Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verlatene (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verlatene
Afbeelding van De verlateneToon afbeelding van titelpagina van De verlatene

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (14.64 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verlatene

(1910)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een roman uit het Joodsche leven


Vorige Volgende
[pagina 230]
[p. 230]

XXXIV

Ze had, zonder een seconde nadenken, zonder weifeling, onmiddellijk begrepen, wat de blik van dien jongen man beteekende, en op dat oogenblik was er iets in haar veranderd. Ze voelde geen vrees en geen schichtigheid meer, geen hulpeloosheid en beklemming als ze aan de toekomst dacht. Ze wist ineens, dat ze iets had, iets bezat, dat groote waarde in zich sloot, waarvan ze gebruik zou kunnen maken, dat haar omhoog zou brengen in de wereld, en die zekerheid gaf haar een gevoel van zelfvertrouwen, van overwicht jegens Van Gulik. Haar schuchterheid week, ze werd brutaal tegen den ouden man, tyranniseerde hem in lachenden overmoed. Z'n ingevallen mond, z'n gebogen gaan, z'n moeilijk stappen in rijtuig of auto, z'n kreunend trappenklimmen, al het vervallene, het gebrekkige, het afgetakelde aan hem, ze zag het nu met een lachende wreedheid, zonder medelijden, haar eigen veerkrachtige jeugd als een groot voordeel en voor hem een waardevol bezit, waartegen zijn geschenken en de dure kleeren, die ze mocht dragen, en het kostbare leven, dat ze mocht leiden, bij lange nog niet opwogen. Daarmee verdween ook vrijwel haar aanvankelijk gevoel

[pagina 231]
[p. 231]

van dankbaarheid tegenover den man, die oud en afstootend mocht wezen, maar die haar toch had omhoog gebeurd uit de vale armoe, weggehaald uit den Joden-rommel, waarin ze anders misschien haar leven lang zou zijn gebleven. Van Gulik merkte die verandering in haar en het verheugde hem. Hij vond Esther bekoorlijker, minder kinderlijk, minder meegaand en daardoor pikanter, minder lijdzaam-lijdend, maar verleidelijk in haar overmoed en coquetterie.

Esther intusschen, bij de kussen en de liefkoozingen van den ouden man, dacht voortdurend aan den bleeken, fijnen jongen, dien ze had gezien en die haar had aangekeken in het theater; ze maakte het zich tot een gewoonte, zoo gauw Van Gulik haar aanraakte, aan dien jongen te denken, zich te verbeelden, dat hij het was, die haar kuste, haar in z'n armen nam, en dit maakte alles veel dragelijker dan tevoren. In die verbeeldingen kwam dan ook de triomf jegens den gefopten ouden man, die niets wist of vermoedde, zich verheugde in wat hij haar ontwakend zinnen-leven dacht, en dien ze in haar verbeelding voortdurend bedroog met een onbekenden jongen. Ze kon zich na korten tijd het werkelijk gezicht van dien jongen niet meer voorstellen, voelde ook niet de minste begeerte hem terug te zien; het kwam er niet opaan of hij het was, dezelfde. De jongen van haar verbeeldingen had ook niet steeds hetzelfde uiterlijk; den eenen dag was het een donkerlokkig hoofd, een goud-bruin gezicht, een lachende roode mond, op een schilderij gezien, den anderen een blonde dweperskop met blauwe oogen, die naar haar hadden omgekeken op straat, soms het rose-blanke kindergelaat van den blonden Hans uit haar jonge jeugd.

En in de lange uren van haar slapelooze nachten verbeeldde ze zich het werkelijk bezit van zoo een jongen rose-blank of mat-bleek of goudachtig-bruin met blinkende oogen, die voor haar zijn zou, wat Van Gulik nu was

[pagina 232]
[p. 232]

- een verlangen, dat iedermaal door haar heen sloeg als een vlam, inwendig haar zengend en verschroeiend. Ze had nooit eenige begeerte naar teederheid, ze dacht zich geen lieve woordjes, die de gedroomde jongen haar zeggen zou, nimmer verbeeldde ze zich een zoet en vredig samengaan omdat ze daar niet eens van wist, en nooit er naar verlangd had.

In haar jongere jaren had ze naar rijke, welgekleede jongens gekeken, verlangend met hen te mogen spelen en praten. De blonde Hans had haar toen het allerbegeer-lijkst geleken. Later met zoo een jongen trouwen leek haar het gelukkigst lot, maar dat bepeinzend, had ze alleen aan den maatschappelijken kant van het huwelijk gedacht.

Jongens uit haar eigen kring, broertjes van de buurt-kinders, joggies van het Jodenschool, die had ze altijd geminacht, nauwelijks toegesproken, of een blik waardig gevonden. Vaag had ze later Lizzie Naumann benijd, om haar verloofd zijn met den neef, den vluggen en vroolijken student, doch toen had haar het eigen geluk - nog niet bereikt, maar voor het grijpen - zoo overweldigend groot geschenen, dat ze niet verder, niet meer begeeren durfde. Rijkdom, vrijheid, weg uit de gehate Joden-omgeving, 't was een ongekend, een ongehoopt geluk, dat haar ten deel ging vallen, een onverdiend geluk óók. Zoo meende ze het toen, zóó prentte Elsa Naumann het haar in. Vaag wist ze, dat ze er aardig uitzag - géén Joden-type, had eenmaal de burgemeester gezegd - maar er waren zooveel mooiere meisjes, zooveel rijker-gekleede. De kostbaarheid, voor den ouden man, van haar ongereptheid en van haar héél jonge jeugd bevroedde ze toen niet. Verliefd op schoolmeisjesmanier was ze nooit geweest, gedweept had ze alleen met haar toekomstdroomen van rijk en aanzienlijk - want niet langer Jodin - te wezen. Ze was - na het schrikkelijke tusschen haar en vader - met Van Gulik meegegaan, en ze had, wat haar van hem

[pagina 233]
[p. 233]

wedervoer, aanvaard als de prijs voor het overweldigend-rijke, de weelde, de schittering, de vrijheid, die haar gegeven werden. Het was zwaarder, afgrijslijker geweest dan ze had gedacht, het had haar gedrukt, nerveus, schichtig gemaakt, wanhopig soms, zoo, dat ze liever van alles wilde afstand doen, dan het nog langer dragen.

Tot haar een jonge man had aangekeken en ze plotseling, fel, alles had gezien in een ander licht. Ze had ineens geweten, dat hetgeen ze tot nu toe wedervaren had en gedragen als een verfoeilijke verplichting, nog een andere beteekenis had, iets anders kon zijn dan plicht en verfoeielijk. En ze wist, dat dat andere bestemd was óók voor haar, en dat ze het zeker nemen zou. De triomf daarover doorspeelde haar als een klein, wild vlammetje, fel en beweeglijk, lichtend achter in den blik van haar oogen, sidderend in haar lach, in al haar bewegingen. Innerlijk verwoestte haar van nu af een geheime, wilde zinnelijkheid - het eenige, dat ze van liefde wist of vermoedde - het verlangen naar den jongen, met wien ze leven zou als nu met Van Gulik, de jongen uit het theater of een andere, de jongen, die mooi, rijk en verliefd moest zijn. In haar geest bezat ze hem voortdurend, in haar verbeeldingen, tot gewoonten geworden, was hij het, die haar kuste en vasthield in z'n armen, niet Van Gulik, niet de verleefde, afgetakelde oude man.

Ze liet niets blijken. Ze liet Van Gulik de verheugenis, dat ze op eenmaal een andere was geworden, door hem, voor hem, een vrouw, van vrijer, leniger geest, rijp en overmoedig. Hij, gevleid, liet zich tyranniseeren, vaag-ongerust toch, om de lichtjes achter in haar oogen, en omdat ze al te mooi werd, al te overmoedig, al te zelfbewust. Hij bespeurde het in de wijze, waarop ze bewonderende blikken opving, brutale glimlachjes beantwoordde, in haar wijze van ergens binnenkomen, rondzien, lachen en spreken.

[pagina 234]
[p. 234]

Ze bruskeerde hem echter geen enkele maal, speelde voortdurend een bewust, voorzichtig spel met hem, dat den ouden man aantrok en verontrustte tegelijk. Want met de nieuwe toekomst-verwachting was er tegelijkertijd iets anders in haar opgestaan: vrees hem te ontstemmen of te vervelen, vrees dat hij genoeg zou krijgen van haar en haar terugzenden naar haar vader of haar alleen laten.

Plotseling had ze het bewustzijn gekregen van het onvaste en onveilige van haar toestand, begreep ze, dat alleen zoolang ze bij hèm bleef, de kans op den mooien, den rijken, den heerlijken jongen van haar droomen en verbeeldingen zou blijven bestaan. Meer dan ooit huiverde ze voor den terugkeer naar het vale, vunze, donkere, dat ze achter zich gelaten had en hoewel ze nu zonder weerzin kon denken aan den kus van den knappen Jodejongen in haar vaders winkel, het denkbeeld van te moeten trouwen met dien jongen en te wonen in een kamer achter een slachterij, deed haar rillen van afgrijzen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken