Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hofstad. Deel 1 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hofstad. Deel 1
Afbeelding van Hofstad. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Hofstad. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hofstad. Deel 1

(1909)–Johan W. Broedelet–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

III.

‘Potverdomme’ zei Vagebond en hij zette z'n hoed recht. 'n Jongen, 'n bord oesters op 't hoofd, was fluitend tegen 'm aangeloopen, toen-ie van voor 't raam

[pagina 12]
[p. 12]

van den kunsthandel op 't Breedveld zorgeloos den trottoir afstapte. Ginnegappend botste de jongen stil, liep dan door met 'n scheldwoord. Vagebond, nu goed wakker - hij was laat opgestaan vanmorgen, baantjesloos, zoodat-ie nog in suf-stemming 't geëxposeerde doek van den zeeschilder Leefdaag had betracht - nam 't Breedveld met bijzondere aandacht op, alsof-ie dat plein nu voor de eerste maal zag. De koetsier van 'n huurrijtuigje, dat er stationneerde, keek 'm 'n wijl scherp aan, lichtelijk verwonderd over den eenigszins buitenissigen indruk, dien Vagebond altijd maakte. Niet dat-ie nu zoo bijzonder gekleed was. Integendeel, alles aan 'm was meer dan eenvoudig. Z'n bruine pakje, waarmee-ie drie zomers gegeurd had, zat 'm nog vrij netjes en 't demietje, dat-ie er over droeg, kon er, hm, nog wel mee door. Alleen moest-ie eens 'n ander dasje koopen, want dat rafelde. De kop echter dèèd 't bij 'm. Daar was iets scherps in en tevens lachends, dat opviel. Daarbij had-ie sinds ruim 'n kwartaal vergeten, z'n haar te laten knippen, wat 'n warbossige omlijsting van z'n gezicht gaf, waardoor sommigen dachten: ‘Dat moet 'n artist zijn.’ 'n Zeer markant hoedje, flapvorm, plat, van 'n verdacht verschoten-bruin, voltooide 't frappante van Vagebond's bovenstuk. 't Had er veel van, of-ie de heele wereld voor den gek hield.

De koetsier bleef doorkijken. Vagebond keek terug. De koetsier haalde de wenkbrauwen op, vragend. Vagebond deed eveneens. De koetsier, al minder op z'n gemak, met 'n vage hoop, dat dat 'n klantje voor 'm was, wees op zichzelf, als wou-ie vragen: ‘Mot je mij?’

[pagina 13]
[p. 13]

Vagebond, met 'n strak gezicht, deed 'm weer precies na. De koetsier knikte, heel druk. Vagebond haalde de schouders op. De koetsier, steeds dringender, maakte 't portier van z'n rijtuigje open met 'n vrìj sierlijk gebaar van: ‘stapt u in, meneer, als 't u blieft’. Vagebond trok 'n gezicht, als wou-ie zeggen: ‘Nu, dat is wel beleefd van u. Dat had ik waarlijk niet gedacht’ en hij trad nader. De koetsier kwam haastig aan z'n hoed, lekker. Vagebond stak 'm joviaal de hand toe, schudde de zijne met groote hartelijkheid.

‘'n Beste vent’ dacht de koetsier. ‘Maar 'n rare. En doofstom. 'k Zal 'm 't Bosch laten zien en 't Frederikhuis en de Oude Poort. Ik hoop maar, dat doofstommen ook veel van bier houden. 'k Heb er wel trek in’ en hij maakte opnieuw 'n inviteerend beweeg met z'n rechter naar 't rijtuig.

Doch Vagebond stapte nog niet in. Hij keek eenigszins wantrouwig, als begreep-ie de zaak nog niet te best, maakte dan de zotste gebaren met handen en voeten. De koetsier, niet van z'n stuk te brengen, deed vlijtig 't zelfde. Dan klopte Vagebond 't paard op den rug, vroeg:

‘Qui cono?’

‘God allemachtig, 't is 'n Italiaan. Ik dacht....’ meende de koetsier nu en hij knikte maar ja.

‘Adsjie berata?’ zei Vagebond vervolgens en hij wees naar den bok.

‘Ja ja’ knikte de koetsier weer, die vóór alles z'n klantje wou behouden.

Toen zette Vagebond 'n gezicht van: ‘Nee, daar moet

[pagina 14]
[p. 14]

ik heelemaal niets van hebben’, draaide zich om en wilde weggaan.

‘Hola, hola, meneer! Wat moet dat nu?’ riep de koetsier onwillekeurig en hij keek onnoozelst.

Met 'n ruk keerde Vagebond weer om, vroeg met grootste verwondering:

‘Praat jij Hollandsch?’

‘Hé! Praat u....’

‘'k Dacht, dat je doofstom....’

‘En ik dacht, dat u....’

‘'k Wou 't toch nog even probeeren met apentaal en toen ik vroeg: “Is dat paard al honderd?”, knikte je van ja.’

‘Vroeg u....?’

‘En toen ik daarop zei: “Moet ik op de bok”, knikte je alweer. Daar moet ik niets van hebben’.

De koetsier blikte verslagenst. Dan zei-ie: ‘Nou, meneer, dan zelle we mekaar nou beter verstaan’ en hij dacht: ‘'n Verdòmd rare. Zeker 'n stedent. Die zal rijk fooien’ en, weer luid:

‘Wou u rijen, meneer?’

‘Nou, daar zou 'k niets op tegen hebben als ik 't maar kòn.’

De koetsier grijnsde.

‘Stapt u in, meneer. Dan rij ìk wel.’

‘Verbazend beleefd’ zei Vagebond en hij maakte 'n lichte buiging. ‘Als u tòch den tijd hebt?’

‘De heele dag, meneer. Als 't u blieft.’

Vagebond stribbelde niet langer tegen, nam plaats in 't bakje.

[pagina 15]
[p. 15]

‘Waar wil meneer naar toe?’

‘Ach! Welke kant gaat ú op?’

‘O, dat is me allemaal 't zelfde, meneer. Wou u 't Bosch niet eens zien?’

‘Welzeker, dat wil ik wel. Als u tòch.... Heel vriendelijk.’

't Portier werd dicht geflapt, de zweep-ridder beklom den bok en langzaam rolde 't rijtuigje voort. 't Was nog vóór twaalf.

‘Komaan’ dacht Vagebond en hij maakte 't zich gemakkelijk. ‘Dat is 'n goeie boel in Hofstad. 't Bevalt me al beter dan Vlooienburg, dat volkstroepje, waar ik 'n tijdje geleefd heb. 'k Ben hier nog pas vier weken en nu al in 'n rijtuig! 'k Ga vooruit. Als ik nu ook maar 'n baantje had. Dat gaat vervloekt lastig. Dat colporteeren met advertenties is me niet meegevallen. Goed werk voor lui met 'n ijzeren plaat voor hun hoofd. Ik schei er dan ook mee uit. Maar wat nu? Enfin, voor 't moment rìjen we. Komt tijd, komt zorgen.’

Hij sloot de oogen half, dook diep in zichzelf. Daar schoot 'm 'n wijsje te binnen, dat-ie al loopende gedicht had op Kaatje, z'n lieve meid, met wie-ie 'n tijdje in Vlooienburg geleefd had. Nu was ze in betrekking, in Hofstad, bij 'n Indische familie. Hoe was 't ook weer? Hij herinnerde zich:

 
‘Als mooi Kaatje buiten treedt
 
- Zon schijnt op de ruiten -
 
Kijken alle jongens uit,
 
Maar zij kunnen fluiten.
[pagina 16]
[p. 16]
 
Als mooi Kaatje....’

Verder wist-ie niet. Hij had ook nog 'n begin gemaakt van:

 
‘Mijn liefje heeft 'n slank figuur’

of ‘figuurtje’ en dit moest rijmen op ‘kuurtje’ en ‘'n nieuw ceintuur.’ Dat was allemaal heel moeilijk. Om 't niet geheel te vergeten, maakte-ie haastig 'n aanteekening op z'n manchet. Wie wist, misschien was er later nog 'n uitgever te vinden voor 'n ‘Vagebond’-bundeltje. Je zag wel gekker dingen.

't Rijtuigje rolde den boschkant uit, kalmpjes. De schoone herfstdag was overal.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken