Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verlatene (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verlatene
Afbeelding van De verlateneToon afbeelding van titelpagina van De verlatene

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (14.64 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verlatene

(1910)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een roman uit het Joodsche leven


Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

XXX

Jozef had óók een uitnoodiging gekregen, voor hem en voor Rebecca, z'n meisje, de zuster van z'n vriend David Kapper. 'n Briefje van Leon vond hij bij z'n kostlui, toen hij thuiskwam van 't magazijn en, erg in z'n schik, ging hij dadelijk na 't eten op stap, om 't Rebecca te vertellen.

Haar ouders hadden een banketbakkerij in de Weesperstraat en ze bewoonden, behalve de achterwinkelsche kamer, een etage daarboven.

Er was, dien avond, een ongewone drukte, een fleurige gezelligheid in de winkelstraten van het Jodenkwartier. De komende vreugde van het Poeriemfeest hing in de lucht. Er was stemmengeroes, geslif van voeten over 't modderige asfalt, pretlachen van meisjes, die door jongens werden achternagezeten, speelgekrijsch van heele benden kinders. De banketbakkers hadden voor hun verlichte uitstalramen de platte koeken opgetast tot hooge stapels, zwartbestrooide maanzaadkoeken en gevulde koeken en koeken met snippers, en bij den poelier lagen en hingen heele risten panklare wit-en bruinvleezige vogelebeesten in de onderhuisdeur of achter de ruiten te pronk. De duistere steegmonden wriemelden van blij-gestemde lieden, die zich snetterend en dringend en keurend tusschen

[pagina 206]
[p. 206]

de fakkelwalmende fruit- en vischkarren bewogen. Schrille en rauwe roepen klonken uit boven 't confuus rumoer.

Jozef voelde zich prettig in die vredige, blije drukte, één ermee. Hoe had hij zich gehecht aan deze buurt, waar hij nu al jaren achtereen eenzelfde betrekking had, eenzelfde huis bewoonde en zich opperbest tevreden bevond. Niet graag had-ie er vandaan gewild, maar nà z'n trouwen zou het er toch wel van moeten komen. Want Rebecca had nu al een begeerig oog geslagen op een knus bovenhuisje ergens in de Nieuwe Stad, gelijk aan dat, 't welk oom Manuel en tante Lena bewoond hadden.

Zij kwam daar graag, voelde er zich als bij familie, heel wat meer dan hij-zelf. Maar best vond hij het, nu hij haar immers z'n vaders huis niet aanbieden kon. Nu ze bij oom Manuel zoo vaak kwamen, was 't ruziën om vader met haar en met haar broer en met haar ouders tenminste gedaan. Oom Manuel werd langzaam-aan een aanzienlijk man en verving voor Rebecca's familie meer en meer Jozefs vrijwel vergeten vader.

Niet voor Jozef. Meer dan hij zei, kwelde hem z'n vaders koppige weerstand, smartelijk verlangen voelde hij soms naar het oude huis, naar al de vredige vreugde der voorbije kinderjaren. Hij was nu allang ingeburgerd, in z'n nieuw bestaan, voelde zich goed-en-wel Amsterdammer, maar toch telkens als hem de trein in het lage land daarginds terugbracht, als hij - meestal 's avonds, zoo een slippertje na z'n werk - het duistere stationsweggetje afwandelde, waar geen mensch liep en de wind droefgeestig jammerde door de boomen - dan voelde hij, hoe sterk hij aan 't dorp, aan 't oude buurtje, aan 't oude huis, met z'n diepste innerlijk nog was gehecht. Vader leefde nog in het oude huisje, in de kamer achter den winkel, waar ze in vroeger jaren met z'n allen hadden geleefd, hij was er nu alleen, wantrouwig tegen iedereen, mopperig en vergramd, met Roosje die het huishoudentje dee. Nu

[pagina 207]
[p. 207]

en dan, des avonds, kwam hij er nog. Nooit meer, zooals vroeger, ‘over Sjabbes,’ van Vrijdagmiddag af tot Zondagmorgen toe.

En ook de feestdagen bleef hij in Amsterdam en die bracht hij bij Rebecca's ouders door, in de mooie kamer boven de bakkerij. Daar werd dan gegeten en pret gemaakt en 's avonds voorgedragen en piano-gespeeld - Rebecca had een fijne opvoeding gehad - en tot laat in den nacht zaten ze bij elkaar, een kamer vol menschen. Jozef hield wel van die pretjes en tòch dacht hij dan juist vaak, zonder dat hij precies wist van het hoe en het waarom juist-nu, plotseling terug met een schrijnend heimwee aan de vieringen thuis, toen z'n moeder nog leefde, feesten zonder overdaad, zonder muziek en pret en luidruchtigheid van jolige voordrachten, inniger, stiller, maar zooveel heerlijker, veel meer echt ‘Jomtof.’ En dan voelde hij weer, in de pret der anderen even wegsoezend, dat er bij een Jomtof toch nog iets meer behoorde - al wist hij niet recht wat - dan eten en drinken, beste-kleeren-aan en vrij-van-'t-magazijn....

Maar hij was een ‘moderne jongen,’ asjeblieft! Alle sjabbes sjoelgaan, daar had-ie een broer aan dood en op dien dag stak-ie zonder bezwaar z'n sigaartje aan, zoo goed als altijd en fietste of tramde, al naar dat het uitkwam.

Dat hadden ze vader natuurlijk overgesmoesd en dat kon vader niet zetten. Dus kreeg hij dikwijls hatelijkheden en gemopper te hooren, als hij thuiskwam. Hij bedankte voor ruzie in z'n vrijen tijd - je had soms genoeg te stellen op 't magazijn, met de chefs, met de klanten, - en bleef maar liever stilletjes weg.

Hij liep nu de bakkerswinkel binnen waar 't vol was van klanten. Op de toonbank stonden de vettig-zwarte bakplaten vol glimmende, platte koeken, taarten en kleurig kleingoed. De bedrijvige knechts tapten gijntjes, wogen en telden, de klanten, meest huismoeders met sjaals om en

[pagina 208]
[p. 208]

kleine tulle mutsjes op, praatten met mekaar, omslachtig, met veel glimlachjes, zonder haast, prettig in de zoe-tigheidslucht onder de heldere lamp. Jozef wrong zich door de smalle ruimte tusschen hen heen en kwam door glazen deur de achterkamer binnen. Rebecca zat er aan tafel met haar moeder en een jonger broertje, knap donkerblond kereltje, dat huiswerk maakte. David luierde in een hoek en las in z'n hemdsmouwen de krant. Ze keken op bij Jozefs binnenkomen en allemaal vonden ze, dat hij bijzonder vroeg was.

‘'k Heb ook wat bijzonders,’ zei Jozef, opgewekt, ‘een invitatie voor een Poeriem-partij bij Oom Manuel.’ Hij reikte Rebecca 't briefje van Leon.

't Meisje glunderde, terwijl ze 't las, en Jozef, arm om haar schouders, hoofd tegen 't hare, stond bij haar en las mee.

‘Nou, hoe vin-je 't? Fijn, wat?’

‘'k Trek me beige japon aan,’ bedisselde 't meisje, heelemaal erin, een hooge kleur ineens op de wangen.

‘Ze trekt d'r beige aan’ hoonde Dnvid uit zijn hoek met een vette keelstem, Hij schoot in z'n jasje en liep naar de deur.

‘Mot je 'r weer uit?’ bitste z'n moeder, en tegen Jozef deed ze haar beklag, dat David avond aan avond 't huis uit sjouwde en met meiden van de straat z'n geld verdeed.... z'n geld en mèer dan z'n geld.... Jozef begreep haar toch wel? Verveeld stond David bij de deur te darren om weg te komen. Al dat geklèts van moeder. Zoenen, vrijen, hossen met meiden in café's, in de Pan en op straat, dat was nou zijn plezier. Ieder had 't zijne, vader om te slapen en den godsgeslagen dag te ‘laajenen,’ moeder om lekker te eten en te roddelen, Rebecca om met mooie japonnen te loopen en te kletsen met Jozef, Jozef en nog eris Jozef.... en dàt was nou zijn plezier. Wat kletste moeder dan. Hij wist wel, dat Jozef degelijker en fat-

[pagina 209]
[p. 209]

soendelijker óók, voor zijn part, en al wat je maar wou meer was dan hij. Tot degelijk verkeeren en trouwen kon je allen dag nog komen. Hoefden niet bang te zijn, met een snol of een Christenmeid zou hij niet aankomen, evenmin als Jozef! Maar pretmaken wou-die en wat stak erin? Tijd genoeg om je in een huishouden en een nest kinders te steken......

Hij liep met een bot goeienavond de deur uit, want hij hoorde z'n vader uit de bakkerij beneden komen en diè bleef hij liefst uit den weg. 't Standje hield hij te goed, dat wist-ie, maar eerst kwam de lol.

Jozef bleef nog en at later op den avond een boterham met gerookte zalm mee. Vader Kapper tracteerde, de Poeriem bracht geld in, en als 't kon lijen, mocht je niet schriel zijn. De winkel was al donker en gesloten, toen hij wegging. Rebecca leidde hem uit. Ze praatten nog even na, kalmpjes en kusten mekaar op de stoep, bij z'n weggaan. Opgeruimd ging hij door de verlaten straten naar z'n kosthuis terug. Hij voelde zich volmaakt gelukkig in z'n zorgeloos bestaantje, z'n veilige toekomst en de rustige vrijage met z'n frissche, lieve meisje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken