Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verlatene (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verlatene
Afbeelding van De verlateneToon afbeelding van titelpagina van De verlatene

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (14.64 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verlatene

(1910)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een roman uit het Joodsche leven


Vorige Volgende
[pagina 111]
[p. 111]

XVIII

Voor 't stationsgebouw liepen ze op en neer, Daniel en z'n zusje. De trein zou dadelijk komen en uit zuinigheid hadden ze geen perronkaartjes genomen. Roosje keek voortdurend den weg af. Ze was bijzonder in haar humeur om het mooie herfstweer en om het feest in aantocht en omdat Jozef zou komen, en ze neuriede zacht in zich zelf een liedje, dat ze pas op school had geleerd.

Uit de verte floot de naderende trein, een schril en langgerekt geluid, en een korten stoot erachter en daarop was ook al spoedig het gedender over de rails hoorbaar, aanzwellend in 't naderen, totdat de trein met een vaart 't station binnen stoof en daar onder kreunen en krakken tot stilstaan kwam.

Een voor een kwamen de schaarsche reizigers uit de eenige deur van het smal-hooge gebouwtje het goud-zonnige voorpleintje oploopen. Een juffrouw met een koffertje eerst, daarachter een soldaat, en dan Jozef. Snel trad hij naar buiten, rondspiedend met lachend gezicht of niemand wachtte. Hij zag niet zoo gauw de kinderen en de lach trok al weg van z'n gezicht, maar daar kwam Roosje op hem

[pagina 112]
[p. 112]

toe en trok hem bij den arm ‘Dag Joos! Joos...., wat ben je mooi, zeg!’

De jongen lachte weer en zag nu ook Daniel. Z'n goedig gezicht straalde om de vreugde van het weerzien, en hij had dadelijk heel veel dingen te vragen, van thuis en van moeders gezondheid, met een groote-man-achtige intonatie van z'n jongensstem-in-vorming.

Daniel merkte z'n Joodsch accentje, dat hij thuis niet had gehad.

Voor de Rousj-hasjono en voor z'n eerste thuiskomen had hij zich bijzonder mooi gemaakt en onder het gedrieën huiswaarts gaan slaakte Roosje voortdurend bewonderende uitroepen om z'n zwierig stroohoedje met tweekleurig lint, z'n hoog dubbel-boord waar een smal paars dasje, heerachtig geknoopt, onderuit kwam, z'n blinkend-witte manchetten, pronkerig-breed uit de mouwen van het nieuwe grijs-groene confectie-pakje. Maar 't mooist van al waren Jozef's gele schoenen en de platgetopte nieuwe handschoenen, die zwierig uit z'n jaszak staken. Hij was een meneer geworden, Jozef, Daan vond het óók, even benijdend z'n broers eigen-baas-wezen, meer dan de mooie kleeren, waar hij niet om gaf. Maar al waren Jozef's manieren die van een man, een menéér, die geld verdient, z'n gezicht was even goedhartig en z'n lach was even gul gebleven.

Roosje droeg de nieuwe bruine reistasch, waarin voor ieder een verrassing zat.

En op het buurtje, dat warm en knus lag gedoken met de lage huisjes in gouden schijn van late herfstzon, waar de asters veelkleurig praalden in de tuintjes, met de hoog gegroeide gouden zonnebloemen en de kleine late struikroosjes, op het buurtje, dat Jozef na zijn eerste zes weken weg-zijn terugzag met ontroerde blijdschap, daar hielden de vrouwtjes haar over-en-weerpraat even in, als die mooigekleede meneer voorbijging, de kinderen gaap-

[pagina 113]
[p. 113]

ten hem na en een oude buurman, die met z'n pijp in 't zonnetje zat en onder 't bewonderend toekijken van den kleuter, z'n kleinzoontjes gebroken klomp in elkaar knutselde, tikte aan z'n pet en zei: ‘dag meheer.’

In de kamer achter den winkel zoende Jozef zijn moeder met onstuimige vreugde. De vader stond erbij, zijn baardig gezicht een en al glimlach van trots om den flinken, den knappen zoon. Vooruitkomen zou-die in de wereld! Er stak een zakenman in hem, had de oude heer Speyer gezegd, een flinke kerel, en de trots daarover was sterker in hem dan de hinder, omdat de oude heer hem, den vader, altijd zoo'n beetje als ‘schlemiel’ behandeld had.

Esther kwam binnen, in een lichtgele jurk van Lizzie Naumann, het haar damesachtig gekapt met een breede goudbruine strik in den nek. Ze vond Jozef, die goedigtrotsch stond te pronken en z'n mooie spullen door moeder en Roosje van dichtebij liet bewonderen, eigenlijk maar zoo-zoo. De stof van zijn pakje lang niet zoo fijn als die van Naumann en het geel van zijn goedkoope pronkschoenen véél te hard, niet chic.

Dien heelen avond was Jozef de held. Hij moest vertellen van zijn Amsterdamsche leven, zijn ervaringen in de groote stad en hij deed het graag, spraakzamer dan ooit, met kinderlijk gewichtig-doen, uitweidend over den gang-van-zaken op het magazijn, over de klanten, die hij bedienen moest en die soms bar lastig waren; maar hij klaarde het wel! Een tikje opsnijerig had-ie het over z'n uitgaan. Hij was een keer naar ‘Flora’ geweest en een keer naar de ‘Pan’ - nou ja, hij meende 't Panopticum, dat noemde in Amsterdam iedereen de Pan, zie je - en hij had in een groot café op 't Rembrandtplein gezeten, waar ze muziek maakten. Vader vroeg met wie hij daar gezeten had.

Met wie? Met vrindjes van het magazijn, met Japie Gousmit en met Sam Herschel en met David Kapper. En

[pagina 114]
[p. 114]

moeder vroeg of dat allemaal wel fatsoenlijke jongens waren. Daarom lachte Jozef luid en mannelijk-beschermend, óók gevleid, omdat moeder toch veronderstelde, dat hij ook wel met onfatsoenlijke jongens zou durven omgaan. Hij had al genoeg gehoord, van wat er in Amsterdam te koop was...., noù.... Maar daar ging-ie thuis niet over praten, hij zou wel oppassen!

Ook wist-ie veel gijntjes, Jodengijntjes, waarom vader lachte en die Jozef goedig en geduldig, daarna zijn moeder en zusjes nog eens uitlei. Waar haalde-die ze allemaal vandaan? Wist-ie veel! Van 't magazijn, hè, wat dêe je den heelen dag al niet, wat verzon je al niet, als 't stil was!

Kreeg-ie genoeg te eten, genoeg brood op 't magazijn, genoeg middagkost bij z'n huismenschen? Zat en best! Wou moeder weten, wat-ie gisteren had gehad? Moest-ze toehooren: soep had-ie gehad, en kouwe rollade had-ie gehad met aardappelen.... enne...., nou, was 't best of niet? De moeder knikte hem glimlachend toe. Die was tenminste bezorgd, die zou wel zorgen, dat-ie vooruitkwam in de wereld.

En terwijl vader in z'n rieten stoel zoetjes aan indutte en Jozef den kinderen spelletjes leerde met lucifers-houtjes, bleef ze na-peinzend in de lamp turen. Ze wisten geen van allen, hoè zwak ze was.... Ze voelde tranen in haar oogen komen, ze keek naar haar kinderen, een-voor-een.

Jozef was uit huis, Jozef was bezorgd, hij was een beste, zachte jongen, hij zou 't wel altijd goed kunnen vinden met zijn vader - wat hadden ze daar straks niet gezellig als twee vrinden over de zaken zitten praten! Roosje was een kind, je kon er nog niets van zeggen...., maar Esther.... zoo onverschillig.... zoo harteloos leek het soms, overal liever dan thuis.... en 't liefst bij die Naumann's. Of dat wel goed was..? Ze kon niet anders dan 't gaan laten, ze voelde zich te zwak tot verzet, afkeerig van ruzie, wist, dat 't niet helpen zou.

[pagina 115]
[p. 115]

En Daniel.... hij had haar niets verteld.... en ze had hem nog nooit op een overtreding betrapt, maar ze voelde het tòch, wat er in den jongen aan 't veranderen, aan 't gisten was. Er was nooit hartelijkheid, nooit vertrouwelijkheid geweest tusschen Daan en zijn vader. En de moeder voorzag het wèl, dat er openlijke vervreemding zou komen en dat eenmaal de jongen zelfs tegen zijn vader zou opstaan,.... als zij er niet meer zou zijn om te temperen, te sussen en te verzoenen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken