wist, dat zijne dochter veel had geleerd - zij had hem dikwijls toegegeven, dat zij zelve oorzaak van hare rampen geweest was, maar bij een tweede huwelijk konden nog zooveel andere kwade kansen zich voordoen. | |
[pagina 247]
| |
De notaris heeft op het oogenblik geen spoed eischend werk en daarom herinnert hij zich, hoe Jeannette er op gesteld is, dat hij eenigszins gekleed aan de koffietafel komt. Bovendien, zijne oude vriendin, mevrouw Wilman, zal een bezoek brengen naar aanleiding van de associatie met Victor. Er zal een klein huiselijk feest zijn. De heer Van Voorden beijvert zich dus deftig in 't zwart op te treden. Zoodra hij gereed is, keert hij naar zijn kantoor terug, om den arbeid zijner employés en klerken te regelen. Toen de oude huisknecht Jakob, te twaalf uur, zijn heer zou aankondigen, dat de familie hem wachtte, was het opmerkelijk, dat de man voor het kantoor bleef stilstaan, om een kleinen bloemruiker schielijk uit zijn knoopsgat weg te nemen en daarna deftig aan de deur te kloppen. Meneer Van Voorden merkte op, dat Jakob zijn gala-livrei droeg, voorgesteld door een e breede gouden bies op de kraag van een donkerblauwen rok. De notaris merkte wel, dat zijne vrouw het bezoek van mevrouw Wilman met zekere plechtigheid behandelde en ging in eene zeer vergenoegde stemming naar de verandah. Het zag er buitengewoon feestelijk uit. Behalven de gewone oranjeboomen en varengewassen, schenen er plotseling eene menigte van bloeyende tropische planten te zijn verschenen en was de keurig toebereide tafel met pracht van kostelijke ruikers voorzien. Mevrouw Van Voorden stond naast mevrouw | |
[pagina 248]
| |
Wilman vroolijk te spreken, toen de notaris binnentrad. Er was een opmerkelijk kontrast tusschen de beide deftige dames - de notarisvrouw had een veel te jeugdig kapsel en droeg een gewaad van gekleurde zijde, alleen merkwaardig om den hoogen prijs, 't welk het aan grondstof en arbeid had gekost; Victors moeder was verschenen in haar gewoon zwart, terwijl de sneeuw aan hare slapen haar schoonsten tooi uitmaakte. De notaris reikte haar vriendelijk de hand en wisselde eenige opgeruimde woorden over Victors benoeming en over het vennootschap der beide notarissen. Toen vroeg hij: - ‘Waar is Jeannette?’ Mevrouw Van Voorden wees naar den tuin. De notaris plaatste zich bij de tuintrap der verandah en zag van verre Victor en Jeannette, die in een zeer ernstig gesprek elkander de hand drukten. - ‘Zie onze jongelui eens!’ - riep hij vroolijk - ‘meneer de notaris Wilman schijnt van daag vakantie te nemen!’ Maar mevrouw Wilman trad eenigszins plechtig hem in den weg, toen hij van de trap naar den tuin scheen te willen afdalen. - ‘Van Voorden!’ - zei ze eenvoudig en waardig, - ‘ik geloof, dat ik je een goed nieuws kan berichten. Mijn beste jongen heeft zoo lang, als hij hier aan huis kwam, eene stille, maar hartelijke genegenheid voor onze lieve Jeannette met diepe | |
[pagina 249]
| |
geheimzinnigheid verborgen. Als kind heeft hij met haar gespeeld en liet hij zich gaarne door haar plagen, later ging de oude gemeenzaamheid over en werd Jeannette hem vreemder. Eene moeder ziet scherp en daarom heb ik spoedig ontdekt, wat hem dikwijls zoo neerslachtig maakte - hij heeft veel geleden in het verloopen jaar, toen hij dat rampzalige huwelijk ook tegen je eigen zin zag tot stand komen. Eéne goede vrucht heeft die treurige gebeurtenis gedragen. Jeannette is verstandiger, lieftalliger, zachter gestemd. Zij is eene lieve jonge vrouw met een beminnelijk karakter geworden. Zij heeft leeren inzien wie hare vrienden zijn. Zij heeft Victor leeren waardeeren, zooals ze me zelve gister zeide en nu ontbreekt er niets dan de toestemming van den vader onzer Jeannette en de sympathie van den kompanjon mijns braven Victors!’ De notaris bleef een oogenblik sprakeloos. Zijne oogleden knipten gedurig op en neer, eindelijk wischte hij snel een traan weg en omhelsde zonder een woord te zeggen de beide dames herhaalde reizen. Daarna begon hij rad te spreken en allerlei vroolijke gebaren te maken. 't Was de illuzie van de laatste jaren geweest! Maar hij had het nooit durven hopen. Knappe kerels, als Victor, stonden altijd achter bij zulke modegekken, als er hier zoo veel in de stad liepen. Jeannette had groot gelijk! Een beter, degelijker man dan Victor was hem niet bekend. | |
[pagina 250]
| |
- ‘En, mama!’ - valt hij zich plotseling zelf in de reden - ‘dan zal ze niet langer mevrouw Van Limbeek heeten!’ Daarna zich met weemoedige vroolijkheid tot mevrouw Wilman richtend: - ‘Zij zal den naam dragen van je braven man, beste vriendin! Er is geen betere!’ Intusschen naderden de beide jongelui. Ze waren juist even groot, toen ze gearmd naar de verandah kwamen. Jeannette behoefde dus nooit op de hooge schouders van haar aanstaanden echtgenoot neer te zien, zij zag hem steeds in het open, nobel gelaat, zij mocht er den vasten blik zijner donkere oogen ontmoeten - zij zou hem later met hare bevallige vingeren het schoone, zwart krullende hair menigwerf van de slapen verwijderen. Jeannette had in Victor een beproefd en trouw vriend leeren liefhebben, maar boven alles een man zonder ziekelijke ijdelheid en valschheid - zij had zich dubbel gelukkig geschat den stillen wensch van Victor en haren vader beide tegelijk te vervullen. Zij was niet meer het wufte kind, betooverd door een zwierig gekapt heer, die zich met gratie in een salon kwam ‘prezenteeren.’ Toen zij voorbij de jasmijnstruiken kwamen, waar Victor haar eenmaal gebeden had naar den raad haars vaders te luisteren, stond hij stil. Hij bracht een kleinen bundel met verzen te voorschijn en toonde Jeannette eene gedroogde agaatroos. | |
[pagina 251]
| |
- ‘Die heb ik eenmaal hier gevonden, lieveling!’ - fluisterde hij. - ‘Nu mag ik je bekennen, hoe dikwijls ik de arme bloem met droefheid heb bekeken, als ik dag aan dag dit boekjen ter hand nam. Je hadt haar voor mijne voeten geworpen - zoo als de ernstige waarschuwing......’ - ‘Stil!’ - andwoordde Jeannette. - ‘Al het oude is voorbij. Werp de verdorde agaatroos weg. Hier is eene betere!’ Zij had eene donkerroode maandroos gekozen en stak ze Victor in het knoopsgat. Zoo stonden ze, wat verlegen, wat blozend, wat ontroerd, maar gelukkig, tegenover hunne ouders. De notaris was luidruchtig opgewonden - hij kuste Jeannette, alsof ze uit een plotseling levensgevaar was gered, terwijl een traan van den blijden vader in hare schoone, donkerbruine hairen rolde. Beide handen van Victor drukte hij in de zijnen, zonder te spreken, vergenoegd lachend en mompelde daarna: - ‘'n Man, 'n opperbeste man voor mijne Jeannette!’ Groote uitgelatenheid kenmerkt den grijzen notaris bij het feestelijk déjeuner. Hij moet Victor aan de eene en Jeannette aan de andere zijde hebben - daar helpt geene tegenwerping. Hij vervult de verandah met zijn luidruchtig lachen en brengt allerlei kluchtige invallen te voorschijn. Mevrouw Van Voorden is zeer tevreden. Zij maakt voor het eerst de opmerking bij zich zelve, dat, wanneer Victor, | |
[pagina 252]
| |
met het gelaat naar haar toegekeerd, juist tegenover haar zit, zij hoegenaamd niets van zijne schouders kan merken. Zij prijst in stilte zijn flink gelaat en denkt aan al de schoone eigenschappen van geest, waarvan hij een zoo goed gebruik maakt. Meneer Van Voorden wil eene kelk champanje wijden aan de verloving zijner dochter met zijn nieuwen ambtgenoot en kompanjon. Hij spreekt daarom half schertsend, half innig bewogen. Hij herinnert aan zijn ouden, goeden vriend Wilman, wiens leven door rampen werd verkort en acht zich gelukkig, dat weduwe en zoon thands in zoo nauwe betrekking tot zijn gezin zullen komen. Mevrouw Wilman bedwingt hare tranen niet, Victors oog blijft helder, maar hij denkt met stillen kommer aan de trotsche vrouw, die hij onlangs na jaren had teruggezien en die hem gebeden had zijner zuster Bertha in liefde te gedenken. Bescheiden werd er aan de glazen deur in de gang getikt. Daarop traden binnen Laurentius, Jakob en de twee meiden van den notaris. Laurentius droeg ook een blauwen rok met een vergulden bies en beide grijze bedienden hadden bloemen in 't knoopsgat, alle vier brachten zij elk een bizonder fraayen ruiker. Verlegen komen zij vooruit. Laurentius treedt naar Jeannette. Aan de uitdrukking van zijn gelaat bemerkt men, dat de oude man spreken wil, maar aarzelt. De notaris knikt hem bemoedigend toe. | |
[pagina 253]
| |
Daarop verkloekt hij zich en overhandigt aan Jeannette zijn ruiker. - ‘Mevrouw!’ - zegt hij, soms haperend - ‘al deze bloemen zijn uit uw eigen tuin in het nieuwe huis. Wij wisten niet, hoe we u zouden feliciteeren met dit blijde feest... en daarom heb ik deze bloemen uit onzen tuin gekozen. U weet het misschien nog niet, maar meneer Wilman heeft voorleden jaar met groote moeite en groot verstand uw tuin zoo schoon aangelegd, terwijl hij 't ieder verbood er ooit van te spreken. Wat konden we u beter aanbieden dan deze schoone bloemen, de eerste, die u met een vroolijk hart uit onzen tuin kunt plukken. Uw aanstaande echtgenoot heeft ze geplant - ik heb ze trouw onderhouden, want ik ben nog een beetjen bloemist van mijn ambacht geweest en nu wenschen we altemaal, dat u heel gelukkig moogt zijn, dat u gauw in het nieuwe huis moogt terugkomen, en dat de oude Laurentius nog een poosjen bij u en meneer Wilman blijven mag!’ Jeannette was getroffen en drukte den grijsaard de hand. Nu kwam Jakob, nu kwamen de meiden en allen spraken een korten wensch uit en Jeannette werd overstelpt met ruikers. De notaris had Jakob een wenk gegeven en deze kwam met glazen, terwijl Victor Laurentius en het drietal huisbedienden een goed gevuld glas champanje schonk. De notaris stond op en bedankte hen allen, terwijl hij inzonderheid Laurentius prees, die in moeyelijke | |
[pagina 254]
| |
omstandigheden zijne jonge mevrouw zoo kloek had gesteund. Het viertal was geroerd, de dames stonden op, er werden handdrukken gewisseld. Na hun vertrek ging het gezelschap uiteen. De jong verloofden zochten den tuin op, nadat meneer Van Voorden aan Victor schertsend acht dagen vakantie had gegeven. En toen zij weder in de schaduw der jasmijn-boschjens gekomen waren, toen legde Victor den arm om Jeannettes leest en blikte hij haar met grenzelooze liefde en bewondering aan. De jonge vrouw zag met eene lichte siddering in zijne stralende oogen, daarna glimlachte zij met de belofte eener vurige genegenheid. Victor drukte haar onstuimig aan zijne borst en ving voor de eerste reize een zoeten liefdekus van hare lippen. Victor was in waarheid overwinnaar!
einde. |
|