| |
Zevende hoofdstuk.
Winter.
Papa Rolsing vond, dat Wim, die op school goed zijn best deed, wel eens een verzetje mocht hebben, en omdat er twee dagen later een kindervoorstelling gegeven zou worden door een bekend ‘goochelaar en prestidigitateur’ - als Wim het tien keer achter elkaar vlug zonder fout kon zeggen, zou hij een kwartje verdienen, doch ondanks veel hopelooze pogingen bracht hij het niet zoover - mocht hij er met zijn onafscheidelijken vriend Jan, heen, terwijl Dora ook nog wàt graag van de partij was.
Zoo was de heele familie Rolsing present, en de voorstelling was wel zijn geld waard: de goochelaar had zich best ‘toovenaar’ kunnen noemen op het oranjegekleurde programma, want 't was onbegrijpelijk en
| |
| |
ongelooflijk, wàt hij te aanschouwen gaf. Een springlevend konijn haalde hij uit een hoogen hoed te voorschijn, dien hij leeg aan het publiek had vertoond, en waaruit al dadelijk, na aanraking met zijn wonderstaf, een damestaschje, een zijden zakdoek en een horloge, een armband, een wollen das, en nog meer dingen te voorschijn kwamen. En tot slot het konijn! Wim en Jan keken elkaar telkens in opperste verbazing aan. Neen, zóóver zouden ze het nooit kunnen brengen, al hadden ze zich met hun georganiseerden feestavond al heele Brammen gevoeld. En later liet de meneer zich blinddoeken, heel stijf, en raadde toch telkens, wat hem voorgehouden werd. En hij liet zich vastbinden met koorden en touwen - eventjes zakte het scherm, een minuut maar - en daar stond hij, bevrijd van zijn boeien, te buigen voor het handenklappende publiek. Ook kwamen er gedresseerde honden, die op de achterpootjes met elkaar dansten, door hoepels sprongen, en allerlei kunsten deden. Het was een heerlijke middag, en met roode kleuren van opwinding en pleizier stonden ze eindelijk, toen het afgeloopen was, weer op straat.
‘Ik heb dorst gekregen,’ verzekerde Vader, ‘honger en dorst, en de jongens zien er ook naar uit, of ze wel wat zouden lusten. Vooruit, eens kijken of er nog plaats is in de melksalon van juffrouw Dolkers.’
Gelukkig er was plaats, maar 't was ook het laatste tafeltje en de laatste stoelen, die onbezet waren. Het geheele zaaltje - de eenige ververschingssalon, die Groenburg rijk was, - was gevuld, zeker tengevolge van de verleidelijke uitstalling voor het raam van
| |
| |
versche gebakjes, appelbollen en banketharten.
De jongens kregen een glas limonade, de anderen thee, en vader liet een schotel met gebakjes komen, waarvan elk voor zich het meest begeerlijke mocht uitzoeken.
Jan en Wim hadden dadelijk een roomhoorn te pakken, die hun neuzen al spoedig een gele punt gaf, en Dora had een reuzentaartje, een dubbel formaat, dik belegd met slagroom. Met welbehagen bracht ze het schoteltje bij het gezicht.
‘Wacht, er zit een vlieg op!’ zei Oom.
Ze keek nauwkeuriger. ‘Wel neen!’
Flap! Oom gaf een tik onder tegen het schoteltje aan, en de geheele witte schuimlaag bedekte haar neus en kin en wangen.
‘Jakkes!’ proestte ze.
‘Maar man!’ protesteerde tante, doch Wim sloeg met beide vuisten op het tafeltje en gilde: ‘O, Door, 't lijkt wel, of je geschoren moet worden. Zoo ziet vader er precies uit, als de barbier er is.’
Alle hoofden wendden zich naar het kleine gezelschap, waar zoo'n spektakel was, en iedereen lachte.
Tante kreeg medelijden met het slachtoffer, dat met vuurrood gezicht fluisterde:
‘Ik heb geen zakdoek bij me, mag ik even de uwe?’
Oom keek met onschuldige oogen naar het plafond.
‘Ik wil het wel afslikken,’ verzekerde Wim, die het blijkbaar zonde vond dat het kostbare lekkers op deze manier verloren ging, - maar Dora bedankte voor die eer en kunstbewerking. Jan schoof een eindje van zijn
| |
| |
gastheer vandaan: hij had het taartje liever in den mond, en vreesde een zijdelingsche aanval, als het zijn beurt eens mocht worden.
‘Duw jij Vader nou met zijn neus in de thee,’ ried Wim aan, maar Dora mompelde:
‘Neen, ik zal me wel anders wreken!’
‘Wéér een griesmeelpudding?’ informeerde Oom zachtjes; Dora antwoordde: ‘Wacht U maar, mijn tijd zal ook wel eens komen!’
Den volgenden dag was Ooms verlof weer om: hij zou met den middagtrein weggaan. Eerst ging hij 's morgens met tante Joop nog een paar boodschappen doen, en bij terugkomst overhandigde hij haar een zak met caramels.
‘Hier nichtje, als boete voor de ongerechtigheid van gisterenmiddag!’
‘U was tòch zeker bang voor vergelding?’ lachte ze, en hij moest bekennen:
‘Ja, als je het eenmaal met een vrouw aan den stok krijgt, delf je toch het onderspit. Dus nu zijn we weer verzoend?’
‘Volkomen verzoend, Oom; daarvoor lost U uw schuld te royaal af; 't is zeker wel een half pond, dat U meebrengt voor me.’
Nu liep het tegen Kerstmis. Sint Nicolaas-avond was gezellig en huiselijk gevierd, waarbij Wim natuurlijk het meest gespektakeld had en reuzenpakketten had gemaakt aan het adres van Moeder, Dora en Koba, die bij slot enkel een stukje steenkool, een kapot soldaatje, en een spruitje bleken te bevatten.
| |
| |
Hij was van het kastje naar den muur gestuurd, had op zolder moeten zoeken - gewapend met een electrische zaklantaarn - wat eindelijk in de bijkeuken te vinden was. Moe en opgewonden vereenigden ze zich met hun drietjes om de tafel, om chocolademelk te drinken en een hart van banket te keuren, maar Wim kon het geen vijf minuten achtereen op zijn stoel uithouden.
Daarvoor was de uitstalling van al zijn schatten op de divan te verleidelijk, die, behalve snoeperijen, bestonden uit een groote boog met pijlen, zooals Wilhelm Tell zich niet mooier en practischer had kunnen wenschen, - een baggermolen, om in werking te worden gezet als zijn stoommachine aan den gang was, - een drietal mooie boeken, en een doos met postpapier, met zijn eigen naam bedrukt.
Dora had nog kans gezien, in de oogenblikken, dat tante afwezig was, een blousekraag voor deze te borduren, en tante had háár gelukkig gemaakt met een flesch fijne odeur en een zijden sjaaltje. - Van den boekhandelaar werd ook nog een boek gebracht aan Dora's adres: bij nader bezien een kookboek, en bij het hoofdstuk: puddingen! - was in den inhoud een dikke blauwe potloodstreep getrokken.
O, die Oom!
De handwerkjes voor thuis waren alle op tijd afgekomen, en zeer in den smaak gevallen, getuige de geestdriftige bedankjes ervoor.
Papa kreeg een aschbakje. Voor Lodewijk had ze nog een étui voor guldensbons gemaakt van blauwe zij, en Knier bedacht met een drietal fijne zakdoekjes in een
| |
| |
mooi doosje. - Nu was haar portemonnaie ook wel zoowat plat, maar dat was niet erg, want voorloopig had ze toch geen geld meer noodig voor dergelijke feest-uitgaven.
't Zou de eerste Kerstmis zijn, die ze niet thuis, in den familiekring zou vieren, en totnogtoe waren ze ook Ouden Nieuwjaarsdag steeds bij elkaar geweest. Papa, Mama, Bets, Lodewijk en zijzelf. Toen ze die opmerking eens tegen tante Joop maakte, had deze, zonder haar aan te zien, gevraagd:
‘Zou je het liever thuis vieren, Dora?’
Ze voelde, dat ze een kleur kreeg.
‘Gunst neen, tante, dáár zeg ik het niet om. 't Is bovendien een verre, dure reis, of wou U me meteen mijn congé geven?’
‘Je weet wel beter, meisjelief. Op deze manier is de winter wel door te komen voor me, ik zou werkelijk aan het tobben gegaan zijn, als ik jou niet had gehad. Maar heb je het zelf niet erg gemist, dat je hier geen omgang hebt met meisjes van je eigen leeftijd?’
‘Absoluut niet, tante; U is meer een vriendin voor me, dan een ouder familielid, en met Eva, al is ze veel ouder, kan ik toch best opschieten.’
‘Daar ben ik blij om; ik zou het me anders best kunnen begrijpen, als je eens naar huis verlangde. Maar je hebt gelijk, dat het voor een paar dagen eigenlijk de moeite niet is, om heelemaal naar Noord-Holland te trekken. We zullen het ons hier zoo gezellig mogelijk maken: als Bets in het voorjaar trouwt, zooals het plan is, ben je hier toch ook al den langsten tijd geweest.’
| |
| |
't Hinderde Dora toch wel héél eventjes, dat tante het zoo als een bagatel behandelde, dat ze nu de feestdagen niet in het ouderlijk huis zou zijn. Heimwee had ze absoluut niet, maar 't was toch voor het eerst, dat ze zoo lang in den vreemde was, en dan was het toch niet zoo'n groot wonder, dat ze er in deze dagen meer aan dacht, dan anders.
Maar ook juist in deze sombere weken, nu het wel leek, of er geen zon meer bestond, en de dagen met mist aanbraken en in mist eindigden, om van het gestadig regenen niet te spreken, had tante Joop ook behoefte aan aanspraak en gezelligheid. Want ze had wel gemerkt, dat tante heel vroolijk en opgewekt kon zijn, maar ook haar stille en melancholieke buien had. Ze trachtte dan wel vroolijk te doen, maar Dora zag er wel het gedwongene van... En 't was toch een streelend en prettig gevoel, dat ze zoo langzamerhand bijna onmisbaar was geworden.
De dag vóór Kerstmis hadden ze het allemaal druk: tante was 's morgens al in de keuken bezig, en Dora kreeg de boodschap dat er iets lekkers klaargemaakt werd, en dit een verrassing moest blijven, zoodat ze verzocht werd, niet achter te komen. Nu, ze had binnen gegenoeg te doen, want er was een heele mand met sparregroen en hulst gebracht, waarmee zij de kamers zou versieren.
Koba legde de haard in het salon aan, wat een buitensporige weelde was, gerekend naar het karige brandstoffenrantsoen.
‘Mevrouw en Meneer moeten de Kerstdagen toch
| |
| |
vóór kunnen zitten, en als er dan vandaag gestookt wordt, is het er alvast een beetje warmer, en goed voor de vocht. Dan hebben we ook morgen geen kachel aan te maken; want de haard kan vannacht doorbranden,’ verkondigde Koba, alsof ze een uitlegging schuldig was voor deze verkwisting.
Tante zag er verhit uit aan de koffietafel.
‘Kan ik U niet helpen?’ bood Door aan.
‘'t Grootste werk is al klaar,’ was het antwoord, ‘en jij hebt je al verdienstelijk genoeg gemaakt. Kind, wat heb je het hier snoezig versierd: die kleine takjes tusschen de plooien van de draperie staan beeldig, en je kunt geen kant heenkijken, of de roode besjes lachen je tegen. En Oom's stoel zoowaar met dennegroen omwonden: kom hier, daar verdien je een pakkert voor! Hij zal er van avond van opkijken: nu moet ik straks nog even de deur uit.’
‘Een boodschap? Laat mij die maar doen. U kon beter wat in een makkelijk stoeltje gaan zitten.’
‘Geen denken aan; en voor mijn boodschappen moet ik zelf uit. Ik wil nog wat lekkers bestellen, en kijk dan liever zelf bij juffrouw Dolkers eens rond, wat er zoo al is. Misschien wil jij dan in dien tijd de schoone kant naaien in de boord en de manchetten van mijn blauw zijden blouse? Die wou ik morgen aantrekken, en zoo'n wittigheidje staat een beetje fleuriger.’
Tegen half drie ging tante de deur uit.
‘Door, zet jij meteen maar vast thee! Neem het Zondagsche potje maar, het Japansche, dat is wat grooter, en ik heb idee, dat ik straks razende trek in een kopje
| |
| |
zal hebben. De boter was zeker wat zout, want ik heb nu al dorst. En doe maar vast je schoone lila blouse aan: misschien kom ik wel de een of ander tegen, die me aanklampt, zooals laatst Fientje Hoorweg. Je behoeft dan straks ook niet meer naar boven, om je te verkleeden, en je kunt gezellig bij me blijven. Ik kom zoo gauw mogelijk terug.’
Dora zorgde, dat alles in orde was. 't Was er wel niet bijgezegd, maar ze zette ook een schaaltje met borstplaatjes klaar, zoo'n snoepje bij de thee was 's middags al gewoonte geworden. En ze zou ze ook maar niet te slap zetten: het eerste kopje moest lekker sterk zijn, het volgende mocht dan desnoods op water met een kleurtje lijken.
Ze had juist een boek gepakt, om nog een oogenblikje te gaan zitten lezen, - 't werd om half vier al schemerig, en 't was de moeite niet waard, om nog een handwerkje voor den dag te halen, - toen ze de voordeur hoorde opengaan. Ze hief het hoofd op: daar zou tante zijn, en blijkbaar had het voorgevoel haar niet bedrogen, want meerdere voeten werden afgeveegd op de voordeurmat, en stemmen kon ze ook vernemen. Ze kwam overeind, - en juist was ze bij de kamerdeur, toen deze van den anderen kant geopend werd.
‘Moeder!’
't Was een kreet van verrassing, van verbazing, van vreugde: daar hielden een paar handen haar hoofd omvat, daar voelde ze Moeders adem over haar gezicht.
‘Mijn lieve kind, wat zeg je dáárvan?’
Ze kòn niets zeggen, haar oogen waren warempel
| |
| |
ineens vol tranen geschoten. En van Moeders armen ging ze over in die van Vader, die, - tweemaal zoo breed als van den zomer lijkend, in zijn dikke ulster, - achter Moeder aankwam.
En tante Joop, één en al pret en straling over haar gelaat, vormde de achterhoede.
Ze kon het zich eerst maar niet begrijpen: zaten heusch Moeder en Vader daar bij haar, hield ze werkelijk Mama's arm vast, was het geen droom?
‘Tante Joop, wat een zalige verrassing! Wat kunt U goed zwijgen en comedie spelen!’
‘Geloof maar, dat het me moeite genoeg gekost heeft, Door. Weken geleden hadden we alles al voor elkaar, - wat zeg jij, Marie? - en ik moest me laatst inhouden, om het niet te verraden, toen ik wel aan je merkte, dat het verlangen je een klein beetje begon te plagen. Ik kwam je natuurlijk als een harteloos, zelfzuchtig wezen voor, dat je voor mij alleen wilde houden, - maar je ziet nu, hoe je me dan toch verkeerd beoordeeld hebt.’
Wat een gezellige maaltijd! Oom kwam om half zes, 't was een tafel vol menschhen, zoo heel iets anders, dan ze gewoon waren. Geen wonder, dat men pas om half acht van tafel opstond. De twee heeren gingen naar de voorkamer, en namen ieder bezit van een fauteuil. Dora hielp Koba met het afdekken, en daar er toch meteen thee gezet moest worden, bleef ze maar zoo lang in de huiskamer, waar Moeder en tante Joop zaten te praten. Ze schoof ook bij de tafel, en het gesprek werd tenslotte zoo geanimeerd, dat een stem uit de voorkamer eindelijk waarschuwde: ‘Hoe is het, blijven we
| |
| |
vanavond gescheiden zitten, en krijgen we niets meer te drinken?’
‘Lieve deugd!’ Tante sprong op, Dora eveneens.
‘We vergeten heelemaal onze stakkerts van mannen! Dora, schenk je thee?’
‘Natuurlijk, tante. Hulp in de huishouding! U behoeft vanavond niets meer te doen: laat moeder eens zien, dat ik mijn tijd hier niet verluierd heb. Ik zal Wim ook een kopje geven, en hem dan naar bed brengen. Hij zit te soezebollen boven zijn boek.’
‘Niet waar!’ protesteerde deze, zijn oogen wijd opensperrend, ‘ik heb niks geen slaap.’
Dora sloeg een arm om zijn schouders, en fluisterde hem iets in: hij lachte tevreden.
‘Goed!’ zei hij; de belofte van een extra versnapering, deed hem berusten.
Hoe vlogen die enkele avonduurtjes om, er was nog zooveel te vragen en te vertellen. Dora kon maar niet genoeg kijken naar Moeders vriendelijk gezicht: ze zat in een laag driehoekstoeltje naast de canapé, waarop Ma en tante Joop troonden. De heeren hadden het over politiek, over de oorlog, behandelden wereldgebeurtenissen en wereldvragen, - maar het intiemere damesgesprek in den hoek, onder de rose omkapte schemerlamp, leek háár veel intressauter. Ma moest over iedereen vertellen, waar ze maar eenig belang in stelde.
‘Ja, Bets gaat tegen Mei trouwen, dat is nu vast besloten. Gerard is gepromoveerd tot Doctor in de Letteren, en is nu voor vast benoemd in Winschoten. 't Is wel een heel eind uit de buurt, maar och, er zijn nog
| |
| |
wel andere afstanden. Hij heeft ook nog over Indië gedacht, maar ik ben innig blij, dat hij zich dat uit het hoofd heeft gezet. Winschoten is tenminste nog te bereiken, al is het geen reisje, dat je om de veertien dagen doet.
En Lodewijk werkt nu hard, een studiehoofd heeft de jongen nu eenmaal niet, hij wordt in Juni negentien jaar, juist omstreeks zijn eindexamen, dus hij komt er niet al te vroeg, maar hij doet in elk geval zijn best, en zal er wel komen. Verleden jaar is hij gezakt, maar toen was hij ook een tijd ziek geweest, en leed in dat voorjaar erg aan malaria.’
De avond ging veel te gauw voorbij.
Dora was de eerste, die naar boven ging, maar slapen deed ze nog lang niet, toen de andereu al naar hun kamers waren gegaan. Ze had haar deur op een kier gelaten, en wat ze hoopte, gebeurde ook: de deur werd verder opengestooten, en moeders stem fluisterde: ‘Slaap je al kind?’
Neen, natuurlijk niet. En Moeder kwam even op de stoel voor het ledikant zitten, en 't was, of ze nu eigenlijk pas Ma voor zichzelf had, of ze vragen kon naar allerlei dingen die een ander allicht flauw gevonden zou hebben.
Er werd tegen het beschot getikt, en papa vroeg, of zijn vrouw plan had, vannacht op te blijven? Ma lachte, stond op, en gaf Dora een zoen: ‘Morgen komt er weer een dag, kind, maar ik wil je toch nog zeggen, hoe blij ik ben, dat tante Joop zoo over je tevreden is. Ze zal het naar vinden, je van het voorjaar
| |
| |
te moeten missen, maar dat kan nu eenmaal niet anders.’ -
Drie dagen bleven de logés, drie gouden dagen voor Dora, die 's morgens druk in de weer was, om haar huishoudelijke talenten te toonen, voor het dessert zorgde, maar geen pudding met pitten meer op tafel bracht. En toen ze den trein weer zag vertrekken, met Vaders en Moeders hoofd nog knikkend vanachter het raampje, had ze het prettige bewustzijn, dat de scheiding niet zoo heel lang meer zou duren, want begin Maart zou ze weer naar huis gaan. Bets werkte druk aan haar uitzet, en er zou dus die laatste weken vóór het huwelijk, nog heel wat te doen zijn. Ze was nu Oudejaarsavond wel niet thuis, maar mocht ze, met zulke gezellige Kerstdagen achter den rug, hierover klagen? Mocht ze het onderste uit de kan begeeren?
Gearmd met tante Joop verliet ze het perron, het heldere winterweêr lokte echt uit voor een wandeling; ze stapten stevig voort langs weilanden, waarop nog schapen graasden, ofschoon de sloten met een ijskorstje bedekt waren. En Oudejaarsavond bleven ze met hun vieren toch tot de klok van twaalven op; de dobbelsteenen rolden over het ganzebord, terwijl later, bij het domineeren, Wim reusachtig won. En hij had een onmeedoogende, uitbundige pret, als Dora telkens met een handvol dubbelen bleef zitten, en de inhoud van háár fisjesdoosje bijna geheel in zijn doos terechtkwam.
‘Ik heb heelemaal geen medelijden,’ zei Oom, wreed. De piano werd ook nog opengeslagen, ze zong met tante Joop een paar duetten, en allen met elkaar volksliederen,
| |
| |
- en toen ze om twaalf uur gelukwenschen wisselde, had ze heelemaal niet het gevoel, dat ze eigenlijk niet ‘tehuis’ was.
|
|