Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Goenong-Djatti (1909)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Goenong-Djatti

(1909)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VIII.

‘Schaam je-je niet, maar, in godsnaam, schaam je je dan niet?’ fluisterde Charlotte driftig en, heelemaal uit haar gewone kalmte, schudde ze Amelie bij den arm heen en weer. Die stond, in sarong en kabaaj, de loshangende haren over den rug, de handen voor 't gezicht, op de zijgalerij te snikken. Charlotte duwde haar bij den schouder haar kamer in, sloot de lichte Singapore-deur.

[pagina 420]
[p. 420]

‘Denk aan den oppas,’ waarschuwde ze ‘hoe kòn je, hoe kon je.’

Ze ging in 'n rieten stoeltje zitten, terwijl Amelie, steeds snikkend, voorover viel op haar bed, niet achtend, dat de klamboe open bleef en dat ze dus den heelen nacht last van muskieten zou hebben. Charlotte keek naar haar met geringschatting en medelijden tegelijk. Het was wèl gegaan zooals ze gedacht had, toen de nonna bij 't slapen gaan, haar kamerdeur openliet. Zij-zelf was toen, ondanks haar vermoeidheid, ook wakker gebleven. En na 'n poos had ze Amelie uit de kamer hooren komen en rammelen aan haar deur. ‘Slaap je, Charlie?’ En weer, wijl ze niet antwoordde, ‘slaap-je, Charlotte?’ En even een kuch, terwijl ze, besluiteloos blijkbaar, nog aarzelen bleef bij de deur, en daarna 'n praatje met den oppas, die juist voorbij kwam en een opmerking had over de illuminatie. De oppas dan weer weg. Toen Charlotte haar daarna óók zich had hooren verwijderen 'n eindje de zijgalerij was ze opgestaan, had haar deur opengekeerd, heel behoedzaam en Amelie halfweg de galerij zien staan. Ze keek den tuin in, of dáár niemand spiedde, zag nog eens om naar Charlotte's deur, kuchte weer droog en nerveus en ging daarna snel op haar bloote voeten de galerij af naar 't trapje, dat leidde, langs een korte overdekte gang, naar 't paviljoentje, waar Kolff logeerde. Rood van schaamte om wat de andere dee, en bevend van boosheid was Charlotte haar deur uitgeloopen, had Amelie geroepen, gedempt, maar zoo straf-bevelend, dat 't nonnaatje even hevig opschrikkend, langzaam en met gebogen hoofd was teruggekeerd.

Nu lag ze op haar bed en snikte en Charlotte kòn niet opstaan en haar troosten, haar aanraken. Strak zat ze in haar stoeltje. Stil op de djatti toilettafel brandde het nachtlicht. Een nachtvogel zond, luid en schril, zijn roep door den kalmen nacht; heel flauw gerucht van de rivier achter 't huis was hoorbaar.

En Charlotte, starend voor zich uit, overdacht wàt er toch

[pagina 421]
[p. 421]

wel kon zijn omgegaan in de ziel van die nonna en haar hebben gebracht tot een zoo inferieure daad, maar ze vond geen verklaring. Ondanks haar zeker ruimte-van-blik, haar goeden wìl vooral tot 't begrijpen van anders-geaarden, kon ze zich van dien zielstoestand geen begrip vormen. Want haar begrijpen, en dan vergeven omvatten uitsluitend de sterkere vormen, de excessen desnoods van wat ze toch intiem waarnemen of ook maar vermoeden kon in zich-zelve. Deze daad van een vrouw was in z'n wezen-zelf haar natuur vijandig en ze voelde zich geschokt, 't gaf haar een gevoel, of zij-zelf was persoonlijk beleedigd en in 't openbaar bitter beschaamd gemaakt. Ze zou dit Amelie niet licht vergeven.

Ze stond op en ging naar 't bed. Dat snikken daar begon haar te irriteeren.

‘Kom, Amelie’ zei ze, hard ‘laat dat nou maar, dat gegrièn.’

Met 'n schok veerde de nonna overeind, keek Charlotte aan met haar in 't natte gezicht roodbeschreide oogen. 't Haar oversliertte de klamme voorhoofdshuid.

‘Ja, jìj, jìj praat maar makkelijk.... jìj bent maar lekker getrouwd, jìj bent binnen, met je man, en met je kind.... maar mìj gunnen ze niets... die... diè....’

Haar stem versmoorde in drift. Ze boog, wijduit zittend op den rand van 't ledikant, dat onder de opgesjorde sarong tot halfweg de knie de fijne, bruine beenen zichtbaar kwamen, het hoofd weer neer in de handen, en snikte, woest.

‘Jawèl, jawèl’ kwam Charlotte weer ‘maar wat ik zoo verschrikkelijk vind, dat is, dat je naar hem toè had willen gaan.’

En 't viel meteen haar in, dat Amelie geen oogenblik aan ontkennen, aan bewimpelen had gedacht. Hoe betrekkelijk eenvoudig was niet een voorwendsel: dat ze was onlekker geworden, dat ze niet slapen kon. Maandag-avond nog had ze beweerd, dat ze dàn wel eens den tuin inging. Charlotte geloofde daar geen woord van, zon zich ook nu niet hebben laten beetnemen, maar goed, Amelie had 't niet eens geprobeerd.

[pagina 422]
[p. 422]

En dat trof de andere, die naiëveteit van haar, hoe rauw en nuchter soms in plompverloren uitingen, had toch ook 'n element van spontane oprechtheid.

Amelie had niet geantwoord. Maar 't snikken hield op, ze streek zich de haren uit 't klamme gezicht, liet zich van den ledikant-rand neer en kwam tegenover Charlotte zitten.

‘Want zie je’ zei die ‘je begrijpt toch ook wel, dat je je heelemaal onmogelijk zou hebben gemaakt. Je mag me wel dankbaar zijn, dat ik je heb tegengehouden. Want laat me nou 's denken, dat hij er niemand, ook vader Hans niet en Nelly niet, iets van zou hebben verteld, hij zèlf zou je er toch zeker om minachten. En wat wou je eigenlijk bereiken... wat ging je eigenlijk doen?’

‘Hem zèggen, hem zèggen...’ ze zocht, wat ze in zich opwellen voelde, te formuleeren ‘je las toch den brief je heb..., toch 't portret gezien en dan nou, ineens, is 't dan niet gemeen, in-gemeen om me zóó...?’ Weer kwamen de tranen.

‘En dàt had je hem willen zeggen?’ Er was evenveel medelijden als verachting in Charlotte.... al begreep ze 't nòg niet, ze voelde nu aan, de smartelijk-gekrenkte ijdelheid, de felle teleurstelling in de sombere, simpele ziel van die nonna, kampongkind gebleven ondanks een Europeesche opvoeding, en haar onmacht-afgunst tegenover dat blonde, dat zuiver-Hollandsche meisje, - dat òm haar blond-en-Hollandsch-zijn, meende ze, op hààr voorhad - en dat nu tusschen haar en den man, dien ze wilde, was gekomen.

Amelie knikte.

‘En voèl je dan nu niet, nu je hier zit en kalm nadenken kan, hoe je je-zelf daarmee verlaagd zou hebben?’

‘Nou jà, ik weet óók wel, dat 't eigenlijk niet past, bij een heer op z'n kamer te komen....’

‘Dàt bedoel ik niet, niet in de eerste plaats tenminste.’

Ze zocht naar de juiste woorden, voelend ineens, dat zijbeiden eigenlijk langs elkaar heen praatten, en dat Amelie ten slotte dacht, dat ze haar hard-viel om 'n vergrijp tegen

[pagina 423]
[p. 423]

de welvoeglijkheids-wet: ‘dat een meisje niet komt bij een man op z'n kamer.’

‘Ik bedoel.... je verlaagt je niet met naar hem toe te gaan, god-nee, als hij ziek was, of, desnoods, ja, als jelui van mekáár hielden.... ik zou 't dàn toch niet goed-vinden, vooral niet verstandig-vinden, maar.... enfin, ik zou er bij kunnen, in ieder geval. Nu is het een heel ander ding.... je wou 'm toch feitelijk z'n liefde gaan afdwingen, of.... afbedelen, jà....’

Amelie keek even op, met 'n boozen blik uit haar donkere, beschreide oogen.

‘Ja tòch’ hield Charlotte vol ‘'t is hard, wat ik je zeg, maar 't is waar. Toe, denk er nog 's over.... dan zul je 't zèlf wel inzien.... en ga nu slapen, ik ben ook moe, na vandaag.’

Ze liep naar Amelie toe en boog zich over haar heen, hartelijk.

‘Beloof me, dat je nu rustig op je kamer zal blijven...’

‘Goèd.... goèd, ik zal wel.... Maar zìj....’ Heftig braken de laatste woorden eruit.

‘Wie, zìj.... wàt, zìj? Henny Donker meen je? Wat heeft die je eigenlijk gedaan? Ja, wàt?’

‘Ze heeft me Herbert afgenomen.... zonder háár zou hij me hebben gevraagd, vanavond.’

‘Laat dat wáár zijn’, Charlotte glimlachte even. ‘Laat Kolff door háár.... kan zij dat dan helpen?’

‘Helpen.... helpen.... haar schuld is het dan toch.... en wat-ie deraan ziet, aan zoo een bleek, koud schepsel.... Vin-jij ze mooi, Charlotte?’

In spanning keek ze op.

‘Ja, ik vind 't een héél mooi meisje’ zei Charlotte, koel, ‘en dat is ze óók, gedecideerd.’

‘Is ze mooier.... zeg 's éérlijk.... is ze mooier dan ik?’

Charlotte moest glimlachen. Leelijk bepaald was op dit oogenblik de nonna, met haar nat behuilde gezicht en van 't schreien ontglansde oogen.

[pagina 424]
[p. 424]

‘Ach, vraag toch niet zulke nonsens’ zei ze, een beetje geprikkeld door die klein-ijdele vraag.... ‘En als je 't dan weten wil, ja, ze is mooier.... vind-ik, maar wat doet het er toe....’

Amelie stond ineenen op.

‘Ik ga maar slapen, zeg’ kwam ze koud.

Charlotte hoorde in den toon, zag in de zwarte oogen, dat 't nonnaatje haar nu háátte en, môe teruggaand naar haar kamer, vroeg ze zich af, hoe lang die haat wel duren zou en wanneer Amelie haar met de confidenties eener volgende ‘liefde’ zou komen aandragen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken