Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Het Dialecticon van Johan Winkler' (1998)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.32 MB)

XML (0.02 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

artikel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Het Dialecticon van Johan Winkler'

(1998)–Har Brok–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige

Dialectonderzoek uit 1874
Har Brok

Het Dialecticon van Johan Winkler

In 1874 verscheen te 's-Gravenhage het Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon samengesteld door Johan Winkler. Deze curieuze uitgave in twee banden omvat 186 verschillende dialectvertalingen van de Parabel van de Verloren Zoon uit het Evangelie van Lucas XV, vers 11-32. De plaatsen waaruit deze dialectvertalingen komen, bestrijken een gebied dat maar liefst loopt van Duinkerke in Noord-Frankrijk tot Koningsbergen, het huidige Kaliningrad in Litauen. De noordgrens van dit gebied wordt gevormd door de Duits-Deense staatsgrens, de zuidgrens loopt via de lijn Duinkerke - Maastricht - Bonn - Berlijn - Koningsbergen. Waarlijk een internationaal project, dat zich uitstrekt over 6 landen, namelijk Nederland (95 plaatsen), Duitsland (47), België (34), Frankrijk (2), Polen (2) en Litauen (1) met als zwaartepunt het Nederlandse taalgebied.

 

Winkler beperkt zich in zijn Dialecticon zeker niet tot de weergave van de teksten. Voorafgaand aan elke landstreek geeft hij steeds een algemene karakteristiek van de taaltoestand, dat wil zeggen geschiedkundige feiten in zoverre die daar verband mee houden, indeling, dialecticiteit, relevante literatuur. Bovendien geeft hij bij elke afzonderlijke vertaling een algemene schets van het dialect, relevante literatuur, vergelijking met naburige dialecten. Na elke tekst volgen dan nog aantekeningen over de uitspraak, de betekenis, vergelijkingen met en een opgave van andere teksten in het betreffende dialect. Het Dialecticon is daarmee zo ongeveer de oudste vergelijkende Nederlandse dialectstudie.

Johan Winkler

Johan Winkler werd in 1840 in Leeuwarden geboren en volgde een medische opleiding. Na een korte tijd als scheepsarts (1860-64) vestigde hij zich in 1865 als genees-, heel- en verloskundige in zijn geboortestad. Door zijn huwelijk in 1865 met Andryske Römer uit Grouw leerde hij Fries spreken en ‘werd hij als weinigen onder zijn tijdgenoten een Frisomaan en een verwoed vijand van datzelfde Hollands, dat hij toch in zijn jeugd moet hebben gesproken’ (Meertens 1958, 5). In 1866 trad hij voor de eerste maal als schrijver op met enkele in het Fries geschreven schetsen onder de schuilnaam Gundebald. Twee jaar later verscheen zijn eerste wetenschappelijke studie Over de taal en de tongvallen der Friesen (Leeuwarden 1868). In 1875 besloot hij - gefortuneerd door de erfenis van zijn al in 1866 overleden vrouw - ambteloos te gaan leven. Bijzonder is dus dat Winkler op het terrein van de taalkunde autodidact was. Op het P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam is een deel van de correspondentie van Johan Winkler bewaard gebleven, waardoor een ruimere blik op de totstandkoming van het Dialecticon mogelijk is. Van vijftien plaatsen is zelfs de oorspronkelijke tekst bewaard gebleven.

Voorgeschiedenis

In de tweede helft van de negentiende eeuw stond de dialectologie nog in de kinderschoenen. Als vakdiscipline bestond ze eigenlijk nog niet. Enquêtering door middel van vertalingen in plaats van gerichte vragen was een gewone zaak. Dat aan deze methode van materiaalverzameling bezwaren kleven is inmiddels gebleken.

Het is hier niet de plaats om daar verder op in te gaan, maar het is een feit dat dialectvertalingen al een lange geschiedenis hebben. Winkler werd geïnspireerd door een veel oudere traditie van dialectvertalingen van de Verloren Zoon, die in 1770 in gang werd gezet door de Keltoloog Jacques le Brigand met een uitgave van Bretonse teksten. Het Dialecticon van Winkler valt nog vóór de eerste Duitse dialectenquête van Wenker uit 1876, die uiteindelijk zouden leiden tot de Deutscher Sprach- respectievelijk Wortatlas. Het verschil met de enquête van Wenker is dat daarin bewust klanken werden afgevraagd.

Totstandkoming

Een oproep van Winkler om dialectvertalingen te maken verscheen in De Navorscher 20 (1870: 199-204), want oorspronkelijk was het zijn bedoeling de vertalingen in dit tijdschrift te publiceren. Met betrekking tot het te bezigen dialect instrueert Winkler aldus: ‘de volkstaal niet te plat, noch ook te hoog (...) zooals die in het dagelijksch leven door den kleinen burger, den knappen ambachtsman, den boer, zeeman of visscherman in zijn eigen huisgezin en onder zijns gelijken, wordt gesproken’.

Over het doel van Winklers onderneming komen we meer te weten uit een brief van 3-10-1870 aan K. Groth, namelijk het ‘Schreiben eines Werkes über Nieder-Deutsche Dialectologie (...): Zu diesem Zwecke brauche ich Proben oder Beispielen von alle diesen verschiedenen Mundarten. Die Probe sollen allen den nämlichen Beispiel sein, damit man um so beer der einen Dialect mit den andern wird vergleichen können. Ferner sollen diese Beispiele allgemein bekannt und für jedermann zugänglich sein und noch dazu über Sache aus dem täglichen Leben der Mensche handeln. Eben deshalben habe ich hierzu gewählt die allbekennte Gleichnis (Parabel) vom verlornen Sohne, wie die beschrieben steht in St-Lucas Evangelium (...), das heit so wie der schlichter Bürger und einfacher Bauer im Lande (...) gewohnt ist im täglichen Leben und unter seines Gleichen zu sprechen. (...) nicht (...) eine wörtlich treue Uebersetzung von obengenannter Bibel text, sondern im Gegentheil eine treue, und sey es dann auch mehr oder weniger freie Uebersetzung, vers für vers, weil doch die Stil worin die Bibel ist geschrieben, nicht ist die Stil worin das Volk gewohnt ist zu sprechen, und auch hin und wieder im Texte, Wörter, und sonderling Ausdrücke und Sinnwendungen mögen vorkommen, welche nur durch Umschreibung oder Umsetzung sind wieder zu geben in die tägliche Sprechweise des Volkes.’ De taalfouten in dit citaat zijn overigens van Winkler zelf.

Uit de door hem ontvangen correspondentie blijkt dat Winkler zijn vertalingen voor een deel verzameld heeft via een soort ‘sneeuwbalsysteem’. Hij schreef een aantal, meest bekende taal- en letterkundigen aan - vrijwel steeds vergezeld van de door hem geschreven brochure Over de taal en de tongvallen der Friesen - en vroeg hen gericht om een vertaling én om andere personen voor vertalingen uit andere plaatsen. Vervolgens schreef hij die andere personen aan. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Winkler van tevoren wel bepaald welke plaatsen in elk geval vertegenwoordigd zouden moeten zijn.



illustratie

In de loop van 1870-71 verschenen de eerste zeventien binnengekomen vertalingen in De Navorscher, waarvan hij er overigens maar tien benutte voor zijn Dialecticon. Begin september 1870 beschiktte hij al over vijfenzestig vertalingen en midden november 1870 over ‘precieshonderd overzettingen’. In maart 1872 was hij nog op zoek naar een uitgever. In diezelfde maand vroeg hij tevergeefs om subsidie voor de uitgave bij de Maatschappij van Letterkunde. Volgens zijn zoon verzamelde Winkler zijn materiaal in drie jaar. Een aankondiging van de boekuitgave verscheen op 15 november 1873 in De Nederlandsche Spectator. Daarin is sprake van 1800 vertalingen.

Waardering

Winkler had met zijn uitgave ook een taalpolitiek doel, namelijk uiting te geven aan zijn afkeer van de invloed van het Hollands op de standaardtaal. Dit leidde tot een overmaat aan subjectiviteit en observaties als: ‘De tongval van de stad Leiden is zonder twijfel verre weg de leelijkste, de onaangenaamst, platst klinkende tongval van geheel Holland’.

Misschien is dit mede de reden dat er in het algemeen weinig aandacht aan het Dialecticon is besteed. Het wordt zelden genoemd, laat staan gebruikt in de Nederlandse en Duitse vakliteratuur. Zeer lovend is Te Winkel in 1899: ‘Dank zij den steun van velen, kon hij (...) uitgeven, dat voor het eerst een algemeenen grondslag voor verdere dialectstudie legde en tot heden het hoofdwerk voor onze kennis van de schakering der Nederlandsche tongvallen is gebleven. De verdiensten van dit werk zijn zóó groot, dat het ongepast zou zijn, hier op de gebreken te wijzen’.

Kritiek is er ook. Zo klaagt Brabantius in 1885 over de ‘onvoldoende, onbetrouwbare spelling’. Hij meent dat Winklers zegslieden ‘dikwijls schreven in een dialect, dat hun niet van jongs af eigen was, doch waarmee zij ten gevolge hunner betrekkingen [als onderwijzer, predikant] bekend raakten. Zulken loopen steeds het gevaar vormen te bezigen, die aan de schrijftaal of aan het dialect van andere streken ontleend zijn (...) zoodoende is menige belangrijke eigenaardigheid verloren gegaan’.

Vanuit hedendaags standpunt is er uiteraard meer kritiek mogelijk op het werk van Winkler. Zo geeft hij nergens een aanduiding over de te gebruiken bijbelvertaling. Ook in de aan hem gerichte correspondentie is hierover niets terug te vinden. Het probleem is dus van welke grondtekst uitgegaan moet worden. Bij protestanten kan dat de Statenvertaling zijn uit 1637, maar sindsdien telkens aangepast aan de gangbare spelling en taalgebruik. Bij katholieken kan dat met dezelfde soort aanpassingen de in 1599 door Moerentorf (Moretus) uitgegeven vertaling zijn, bekend als de Moerentorf-bijbel. Naar deze vertaling verwijst wel J.F. Willems in zijn eerdere oproep om vertalingen van de Verloren Zoon in Belgisch Museum in 1837. Voor het Duits ligt de vertaling van Luther (1534) voor de hand. In alle gevallen blijft het probleem van de religieuze achtergrond van de zegslieden en de verschillende vertalingen en drukken.

Om een indruk te geven wordt hierbij de vertaling gegeven ‘in den modern Hollandschen tongval, zooals die onder anderen te Haarlem wordt gesproken’. Winkler noemt deze vertaling met het nodige understatement ‘een proeve van dat moderne hollandsch (...), van de taal namelijk die overal in Nederland meer en meer in gebruik komt, en die overal de oorspronkelijke tongvallen verdringt (...). Dit taaltje gelieft men (natuurlijk bijna uitsluitend in Holland) wel “de beschaafde uitspraak van het nederlandsch”' te noemen’.

Afgezien van de grondtekst is er de problematiek van wijze van vertalen. Uit de correspondentie blijkt wel dat Winkler een vrije vertaling wilde, maar uit de opgenomen vertalingen blijken zijn zegslieden daar heel verschillend over te denken. In feite stelde Winkler zijn medewerkers indertijd voor een groot probleem, zoals blijkt uit een brief van J. Beckering Vinckers van 15-9-1871: ‘De vertolking is door drie van mijn schoonzusters, allen te Zwartsluis geboren en getogen, na niet weinig gekibbel over hoe ze wel zeiden en niet zeiden, eindelijk voor echt verklaard. Zij is hier en daar wel een beetje stijf, doch dat is moeilijk te vermijden zonder heel triviaal te worden en een stijl te bezigen die met den aard van 't verhaal niet strookt.’

Zo ook W.J. van Zeggelen voor 's-Gravenhage in zijn brief van 27-1-1871: ‘Om U de waarheid te zeggen, vond ik er voor mijn gevoel iets stuitends in, die schoone gelijkenis uit Lukas XV tot zoo'n poespas om te werken. Maar die pijniging zal U en meer verwijderden minder aandoen, dewijl Ge voor Uwe verbeelding niet de barbaarsche voorstelling hebben zult, die ik me er bij maak.’

Interessant in dit verband is ook een brief van 1-1-1871 van letterkundige J. Kneppelhout, die aanvankelijk voor een vertaling in het Leids zou zorgen: ‘Ik vind uw spraakkundigen inval alleraardigst en ben U gaarne van dienst zoo veel ik kan. Als ik U wèl versta, verlangt U een verslag van den bedoelden parabel uit den mond van een individu uit het Leydsch Janhagel, die haar voor de eerste keer hoorde en er geheel opgetogen mede naar huis komt, als ware het uit den Gijsbrecht van Aemstel, of uit het examen zijner kinders op de Tusschenschool. (...) Even als de kinderlijkste wilden hunne étiquette hebben, zoo hebben de walgelijkste tongvallen, waartoe ik genoodzaakt ben, al breekt mij het hart, het Leijdsch te brengen, hunne subtielste fijnigheden van uitspraak, waarin zij aan het beschaafdste fransch niet toegeven. (...) want daarvoor is het volstrekt noodig dat ik Leydsche lucht inadem en mijn hart wederopen zet, mijn gemoed ontsluit voor de kreten der Leydsche straatdeernen en kwájongens (...)’. Bij zijn inleidende aantekeningen heeft Winkler overigens zeker deze brief gebruikt.

Uit de bewaard gebleven handschriften blijkt dat Winkler de hem toegezonden vertalingen bewerkt (geüniformeerd?) heeft. De vraag is daardoor wat het aandeel van Winkler zélf is, al is in enkele gevallen zeker dat hij daarbij overlegd heeft met zijn correspondenten.



illustratie

Winkler revisited

Ondanks deze kritiek ontstond op het P.J. Meertens-Instituut enkele jaren geleden op initiatief van J. van Marle het plan om het Dialecticon van 1874 in Nederland te herhalen met het doel een beschrijving en verklaring van de ontwikkeling van de spreektaal in Nederland in de afgelopen 150 jaren. In deze periode heeft Nederland op het gebied van de omgangstaal niets minder dan een revolutie meegemaakt van een vrijwel volledig dialectsprekende tot een vrijwel volledig standaardsprekende natie. Inmiddels is de contemporaine Winkler al in een redelijk vergevorderd stadium. Uit de meeste door Winkler opgenomen plaatsen is nu een hedendaagse dialectvertaling voorhanden. In dat bestand ontbreken nu nog: Rijsbergen, Dussen, Scherpenzeel, Over-Betuwe, Deilerwaard, Sellingen, Workum, Zandvoort, Vlieland, Holysloot, Heemskerk, Haarlem, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Woubrugge, 's-Gravenzande, Groede, Burgh, Goes, Hulst, Cadzand, Sluis, Eede (Zeeland) en Heille.

Vertalingen in het dialect uit die plaatsen zijn dus nog van harte welkom.

Tegelijkertijd wordt er gewerkt aan een databank, waarin beide bestanden opgenomen worden. Het ligt in de bedoeling in de toekomst tot internationale samenwerking te komen, waarbij ook de plaatsen buiten Nederland aan de beurt zullen komen. Van het Dialecticon bestaat overigens een reprint, uitgegeven door Dr. Martin Sändig oHG. (Walluf bei Wiesbaden 1972).

- Brabantius, ‘Nog eene Bijdrage tot de Klankleer van het Noord-Brabantsch’, in: Onze Volkstaal 2 (1885), 153-174.

- P.J. Meertens, ‘Johan Winkler en zijn dialecticon’, in Taal en Tongval 10 (1958), 4-15.

- J. te Winkel, De Noordnederlandsche tongvallen. Atlas van taalkaarten met tekst Leiden [1899-1901].

- J. Winkler jr., ‘Guido Gezelle en Johan Winkler sr.’, in: De socialistische gids 15 (1930), 311-319.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken