Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingen (1770)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingen
Afbeelding van Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingenToon afbeelding van titelpagina van Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.03 MB)

ebook (6.20 MB)

XML (0.51 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingen

(1770)–Johan Pieter Broeckhoff–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 169]
[p. 169]

Gierigheid.



illustratie

Ziet toe ende wacht u van de Gierigheid: want het en is niet in den overvloed (gelegen,) dat iemand leeft uit zyne goederen.
Luk: XII. 15.
 
De Gierigheiddie, bleek van wezen, 't schreiend Kind
 
Haar volle borst onttrekt, gaat in Slavinnekleeren.
 
De gouden Keten, die haar vast aan de aarde bindt,
 
Kan haar gehegtheid aan het tydlyk goed ons leeren
 
Gelyk ze tot een merk, wiens dienst haar hart behaagt
 
Des Goudgod Pluto's beeld op 't norsche voorhoofd draagt.
Hy ontkenne dat de Gierigheid, afgodery zy, die het Gerechtigeid kan noemen, dat de HEERE voor dertig Zilverlingen verkocht is.
Hieronimus.
[pagina 170]
[p. 170]
 
Vrekken, die, in 't stof gebogen
 
Voor de Mammon, tyd en vlyt,
 
Noesten arbeid en vermogen
 
Aan dien gouden Afgod wydt:
 
Hoort Misleiden! hoort my zingen,
 
Bant uit uw benaauwd gemoed
 
Nypende bekommeringen,
 
Om een handvol tydlyk goed.
 
Gierigheid, de bron dier plaagen
 
Poogt myn kunst u voor te draagen.
 
 
 
Gierigheid ontaart Gedrocht,
 
Dat nog God' nog Menschen spaarde,
 
Daar ge uw' Heer voor 't Geld verkocht,
 
En uw heil voor 't slyk der aarde.
 
Gulzig Monster, Goudslavin,
 
Overtreedster der geboden,
 
Koesteres der Eigenmin,
 
Dienaars van vreemde Goden,
 
Heillos Ondier dat zig voedt
 
Met des naasten zweet en bloed
[pagina 171]
[p. 171]
 
Uit het morrend Onvermogen
 
Zyt gy, snoods, voortgeteeld,
 
Bleeke Zorg heeft, mat van zwoegen,
 
In uw kindsheid u gestreeld,
 
Toen de Nyd uw Voedster strekte,
 
En de fchandelyke Eigenbaat
 
In uw Jeugd, een drift verwekte,
 
Drift, die, door geen goud verzaad,
 
By't ontfangen van 't begeerde,
 
Nog van dag tot dag vermeerde.
 
 
 
Voortgedreven door dit vuur,
 
Dorst gy u alvroeg, Verdwaalde!
 
Kanten tegen Gods bestuur.
 
God, die yders deel bepaalde,
 
En u spys nog drank onthoudt;
 
't Zy ter voedinge of verkwikking:
 
God bestrydt ge, wyl ge stout,
 
(Niet te vreden met zyn schikking)
 
Haakt naar 't goed dat zyn beleid
 
Vaak voor andren heeft bereid.
[pagina 172]
[p. 172]
 
Pest van 't nuttig saamenleven!
 
Die nog volk nog Godsdienst stut,
 
Daar ge beeft als ge iets zult geeven,
 
's Lands Gemeenebest tot nut.
 
Gy zyt de Aarde, die den Regen
 
Indrinkt, maar geen vrugten draagt.
 
Uw geluk baart niemand zegen,
 
Daar gy andren minder schraagt
 
Dan, vervreemd van mededogen
 
Drukt en trapt door uw vermogen.
 
 
 
Schoon ge schat op schatten hoopt,
 
En u voorspoed schynt te streelen:
 
Kan u, daar u de Afgunst noopt,
 
's Naasten welvaard ligt verveelen.
 
't Smart u, dat zyn klein gewin
 
In uw kas niet wordt gesloten,
 
Dikwils slaat ge wegen in,
 
Om hem nog daar van te ontbloten,
 
Daar uw Hebzugt, tot zyn leed,
 
Vaak de snoodste listen smeedt.
[pagina 173]
[p. 173]
 
Hoort ge schamele Armoê klagen,
 
Durft zy u, bedroefd te moê,
 
In den nood om bystand vraagen:
 
Gy sluit hart en handen toe.
 
Ziet ge 't naakte Weesje weenen,
 
Daar de felle koude 't drukt:
 
Gy, nog harder dan de steenen,
 
Schoon het voor u neder bukt,
 
Weigert zyn ontbloote leden,
 
Uit uw' Overvloed, te kleeden.
 
 
 
Uw gemoed kent rust nog vreê:
 
Want verschrikking, angst en zorgen
 
Waaren voor uw Legersteê;
 
Daar ge, voor den vroegen morgen,
 
Door de vreeze reeds gewekt,
 
Weer gesleept wordt naar uw banden,
 
Als de nacht ons halfrond dekt,
 
Slaapzucht, met fluweelen handen,
 
De Armoê streelt, van 't werk vermoeid,
 
Waakt ge nog aan 't geld geboeid.
[pagina 174]
[p. 174]
 
Schoon ge zyt in 't goud gezeten,
 
Durft ge, van uw schraale spys,
 
Naauwlyks ter verzading eeten.
 
't Kwelt u als ge een' hoogren prys,
 
Voor uw voedsel, moet betaalen.
 
't Goud is u ten Dwingeland,
 
't Laat u zugtende adem haalen,
 
Daar het al 't genoegen bandt,
 
En u geen vermaak wil geeven,
 
Slyt ge in slaverny uw leven.
 
 
 
Waar voor wordt uw goed gespaard?
 
Arme Dwaas! vergroot uw schuuren!
 
Dat ge uw voorraad daar vergaart!
 
Mooglyk moet ge in weinige uuren,
 
Voorraad, schuur en al uw goed,
 
Door een' vroegen dood, verlaaten.
 
Wat zal dan uw overvloed,
 
Wat zal u 't gespaarde baaten?
 
't Geen ge slechts in schyn bezat,
 
Wordt dan ligt uw' Vyands schat.
[pagina 175]
[p. 175]
 
Of bewaart gy 't voor uw Kindren?
 
Kindren die, misschien in 't kort,
 
Met meer vreugd uw goed vermindren,
 
Dan 't van u vermeerderd wordt.
 
Zoudt gy 't voor uw Kroost vergadren,
 
Dat ge mooglyk overleeft?
 
Zyn het geen misleide Vadren,
 
Die, schoon God hun goedren geeft,
 
Lust en rust en vreugd versaaken
 
Om hun Kindren ryk te maaken?
 
 
 
Maar Rampzalige! wat raad
 
Vindt ge in de uiterste oogenblikken,
 
Als uw Rykdom u verlaat,
 
En Gods toorn u zal verschrikken?
 
Dan zyt ge arm by al uw goud,
 
En uw winst baart niets dan schade.
 
Gy hebt op uw schat gebouwd,
 
Steun dan niet op Gods genade;
 
God, dien gy voor 't goud verliet,
 
Hoort dan naa uw klagten niet.
[pagina 176]
[p. 176]
 
Zult ge zo uzelf vergeeten!
 
Waagt gy, om wat blinkend slyk,
 
Tyd en rust, een goed geweten,
 
Ja! een eeuwig Koningryk?
 
Kan de Waereld zo verblinden?
 
Is haar kracht, op u zo groot?
 
Beeft dan, wroetende Aardschgezinden!
 
Achans steenhoop, Judas dood,
 
En Gehazis plaag ontdekken;
 
Hoe veel leeds ge u kunt verwekken.
 
 
 
Zoek ô Mensch! een' betren schat,
 
Schat dien mot nog roest verteerde.
 
't Heil dat vroome Job bezat,
 
Toen hy al het aardsche ontbeerde,
 
Was zyn God en vry gemoed:
 
Moogt ge zulk een' schat verwerven,
 
Zalig zyt ge in tegenspoed!
 
Ryk al moet ge uw' Rykdom derven!
 
Zulk een goed van eedler aart,
 
Is uw zorg en arbeid waard.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken